Nummer 70, Donderdag 5 Sept. 1889.
12e Jaargang
TONI.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
ANTOON TIELEN
Een Wedstrijd.
FEUILLETON.
UITGEVER:
Waalwijk.
Naar het Duitsch van v. d. Horst.
liiiiijvslraiilsciK' Courant,
>553=
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden ƒ1,00.
Franco per post door het geheele rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te eenden
aan den Uitgever.
Advertentiën 17 regels 0,60 daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangnomen door het advertentiebureau van
Adolp Steinïbl, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Men is gaandeweg tot de overtuiging ge
komen, dat de „moderne vrede" gansch iets
anders is als de „païs" onzer vaderen.
Erkennende, dat er in de les der Romeinen,
die voorbereiding tot den oorlog bevolen
voor hem, die den vrede wenscht, veel waar
heid schuilt, behoeft men toch niet te ont
kennen dat de Bismarckiaansche vrede (zooals
de periode van '71 tot thans te noemen is)
drukkend is en het zwaard geen oogenblik
van de zijde heeft gegord. In de twintig jaren,
die ons van den jongstenEuropeeschen oorlog
scheiden, heeft men zich onverpoosd bezig
gehouden met het smeden van nieuwe wa
penen, het oprichten van arsenalen, het aan
vullen der defensie-begrootingen.
Dit geschiedde van Duitsche zijde met
groote krachtsinspanning en nieuw-Pruisische
militaire stiptheid, in Frankrijk met kokende
geestdrift, die revanche tot ideaal stelt. Berlijn
had slecht te handhaven wat het gekeerde
noodlot den Germaan in den schoot had
geworpen zonder zelfs den eisch der oude
Duitsche keizers te stellen, die zich „voort
durende vermeerderaars des Rijks" noemden.
Parijs was gegeeseld tot stervens toe, en had
in een kwarteeuw de taak te vervullen van
zijne wonden te genezen, op verhaal te ko
men eu v-irvolgens den Duitschen buurman
op zijde te streven.
In de Duitsche pers is een angstkreet
opgegaan, die onverwijlde organisatie en ver
sterking van het leger vraagt. Ware het
alleen de „Nordd. Allgemeine" die zoo sprak,
men zou voor de zooveelste maal aan een
„truc" des kanseliers kunnen denken, die 't
zich gemakkelijk wilde maken tegenover den
rijksdag.
Maar èn de „Köln. Zeiting" èn het „Berliner
Tageblatt" èn de „Hamb. Korrespondent"
zijn eenstemmig in hun oordeel, dat Frankrijk
door
8. Q. Q.
Hij vertrok. Duiienden gedachten doorkruisten
zijn ziel toen hij, na het salon van. gravin Har-
tenstein verlaten te hebben, eenzaam langs den
straatweg liep, om zich naar de woning te bege
ven van een dier edele mannen, wier levenstaak
het is, door het leenen van geld tegen enorme
percenten, het leven van rijke jongelieden te ver
woesten en hun erfdeel te versnipperen.
Van zijn zestiende jaar at' had hij geregeld
het kantoor van den woekeraar', waarheen hij
zich ook thans begaf, bezócht. Zijne moeder had
hem in dergelijke gevallen steeds bereidwillig de
hand boven het hoofd gehouden en hem altijd
voorschot gegeven wanneer de geldschieters te
lastig werden.
Zij had hem steeds voorgehouden als de quin-
tessens van alle levenswijsheid: «Wees gelukkig,
geniet alles en laat geen uur van uw leven ver
loren gaan, want gij zijt rijk en hebt geld in
.overvloed."
Thans dacht hij weder aan die woorden en een
bittere zucht ontsnapte zijn borst.
Hij nam weder geld op, veel geld, zonder er
bij te denken aan de duizenden thalers, die door
deze handeling in den zak van deu geldschieter
terecht kwamen. Doch denken kon de ongeluk
kige jongeling niet, nadenken zou hem tot wan
hoop gevoerd hebbep en waarschijnlijk zou een
kogel aan zijn bestaat) een eind gemaakt hebben,
indien hij den-moed gehad had zijn toestand te
overpeinzen.
Slechts op een lichtpunt waren zijne gedachten
gericht, het was op een huwelijk met de schat
rijke gravin Hartenstein, dan zou immers alles
terecht komen
Alles?
Het gelukte hem ditmaal niet, bij zijn thuis
komst onbemerkt zijn kamer te bereiken; zijne
moeder had hem gehoord en, hoe ongaarne ook,
was hij toch genoodzaakt binnen te komen. De
oude dame was zoo bleek en zag er zoo onrus-
bezig is Duitschland in militaire voortreffe
lijkheid den loef af te steken.
Waar is, in het betoog der Duitsche or
ganen, dat de opvolgende ministers van oor
log te Parijs minder moeite hadden om
credieten van de vertegenwoordiging te krijgen
dan Birmarck. Maar de vergelijking gaat niet
op. Frankrijk had dubbele offers te geven,
Duitschland slechts het goede te behouden
en te verbeteren.
De oorzaak van het alarmgeschreeuw der
„Köln- Zeitung" is, om tot de zaak zelve
te komen, deze
De nieuwe Fransche legerwet past het
beginsel toe, dat ieder bruikbaar onderdaan
tot soldaat moet gevormd worden. Daardoor
opent zij geheel nieuwe vooruitzichten in de
naaste toekomst. Voortaan zullen in Frankrijk
jaarlijks 60,000 man meer in dienst worden
gesteld, dus meer recruten geoefend en m
de reserve gebracht worden. De gemiddelde
diensttijd van allen zal 2 IV3 maand bedragen,
dus weinig verschillen van den Duitschen
diensttijd, die 28 maanden duurt. Het ligt
dus voor de hand, dat Frankrijk binnen
zekeren tijd over eene veel grootere massa
geoefende soldaten zal kunnen beschikken
dan Duitschland. Maar dit is 't niet alleen.
De oorzaak van het „Te Wapen" roepen
der Duitsche bladen, is de wetenschap, dat
het Fransche leger op weg is, wat innerlijke
organisatie en omvang betreft, alle andere
te overtreffen.
Er wordt eene volkswapening, eene volks-
oefeniiig gaandeweg voorbereid, die eenmaal,
in het oogenblik van uitersten nood (in 1870)
door Leon Gambetta was beproefd.
Klinkt de bazuin, die de verdediging des
vaderlands eischt, dan zullen 't geen onge
oefende, wilde horden zijn, die van wijd en
zijd samenstroomen. Uit de kantoren, van
de ploegen, uit de werkplaatsen zullen eens
klaps soldaten komen, wakkere en gedisci
plineerde oudgedienden, die slechts het ge
weer behoeven aan te vatten en den ransel
tig en verstoord uit, dat hij hevig verschrikte.
„Gij zijt bij uw oom geweest, Oscar, is het
niet zoo fluisterde zij. »Wut heeft hij u ver
teld Geloof hem toch niet, mijn jongen
De jonge man schudde mistroostig het hoofd.
Ook hier was iets wat hem mishaagde; zijne moe
der verborg iets voor hem, daar was hij van
overtuigd en die gedachte hinderde hem. Betrof
dit geheim zijn overleden vader? of.... Doch neen
hij wilde daaraan niet denken. De gebeurtenis
sen van de laatste dagen hadden hem reeds zoo
danig terneer gedrukt, dat een nieuwe last hem
te zwaar zou worden. „Neen, moeder' sprak hij
kort en ongeduldig, „ik heb hem niet ontmoet
en wil- hem vooreerst ook niet wederzien. Goe
den. nacht! gij maakt u onnoodig ongerust."
HOOFDSTUK III.
In den vooravond van den daarop volgenden
dag zaten twee oude vrienden, die sedert jaren
gescheiden waren geweest, in de voorkamer van
den ouden dokter bij elkander. Zij herdachten,
hoe zij van de schoolbanken af steeds vrienden
waren geweest en hoe zij later, in het jaar '1848,
als jonge heethoofden tot de revolutiepartij be
hoord hadden om daarna plotseling en voor zoo
langen tijd gescheiden te worden. Karei Ver-
ning was naar Australië gegaan en sedert had
niemand, zelfs zijn naaste bloedverwanten, iets
van hem gehoord. Men hield hem voor dood
en ook zijn eigen broeder was die meening toe
gedaan
Men had vergeten, dat jaren geleden in die
stad een Karei Verning geleefd had, totdat plot
seling de persoon zelf weder in levenden lijve
voor lvet verbaasde oog zijner medeburgers ver
scheen.
Rudolf Arning had in het eerst zijne oogen niet
kunnen gelooven en nog was hij het niet met
zich zeiven eens, of niet een gezichtsbedrog hein
misleidde, toen hij tot zijn ouden vriend de vraag
richtte
„Maar Karei, oude jongen, hoe komt het toch,
dat gij eensklaps, na dertig jaren afwezig te zijn
geweest, naar het vaderland terugkeert
De Australiër schudde het hoofd„Ach, beste
vriend, dat is een lange geschiedenis, die toch in
hoofdzaak hierop neerkomt, dat, trots alle zooge
naamde filosofie en alle mogelijke andere wijs
heid, het hart na korter of langer tijd zijne rech
ten doet gelden en den mensch dingen doet doen.
op hun' rug te gespen, om marschvaardig te
zijn.
Het ideaal der Fransche generaals is de
vorming van zulke reservelegers. Jongens zijn
er genoeg voor; de staven zullen weldra ge
formeerd zijn en overigens is de geheele
verdeeling van het Fransche leger uitmuntend
geschikt, om nevens de bestaande formatien,
reeds nieuwe in machtigen omvang bij eene
mobielmaking te doen optreden.
In hun vaderlandsc'nlievenden angst ver
klappen intusschen de Duitsche bladen wel
wat véél. Sommigen zullen één en al verba
zing zijn te vernemen, uit Duitschen mond
nog wel, dat de Germaansche armee zooveel
te wenschen overlaat.
En tochongelijk kan men de alarmisten
niet geven.
Frankrijk is in 1870 half platgebrand en
ten doode toe geranseld, dat is zoo, maar
zich opheffend met een wonderbare energie
en, met zijn treffend optimisme op te toe
komst vertrouwend, terwijl de nood op zijn
ergste was, had de verslagene toch één ding
voor.
Het moest zijn leger opbouwen, inrichten,
van meet af aan vormen, maar de rampen
hadden het rijk meer dan vroeger verbroe
derd, de deelen tot elkander gebracht. En
toen Frankrijk zijn ruïnen slechtte om er
nieuwe gebouwen voor in de plaats te stellen,
kon het stelselmatig, oordeelkundig, bedacht
zaam terade gaan.
Duitschland werd a. h. w. een parvenu
overwinnaar. Het kwam, door eene plotselinge
wending van het noodlot, zegevierend uit
den strijd van '66, volkomen overwinnend van
de slagvelden van '70.
Duitschland ha l geen tijd gehad om zijne
leger-organisatie te fatsoeneeren naar mo
dernen trant en volgens ds eischen der toe
komst. Is in Frankrijk ieder bevel tot mobi
liseering voor alle korpsen en regimenten
gelijkluidend Duitschland vindt in zijn
zoozeer geroemd leger in zeker opzicht het
1i. i.„| TJICTIT^BCaBB—M
waarover hij zich zei ven verbazen moet.
„In den eersten tijd, nadat al onze verwach
tingen in rook waren opgegaan en ik het va
derland had moeten ontvluchten, haatte ik het
land mijner geboorte en bezwoer het nooit
weder te willen terugzien. Als politiek vluch
teling durfde ik aan niemand, zelfs niet aan mijn
vrienden en bloedverwanten, een teeken van le
ven geven. Ik bleef alleen met mijn haat, een
vreemdeling in het vreemde land, een zwerver
gedurende al de jaren mijner ballingschap. Het
geluk lachte mij echter toe, ik verzamelde schat
ten, waarmede ik niets wist uit te richten, en
eens, het is langen tijd geleden, zou ik....
„Doch dit doet er niets toedaarover spreken
wij misschien later. In het binnenste mijner ziel
leefde echter nog steeds een verlangen naar mijn
geboorteland en smeulde daar in stilte voort, ja
het werd zelfs tot lichtelaaie aangewakkerd, toen
ik, eenige maanden geleden, een landgenoot ont
moette, van wien ik allerlei onverwachte tijdin
gen vernam. Kent gij hem? Het was zekere Her
mann Böhin."
De dokter zag vol verbazing op. //Hermann
Böhm herhaalde hij. „Zeker, dien heb ik in het
voorjaar nog behandeld. Hij was maar heeft
hij u niets bizonders medegedeeld, Karei?"
„Ongetwijfeld. Hij heeft mij verhaald, hetgeen
er voorgevallen is bij het overlijden van mijn
ongelukkigen broeder; hij was getuige geweest
bij de teekening van het testamont. Ik weetalles.
O, goede God, Rudolf, zij hebben het kind van
de arme Henriette verstooten, om der wille van
het geld. Gij weet. hoe ik mijne zuster heb lief
gehad, ik, de veel oudere broeder, die, als jon
geling van aehtien jaar, het Benjaminnetje ten
doop gehouden heb, die het spreken en loopen
leerde cch Rudolf, ik kwam mii zeiven voor
als de grootste booswicht op de wereld, omdat
ik zoo onverschillig en egoïstisch kon voortleven
in het bezit van duizenden, terwijl het kind van
mijne arme Henriette misschien gebrek leed en
door vreemden wellicht mishandeld werd."
De oude geneesheer legde met een kalm lachje
de hand op den arm van den Australiër.
„En dacht gij dan niet aan mij, Karei? Was
ik er dan niet om Toni te helpen en te be
schermen
„Jij, mijn beste kerel!" riep Verning opsprin
gend van blijdschap. „Jij, Rudolf? Heb jij haar
geholpen O, goede, trouwe vriendIk wist dat
ae arme Henriette het ideaal was van uwe jon-
beeld van den Duitschen Staat in de 18de
eeuw, een lappendeken van landjes en vorstjes.
Eenheid, eenvormigheid, symetrie mist men
er bij.
Nu behoeft men uit dezen pennestrijd, in
de jongste dagen met groote levendigheid
gevoerd, nog niet op te maken dat Frankrijk
zijn oud-overwinnaar reeds over het hoofd
is gegroeid.
Waar de Duitsche bladen zich warm over
maken, zijn nog slechts oorzaken, waaruit
zekere toestanden kunnen geboren worden.
De nieuwe Fransche leger-organisatie is
nog slechts eene aangenomen wet en de
korpsen boeren en handwerkslieden leven
nog slechts op het papier.
Het Duitsche leger mag voor het oogen
blik nog genoemd worden en het zou dwaas
heid zijn te beweren, dat de groote opoffe
ringen, die men zich getroost heett om den
militairen staat te scheppen en te handhaven,
ten slotte tot niets zouden geleid hebben.
Wat tucht en veldoefening aangaat, hebben
de Duitsche officieren zich weinig te verwijten.
Onloochenbaar is niettemin het batig slot,
voor Frankrijk, door de „Köln. Zeitung"
gevonden, na het opmaken der balansen van
Frankrijk's en Duitschland's legers wat vast
heid en eenheid van inrichting betreft.
Men kan het geheel samenvatten in deze
zinsnedeuit de Fransche armee zal en kan
een grooter en meer weerbare massa „voor
de toekomst" groeien dan uit de Duitsche.
Voor zeer vele Duitschers hebben derge
lijke, pessimistische beschouwingen in een
gouvernementeel blad de uitwerking van een
douche gehad. Men hoopte en vertrouwde
dat al de thalers, aan de defensie besteed,
dan toch dit ééne bereikt zouden hebben,
dat men zich rustig kon neerleggen, wetende
dat de „Wacht am Rhein" onverwinbaar is.
Uit dien zoeten dommel te worden wakker
geschud, tot het bewustzijn te wordengebracht
dat men opnieuw beduidende sommetjes kan
gaan uittrekken, is eene minder aangename
ontnuchtering.
gelingsjaren maar dat gij hare nagedachtenis ook
thans nog in eere houdt, dat treft mij meer dan
ik zeggen kandat gij haar kind om harentwil
beschermd en verzorgd hebt, Rudolf, dat is meer
dan ik had durven hopen."
Arning maakte een afwijzende beweging. „Och
wat, wat beteekent dit, Verning?' zeiae hij goe
dig en op schertsenden toon. „De plaats, die ik
uw zuster in mijn hart en mijne woning heb
toegedacht en die zij van de hand wees, heb ik
sedert aan geen ander aangeboden. Ik heb Toni
een paar jaar op een kostschool bezorgd en haar
in het een en ander geholpen maar dat is ook
alles. Ik weet niet hoe ik er toe kwam, maar
mij dacht dat het zoo behoorde. Bovendien, de
zaak is de moeite niet waard, om er nog veel
over te spreken."
Vernings oogen glinsterden en met eene va*
aandoening bevende stem sprak hij, terwijl hij
de handen van zijn ouden trouwen vriend in de
zijnen sloot: „Rudolf, van het geld, dat gij voor
mijn lieve Toni hebt uitgegeven, geef ik u geen
cent terug, geen cent, verstaat ge, maar over dat
gene, wat ik in de wereld bezit, kunt ge beschik
ken alsof 't het uwe was. Iets moet gij echter
aannemen, en dat is mijn dank, dat is de dank
van hem, die u het leven en het geluk verschul
digd is van het eenige wezen, dat hem nog aan
de aarde bindt, den dank van den grijsaard, voor
wien gij zijn eenig heil, zijn laatste troost be
waard hebt.
Maar zeg mij nu, Arning, waar is zij, waar is
Toni?
De dokter zag ernstig voor zich. „Zij is hier,"
sprak hij, „maar ge kunt haar op het oogenblik
niet zien ik vrees, dat zij ernstig ziek is of het
spoedig zal worden. Nadat zij met gravin Har-
tensteii', bij welke dame zij in den laatsten tijd
als juffrouw van gezelschap in betrekking was,
den winter in Italië had doorgebracht, is zij hier
teruggekomen en heeft toen haar neef, die haar
toen nog totaal onbekend was, leeren kennen, ja,
wat meer is, zij beminde hem en werd bemind,
totdat eensklaps
„Een oogenblik," viel hem de Australiër drif
tig in de rede. „Is het Oscar, van wien gij spreekt?
De zoon van die vrouw, door wie Toni zoo hard
vochtig verstooten is Hij mag haar nooit we
derzien, ik zal het arme meisje dadelijk met mij
medenemen naar Adelaide.
(Wordt vervolgd)