BUITENLAND.
Frankrijk.
Spanje.
Engeland.
Duitschland.
den om zich tegen elkander te verdedigen.
De regeeringen beweren wel is waar, dat dit
de zekerste waarborg voor den vrede is, en
graaf Kalnokky zeide onlangs aan de delega
ties, dat de vreedzame doeleinden van het
drievoudig verbond niet bereikt zullen zijn,
voordat de militaire macht der verbondene
staten, die op elkander moeten rekenen, tot
volkomene ontwikkeling zal zijn gekomen.
Waar zal men op dien vreedzamen weg op
houden
Als intusschen het drievoudig verbond nog
bestaat, schijnt het hoe langer hoe minder
eene kracht te zijn, maar veeleer een druk in
de aangelegenheden der volkeren. Ook
schijnt Duitschland aanziender oog een toe
nadering te zoeken tot Rusland.
Dit is het doel der aanstaande reis van
keizer Wilhelm naar Petersburg en het En-
gelsch-Duitsch-tractaat dat Helgoland aan
Duitschland teruggeeft terwijl het aan Enge
land het overwicht verzekert op de kust van
Zanzibar, getuigt van de tusschenbeide lan
den heerschende overeenstemming.
Juist dit tractaat echter schijnt een hinder
paal te zijn geworden voor toenadering tus-
schen Duitschland en Rusland, ten minste
als 't waar is wat „Daily Chronicle" uit Berlijn
verneemt, dat vermoedelijk tengevolge van
bedoelde overeenkomst het Fransch- Rus
sisch verbond een meer concreten vorm zou
hebben aangenomen.
Van den auderen kant schijnt ook Italië
aan de hand van Rusland, meer en meer
Frankrijk te willen te gemoet komen. Uit al
die diplomatieke handelingen volgt, dat het
aftreden van prins Bismarck de grondslagen
der Europeesche staatkunde heeft gewijzigd,
en dat een nieuwe groepeering der mogend
heden daaruit schijnt te moeten volgen.
Als bovenstaand bericht aangaande het
Fransch—Russisch verbond waarheid blijkt,
dan is 't aan geen twijfel onderhevig of
Frankrijk zal, gesteund door Rusland, een
geheel anderen toon gaan aanslaan, tegen
over Engeland in de tusschen die twee lan
den hangende vraagstukken.
Hoe 't zij, al schijnt er voor 'toogenblik
de handhaving van den vrede niet in ge
vaar, toch blijft de toekomst zeer onzeker
en men moet steeds rekening houden met
het onvoorziene, dat eene groote rol speelt.
Het Engelsche ministerie heeft verleden
week eene zedelijke nederlaag geleden. Het
eerste artikel der wet op de herbergen is
aangenomen slechts met 4 stemmen meer
derheid dit is te weinig voor een ontwerp
dat zooveel kwaad bloed gezet heeft. Na
tuurlijk zal het ministerie Salisbury daarom
wel niet aftreden; de omstandigheden nopen
het er niet toe.
't Kan 't zijn plicht achten tot het einde
toe op zijn post te blijven tot verdediging
der unie. Misschien hoopt het zijne macht
te herwinnen tengevolge van de Engelsch—
Duitsche overeenkomst. Alle verschijnselen
echter duiden aan dat, behoudens heel on
voorziene omstandigheden, de algemeene ver
kiezingen zullen gelijken op die van 1880
en Gladstone weder aan 't bewind zullen
brengen, die zeker zijnen tegenstanders 't
genoegen niet zal doen voor dien tijd van 't
staatkundig tooneel te verdwijnen.
In Duitschland neemt de ontevredenheid
over het verdrag, tusschen Duitschland en
Engeland gesloten, sterk toe en is veel grooter
dan op te maken valt uit de pers, die op
gronden van binnenlandsche politiek zeer
denkt Florence terwijl zij haar zwijgend gade
slaat. Dora legt hare hand op de tafel naast
Florence en zegt op gejaagden toon:
„O Florence, wat kan er toch met hem ge-:
beurd zijn Ik heb al mijn best gedaan om mijnen
vreeselijken angst verborgen te houden, maar nu
voel ik dat ik mijn hart voor iemand moet uit
storten, of ik zou krankzinnig worden."
Handenwringend zinkt zij op eenen stoel
neer. Zij ziet er uit of zij zóó flauw zal vallen.
Florence maakt zich ongerust, staat ijlings op en
slaat haren arm om haar heen alsof zij haar wil
steunen. Maar met eene haast ruwe beweging
duwt Dora haar terug.
„Raak mij niet aan roept zij met heesche
stem. „Kom niet te dicht bijl Gij zoudt wel de
laatste moeten zijn om mij te helpen 1 Trouwens
ik kom hier niet om over mijzelve te praten,
maar over hem, Florence, heb je eenig vermoe
den
Dora buigt zich voorover en kijkt hare nicht
met vorschenden blik aan, alsof zij vreest en toch
hoopt een toestemmend antwoord te zullen hoo-
ren. Doch Florence schudt het hoofd.
„Ik heb geen enkel vermoeden geen enkel,"
antwoordt zij droef. „Als dat het geval was,
zoudt gij dan niet denken dat ik er naar zou
handelen, wat het mij ook mocht kosten
„Zoudt gij dat? vraagt Dora gretig, alsof die
woorden diepen indruk op haar maken „wat
het ook mocht kosten
Hare wijze van doen is zoo vreemd, dat Flo
rence even wacht voor zij een antwoord geeft.
„Ja," zegt zij eindelijk. „Geene aardsche over
weging zou mij terugliouden om, zoo ik bij toe
val of op eene andere wijze iets wist, er gebruik
van te maken om dit vreeselijke geheim te ont
sluieren.... Dora," roept zij eensklaps, „als gij iets
weet, ik bid ik smeek jezeg het dan 1"
„Wat zou ik weten antwoordt Dora ontwij
kend.
„Je hebt hem ook liefgehad," zegt Florence
smeekend, nu meer dan ooit overtuigd dat Dora
iets voor haar verborgen houdt. „Vertel mij ter
wille van die liefde alles wat gij van die vreese
lijke zaak weet."
„Ik durf haast niets zeggen," hernam de we
duwe terwijl zij verbleekt, „omdat mijn ver
moeden zeer vaag is en ik mij misschien wel
volkomen vergis. En toch zijn er oogenblikken,
waarin eene inwendige stem mij toefluistert dat
ik op het rechte spoor ben."
„Als dat zoo is," roept Florence, terwijl zij voor
haar op de knieen valt, „aarzel dan niet en volg
terughoudend is in deze zaak. In de koloniale
kringen, waar men voornemens was Wissmann
bij zijne terugkomst eene schitterende ont
vangst te bereiden wordt de vraag geopperd
of het, met hel oog op het tractaat, niet
beter zou zijn zich van elk vreugdebetoon
te onthouden. De ontevredenheid en de te
leurstelling in de kringen der voorstanders
van koloniaal bezit is nauwelijks te beschrij
ven. Daarbij komt, dat zich meer en meer
stemmen verheffen, die de maritieme en
strategische beteekenis van Helgoland voor
de Duitsche Noordzeekusten onder den tegen-
woordigen staud der oorlogstactiek sterk in
twijfel trekken.
In het bijzonder wekt opzien eene door de
pers openbaar gemaakte kritiek, welke toe
geschreven wordt aan den voormaligen ad
miraal Werner. Volgens deze kritiek zal
Helgoland veel geld kosten en aan de
Duitsche marine veel zorg baren. Om Hel
goland in het bezit van Duitschland tegen
een coup de main van den een of anderen
machtigen vijand te beschermen, zouden on
gehoorde bevestigings-en havenwerken nood
zakelijk zijn en zelfs dan zou Helgoland nog
niet in staat zijn de naaste Duitsche kusten,
respectievelijk den mond van de Elbe, te
beschermen.
De groote geestdrift wordt ook hierdoor
belangrijk afgekoeld, dat de Helgolanders
weinig blijdschap over de annexatie bij
Duitschland aan den dag leggen. De onlangs
uit Engeland terugkeerende gouverneur werd
ontvangen met kanonschoten, het zingen van
het Engelsche volkslied, het uitsteken van
Engelsche vlaggen, enz., terwijl anders de
Helgolanders zich volstrekt niet om den gou
verneur bekommerden. Het was eene ware
demonstratie.
Daarbij komt, dat de Engelsche tekst en
de Duitsche tekst van het verdrag op som
mige punten van elkander afwijken of ondui
delijk zijn en wel zoo het schijnt ten voor-
deele van Engeland met betrekking tot Oost-
Afrika.
Met het oog op de nog noodige onder
handelingen over de bijzonderheden begint
er in Duitsche pers eene agitatie te outstaan
om althans eene nauwkeurige omschrijving
der grenzen van het aan beide mogendheden
toegewezen grondgebied en nog eenige kleine
concessien in Afrika te verkrijgen.
In niet-Duitsche diplomatieke kringen is
men het meest hierover verwonderd, dat er
naar het schijnt bij de onderhandelingen in
het geheel geen acht op geslagen is, dat
Frankrijk door vroegere verdragen de onaf
hankelijkheid van het sultanaat van Zanzibar
mede gegarandeerd heeft en alzoo even
tueel moeielijkheden maken kan.
Door diplomatieke personen wordt het niet
geloofwaardig geacht, dat er tusschen Duitsch
land en Engeland nog geheime afspraken
zijn gemaakt met betrekking tot de buiten-
landsche politiek, zooals beweerd wordt.
In de kamer verklaarde Ribot zich bereid
tot antwoorden op de interpellatie van Brisson
over het vergelijk tusschen Engeland en
Duitschland met betrekking tot Zanzibar
hoewel het oogenblik hem slecht gekozen
dacht, daar de gedachtenwisseling met Enge
land nog niet is afgeloopen. Brisson verklaarde
die ingeving wie weet of er zoo niet eenig
licht komt! Dora, wacht toch niet langer. Al
heel spoedig zal het misschien te laat zijn. He
laas/ en zij barst in snikken uit, „hoe kan ik
dat nog zeggen Het zal zeker al te laat zijn
Kannen wij nog hopen na zes lange dagen, zon
der dat wij iets hoorden
„Ik zal doen wat ik kan, mijn besluit staat
vast," verklaart Dora terwijl zij'ijlings opstaat.
„Als het te laat is om de misdaad te voorkomen,
dan is het misschien niet te laat om de waar
heid uit hem te krijgen en den moordenaar aan
de justitie over te leveren."
„Uit hem Uit wien welken moordenaar?"
roept Florence vol ontzetting. „Dora, wat be
doel je
„Niets. Laat mij nu gaan, en van avond van
avond kom ik hier weer bij je, om te vertellen
wat ik gedaan heb."
Even stil als zij gekomen is, verlaat zij het
vertrek. Florence zinkt uitgeput op eenen stoel
neer en geeft zich tijdelijk over aan de verbazing
en ontsteltenis die haar overweldigt. Er is nog
iets dat haar treftin Dora's wijze van doen was
volstrekt niets, wat haar kon doen vermoeden
dat zij sir Adrian liefhad. Uit al haar doen sprak
vrees, en een verlangen naar wraak, niet de
wanhoop eener liefhebbende vrouw, die den uit
verkorene van haar hart heeft verloren.
Florence blijft over dit alles peinzen. Inmiddels
gaat Dora vlug de trap af, en slaat eene zijgang
in, terwijl zij eenen blik werpt in de bibliotheek
en de verschillende kamers, die zij voorbijgaat.
Blijkbaar zoekt zij iemand of iets.
Éindelijk vindt zij wien zij zoekt. In een klein
vertrek vindt zij Arthur Dynecourt, die in eenen
leuningstoel zit te lezen. Als hij haar ziet, slaat
hij het boek dicht, werpt het weg en zegt ach-"
teloo9
„Ba wat een prullen schrijven zij toch te
genwoordig 1"
„Hoe kunt gij hier zoo kalm zitten lezen,"
roept Dora verontwaardigd uit, „terwijl wij allen
zoo in angst zijn! Maar het is waar, ik vergeet
voegt zij er met eenen veelbeteekenenden blik
bij dat gij voordeel hebt bij zijnen dood, en
wij hebben dat niet
„Neen, gij verliest," antwoordt hij koeltjes.
„Trouwens, al waren de zaken heel anders af
geloopen, ik geloof niet dat gij ooit veel kans
hadt gehad."
Hij lacht onbeschaamd als hij dit zegt. Maar
zij let noch op zijne woorden noch op zijnen
lach. Zij heeft slechts ééne gedachte, en eindelijk
vertrouwen te hebben in de waakzaamheid
van het gouvernement. Hij wilde slechts de
kamer in de gelegenheid stellen om hare
eensgezindheid ten opzichte van deze aange
legenheid aan den dag te leggen. Hierop
trok hij zijne interpellatie in.
Over de obligatie- en aandeelhouders
in de Panama-kanaalmaatschappij heeft Za
terdag in Frankrijks kamer de afgevaardigde
Delaunay r!e regeering geïnterpelleerd, maar
het antwoord was lang niet gunstig. Minister
Fallières zeide namelijk, dat noch de regeering,
noch de kamer immer de verantwoordelijk
heid zullen aanvaarden van een zoo nood
lottige operatie als die betreffende het Pa
namakanaal. De iustitie heeft zich met de
zaak bemoeid en liquidateuren benoemd.
De Panama-zaak is een particuliere onder
neming.
Bij de wedrennen te St. Ouen is de
eigenaar van het paard Mimosa, dat hij, naar
men meende, opzettelijk niet had laten winnen,
door eene verwoede volksmenigte aangevallen
en in een vijver ondergedompeld. De jockey
kreeg ook een duchtig pak slaag.
Zes veroordeelde misdadigers, die ge
vangen zaten in het tort Hd, te Bordeaux,
zijn daaruit gevlucht. Zij wisten met een of
ander werktuig de steenen van het venster
hunner onder het dak gelegen cel los te
maken, de traliën daaruit te nemeu en zoo
op het dak te klimmen, vanwaar zij met
behulp van een aantal door hen bemachtigde
beddenlakens zich lieten afglijden en waarmee
zij ook over de muren, die het fort omgeven,
kwamen, zonder dat de schildwachts hen
bemerkten. Zij zijn tot dusver nog niet gevat.
MADRID, 23 Juni. Ondanks de genomen
voorzorgen heeft de cholera zich in tien
dorpen der provincie Valencia verspreid.
De Engelsche regeering, wier weg op het
oogenblik lang niet over rozen loopt, schijnt
nu besloten te hebben de compensation-bill
(het voorstel om herbergiers uit te koopen
schadeloos te stellen, niet door te voeren
tot groote blijdschap van alle matigheids- en
onthoudingsmannen, die een herbergier door
gaans weinig goeds gunnen.
De Pall Mall Gazette deelt mededat
zij een agent naar Helgoland heeft gezonden
om er eene soort van volksstemming te hou
den over den afstand van het eiland aan
Duitschland. Reeds heeft hij getelegrafeerd,
dat de meerderheid blijkbaar tegen den afstand,
zelfs er over verontwaardigd is.
Prins Bismarck ontving Zondag op Frie-
drichsruh eene deputatie van aanzienlijke
ingezetenen van Berlijn, welke hem een adres
van hulde, met dertigduizend handteekeningen
voorzien, kwam aanbieden.
Daarvoor dank betuigende, zeide Bismarck
o. a. „Ik bevind mij ongeveer in denzellden
toestand als prins Metternich, met wien ik
mij voor het overige evenmin vergelijken
als ik hem navolgen wil. Deze zeide dat
hij van het tooneel was afgestegen naar het
parterre. Met mij is het thans even zoo
gesteld. Er zijn vele lieden, die mij daartoe
geeft zij uiting aan wat er in haar omgaat.
„Wat hebt gij met hem gedaan?" barst zij uit,
terwijl zij hem nadert als wil zij hem noodza
ken haar antwoord te geven op de vraag die haar
dagen lang gekweld heeft.
„Met wien vraagt hij op kouden toon. Toch
is er eene eigenaardige flikkering in zijne oogen,
die een teeken voor naar had moeten zijn om op
hare hoede te wezen.
„Met sir Adrian uwen medeminnaar, met
den man, dien gij haat," bracht zij met moeite
uit. „Dynecourt, ik bezweer je, spreek de waar
heid en vertel wat er van hem is geworden."
„Ik geloof dat je de koorts hebt," zegt hij be
daard, terwijl hij haar aanziet met eene uitdruk
king alsof hij medelijden had met hare dwaze
opgewondenheid. „Ik geef toe dat de man geen
favoriet van mij was, en ik kan niet ontken
nen dat ik zeer in mijnen schik ben over die
zonderlinge verdwijning, waardoor ik de erfge
naam van het kasteel en den titel word maar
werkelijk, allerliefste vriendin, ik weet even wei
nig wat er met hem gebeurd is, als gij maar
ik vermoed."
„Gij liegt!" roept Dora uit, die alle zelfbe-
heersching verliest. „Gij hebt hem vermoord,
omdat hij u in den weg was. Zijn dood is uw
werk
Zij strekt beschuldigend de hand naar hem uit,
als zij deze woorden uit; doch hij blijft nog al
tijd bedaard.
„Men zal denken dat gij niet wel bij het hoofd
zijt," zegt hij met eenen schamperen lach, „als
gij u zoo aanstelt. Waar zijn de bewijzen dat ik
ae koelbloedige schurk ben, waarvoor gij mij
houdt
„Die heb ik niet," roept zij vol wanhoop.
„Maar ik zal doen wat ik kan om ze te vinden."
„Gij moest liever uwen tijd aan andere dingen
besteden roept hij woest uit, terwijl hij haren
pols omklemt, zoo vast dat er een roode kring
komt op het teere vleesch. „Verstaat gij mij
Het is krankzinnigheid om zoo te doen. Ik weet
niets van Adrian, maar ik weet wel van uwe
intriges en doodelijke jaloerschheid op Florence
Delmaine. Ieder wist hoe verliefd hij op haar
was, en let wel op wat ik zeg er zijn voor
beelden genoeg van jaloersche,-,vrouwen, die den
man, dien zij beminden, liever doodden, dan hem
in de armen van een ander te zien."
„Dynecourt!" krijt Dora vol ontzetting. vZoudt
gij mij van die misdaad willen beschuldigen
"Waarom niet? Ik geloof dat alles tegen u
pleit. Tot heden heb ik u gespaard, ik heb
het recht niet willen toekennen, maar ieder
die zich eene plaatskaart voor het parterre
kooptheeft toch recht om critiek uit te
oefenenalleen moet hij het op eene beta
melijke manier doen en niet door steeds te
fluiten. Het blijft een plicht voor mij, mijne
zienswijze te zeggen voor velen, die deze
verlangen te weten, in het binnenland zoowel
als in het buitenland. Ik mag niet zwijgen.
Een oud spreekwoord zegtwien God een
ambt geeft, geeft Hij ook het verstand; maar
sommigen zouden dat nu willen omkeeren en
zeggen wien God zijn ambt ontneemt, ont
neemt Hij ook het verstand. Dien heeren
raoet ik echter zeggen dat ik nog precies de
oude benjuist zooals vóór drie maanden
en aanspraak maak hetzelfde verstand nog
te bezitten als vóór drie maanden. Ik ben
niet van plan te buigenal moest ik ook
geheel alleen blijven staan. Voor eenen man
zooals ik ben, is het plicht, zelfs op de hoog
ste plaats, zijn gevoelen vrijuit te zeggen, ia
op de hoogste plaats is de plicht hem het
meest uitdrukkelijk opgelegd. Een goed mi
nister behoort niet te letten op het wenk
brauwfronsen van den vorst, dien hij dient,
maar moet hem open zijne meening zeggen
en heelt dan, indien de beslissing in tegen-
overgestelden zin genomen wordt, het recht
te kiezen of hij buigen of heengaan wil. En
al bekleed ik nu geen ambt meer, zoo heb
ik toch het rechtdat ieder burger van den
staat bezit om openlijk te zeggen wat ik
denk. Ik kan mij niet aanstellen als een
stomme hond. Ik heb niets anders gedaan
als de vredelievende staatkunde van mijnen
ambtsopvolgerwelke ik te allen tijde heb
voorbereid en gevolgd, te ondersteunen. Het
geen ik zeg en doe, geschiedt in het belang
van het koninklijke huis en van den vrede.
Ik veroorloof mij geenerlei critiek, ook niet
over de thans geslolene Engelsch-Afrikaansche
overeenkomst. Wat men mij voor de voeten
werpt ten opzichte mijner gesprekken met
dagblad-berichtgevers, als zou ik met vreem
delingen omgang houden, kan ik niet als een
verwijt laten geldenwant vroeger, toen ik
nog in dienst was, stonden er geene Russische
bladen voor mij open om de vele leugens,
welke daar en elders verteld werden tot na
deel van de algemeene Duitsche vredespoli
tiek, te wederleggen. Of men nu al boos op
mij isik ben gewoon te doen wat ik voor
rechtmatig houd. Ik kan niet door veertig
jaren van mijn leven eenvoudig de pen halen.
Ware ik mij niet bewust geweest van mijnen
plicht, dan hadde ik mij kalm met het pooten
van mijne aardappelen en mijnen haver bezig
gaan houden; maar thans van mij te verlangen
dat ik op eenmaal een tevreden landbouwer
worden zal, gaat niet. Men moet mij slikken
zooals ik ben. (Ich muss ebeu so verbraucht
werden wie ich bin.)
Majoor Wissmannde Duitsche rijks
commissaris en bevelhebber der troepen in
Oost-Afrika, is Maandagmorgen aan het An-
halter station, alhier aangekomen. De ont
vangst was niet zoo warm als men verwacht
had, de voorstanders der koloniale politiek zijn
zeer terneer geslagen over het Engelsch-
Duitsche verdrag. Behalve door verschil
lende depulatien werd majoor Wissmann be
groet door een zestal negers, waarvan één
hem in het Engelsch toesprak. Zij boden
hem aan, hem gedurende zijn verblijf alhier
als eerewacht te vergezellen. De Duitsche
koloniale bond, afdeeling Berlijn, heelt eene
mededeeling rondgezonden, waarbij verklaard
mij zelfs weerhouden er op te wijzen dat gij in
den laatsten tijd zeer jaloersch waart, maar
nu gij mij zoo brutaal beschuldigt, dat ik be
trokken zou zijn in deze geheimzinnige zaak, nu
is mijn geduld ten einde. Laat ik u bij tijds
waarschuwen, vervolg mij niet langer met die
dwaasheden, ofdaarvan kunt gij zeker zijn
ik zal de geheele zaak grondig onderzoeken enu
gerechtelijk laten vervolgen."
Hij spreekt met zulk eene overtuiging, het is
of hij zóó zeker is van hare schuld, dat Dora
als verpletterd staat en haar gelaat met hare
handen bedekt. De vrees voor openbaarmaking
van hare intriges vervult haar met doodsangst.
En dan, wat zal zij er door winnen NietsZij
heeft geene bewijzen voor hare beschuldiging,
alles is slechts vermoeden. Volkomen beseft zij
hoe zwak hare positie is.
„Gij staat daar alsof uw geweten niet heel
zuiver wasroept Dynecourt uit, terwijl hij die
gebogene en trillende gestalte beschouwt. „Ik
zie duidelijk dat die zaak nader onderzocht moet
worden. OngelukkigeAls gij iets van mijnen
neef weet, zoudt gij beter doen met het nu te
zeggen
„Ellendeling!" roept Dora uit, terwijl zij haar
bleek gelaat opheft en hem uitdagend aanstaart.
Gij triomfeert omdat ik tot nu toe nog geene
bewijzen heb om mijn vermoeden te staven,
maar" zij aarzelt.
„Wel zeker, volhouden maar I" klinkt het weer
schamper van Dynecourt's lippen. „Tart mij maar
zoolang gij nog kunt. Vr.ndaag nog zal ik de
justitie van alles in kennis stellen, en dus
weet wel wat gij doet!"
„Gij weigert mij iets te zeggen?" roept Dora
uit, zonder acht te slaan op zijne woorden. „Des
te erger voor u
Zij keert hem den rug toe en verlaat het ver
trek, doch schoon ïiare woorden uitdagend
klonken, in haar hart gevoelt zij hare zwakheid
maar al te goed.
Als zij de deur achter zich gesloten heeft, ver
dwijnt alle kleur van haar gelaat en zij ziet er
nog wanhopiger uit dan zooeven, eer zij hem
opzocht. Zij kan zich niet ontveinzen dat zij haar
doel gemist heeft. Hij heeft gelachen om hare
bedreigingen, en zij begrijpt dat zij geen enkel
bewijs heeft voor hare beschuldiging. De han
dige wijze, waarop hij de rollen heeft verwisseld,
maakt haar beangst en neerslachtig, en nu moet
zij zichzelve bekennen dat zij niet weet tot wien
zij zich zal wenden om raad.
(Wordt vervolgd.)