Nummer 101, Zondag 21 December 1890. 13e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Staatkundig overzicht. FEUILLETON. BUITENLAND. Frankrijk. die zich voor het volgend kwartaal op dit blad abonneeren, ontvangen de nog deze maand verschijnende nummers gratis. 34 Naar het Hoogduitsch. De Echo van het Zuiden, Waalw(jfescln: en Lanptraatschc Conranf, ?h„ïla„d. T'Tchi-int Woensdagen Zaterdag avond. UITGEVER: Advertentién 1-7 regel. J 0,60 daarboven 8 cent per rcelT Franc'Ó''peT pïsTdoo" heTg'hJlerijk f 1,15 ANTDON TTFT UK Ad°"t* F™"*1 n"!"")? W dr&lwijk. Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. Donderdag namen de senatoren van Frank rijk de begrooting] onderhanden. De rappor teur Boulanger heeft zijn rapport over de begrooting en de leening doen ronddeelen, hetwelk 789 bladzijden omvat., waarvan er 523 aan de begrooting zijn gewijd. De regeering heeft hoop, dat de senaat niet zal wijzen, 't geen de kamer wel heeft willen prijzen altijd voor een Fransche kamer. De Spaansche ministerraad heeft besloten onmiddellijk de protectionistische politiek we der te volgen, op grond van de dezen zo mer door de Cortes verleende machtiging, om bij koninklijke decreten invoerrechten te heffen van de landbouwproducten, het vee en het vleesch, welke artikelen nog niet in de bestaande handelsverdragen zijn opgeno men De minister van financien werd boven dien door zijn collega's gemachtigd een nieuw tarief saam te stellen op de grondslagen, zoo als die door de commissie tot herziening van het tarief zijn aangegeven. In Februari van het volgende jaar moet dit nieuwe tarief reeds in werking treden. De Portugeesche Cortes lijken het vlijtigste parlement van gansch Europa, want 2 Janu ari reeds komen zij samen. Lijken, zeiden wij, want de heeren koesteren het loffelijk voornemen dadelijk maar weer naar huis te gaan het conflict met Engeland komt hun voor als een dreigend spook en hoe langer men een aanraking of nadere kennismaking kan vertragen, hoe beter. De heeren vreezen Elfriede weigerde nog steeds haar kamer te verlaten. De tegen haar ingebrachte beschuldi ging had haar diep gegriefd. Haar man klaagde haar aan van een moordaanslag. In den beginne kwamen al hare gedachten op dat vrceselijk punt neer. Zij kon niet denken. Haar man dien zij van den ondergang gered, dien zij uit zijn onver schilligheid, zijn gemakzucht gewekt had haar man, dien zij zoo hartstochtelijk liefhad, kon haar tot een moord in staat rekenen. Zij was wanhopend. Waartoe zou het dienen zich te verdedigen, hem te zeggen dat zij on schuldig was? Hij zou haar toch niet gelooven. Zij haa immers zelve bekend, dat zij schuldig was. Haar moed, haar dapperheid haar geloof, alles was verdwenen. Zij was radeloos. Nooit liad zij meer behoefte gevoeld aan een moeder lijke vriendin, die haar zou kunnen troosten en verdedigen. „Reinhold zou het niet geloofd hebben," dacht zij. //hij zou mij verdedigd hebben." Een kloppen aan de deur wekte haar uit deze droeve overpeinzingen. Elfriede," riep de advocaat, „laat mij even binnen, ik wilde u spreken." „Vader," luidde het antwoord, ik wil niemand spreken." 11 ij herhaalde zijn verzoek, doch met hetzelfde gevolg. Zij wilde niets gebruiken, niemand bij haar toelaten haar vader begon zich zeer onge rust te maken. Met geweld wilde hij de deur niet openen dat zou waarschijnlijk een scène gegeven hebben, en reeds de gedachte hield hem van zulk een maatregel terug. Het was hem een groote verlichting, toen de graaf von Franken stein onverwacht bij hem werd aangediend. //Dat is een verschrikkelijke geschiedenis,.graaf; mijn dochter moet wel tot het uiterste gedreven zijn, om zoo iets te kunnen doen." „Het is eene vreeselijke vergissing/ antwoord de de graaf. «Waar is zij? Ik moet haar zien." de debatten en „tijd gewonnen veel gewon nen" is hun leus. De zaken in Ierland loopen verkeerd. Ei genlijk behoeft dat geen verwondering te baren, immers men kende de ruwheid der Ieren sinds lang en nu de gemoederen in bewe - ging werden gebracht, de hartstochten wer den opgezweept tot het toppunt, moet er iets gebeuren. En er is iets gebeurd, iets, dat niet moest kunnen gebeuren in een deel van het beschaafde Europa, al is 't dan ook een uithoek. De gevechten met regenscher men en stokken zijn nog maar kinderspel bij de gewetenloozelaaghartige daadtegen Parnell bedreven, 't Was in Castelecomer, juist bij zijn vertrek, dat een gemeen individu Parnell een zakje ongebluschte kalk in het gelaat slingerde en hem zoo ongelukkig gelukkig zal de booswicht zeggen trof, dat 't nog niet is uitgemaakt of de ongelukkige zijn oogen zal behouden, al hebben de doc toren ook alle hoop. De lijdende partij bij al deze onverkwik kelijke gebeurtenissen is niet Parnell c.s., zijn niet de patriotten, is niet Gladstone, maar is het gemeenschappelijk doel, dat alleen door eendrachtig samengaan bereikt zou kunnen zijn 't is de home rule. Parnell en de zij nen hebben door hun woorden, door hun daden, de anti-parnellisten geprovoceerd te Ballinakill, te Castelcomer en overal elders en „wie kaatst moet den bal verwachten," zal menigeen zeggen, maar dan vergeet men, dat een strijd, een eerlijke strijd, die meent aan spraak te hebben op de belangstelling van alle wcldenkenden, niet aldus wordt gevoerd, dat zulke wapenen niet dienstig kunnen en niet dienstig mogen zijn. Scheldwoorden uit Lon- den's achterbuurten doen opgeld bij de ver kiezingscampagne voor Kilkenny men spaart elkaar niet en men verliest het hoofddoel uit het oog bij de wederzijdsche verkette ringen. Dinsdagavond om kwart voor twaalf arri veerden Mac Carthy, Sexton en O'Connor te Cork, en 't kwam daarbij herhaaldelijk tot „Een vergissing I" riep de advocaat opstaande «De meeste lieden zouden hieraan een anderen naam geven, graaf! Men moet voorzichtiger zijn, voordat men zulke vergissingen begaat." „Waar is Elfriede?" herhaalde de graaf. „Ik moet haar oogenblikkelijlc zien." „Het is volstrekt niet zeker of mijn dochter u zien wil. Ik moet zeggen, dat ge haar al zeer schandelijk behandeld hebt. Het is waar, gij zijt een graaf/ maar hebt gij u als een edelman té genover inijn kind gedragen Zijt ge goed en vriendelijk jegens haar geweest?" //Neen, zeker niet; nu is het echter de tijd niet om daarover te spreken. Ik moet mijn vrouw zien, haar om vergeving bidden." Deze bekentenis was voor den graal een groote overwinning op zich zelf. Den beleedigden va der was dit echter niet genoeg. //En denk ge dat liet daarmee afgedaan is, mijn heer?" vroeg hij ernstig. „Gij schrijft mij, dat mijn dochter zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord. In den nacht zendt gij haar uii. uw huis, alsof zij een landloopster was. Gij klaagt haar eerst bij mij aan, en een oogenblik later komt gij haar achterna om te zeggen dat alles een vergissing was. Dergelijke vergissingen zijn niet te vergeven, graaf! Van 'aanklager zoudt gij aangeklaagde kunnen worden. Ik ben niet zeker dat gij uwe vrouw, mijne dochter, niet den dood hebt aangedaan. Zij is in een toestand, die mij groote vrees inboezemt. Zij wil niemand, mij zelfs niet, toelaten. „Ik moet haar zien," riep de graaf driftig uit. „God geve, dat zij u zien wil," zeide de vader, die werkelijk in angst verkeerde. „Volg mij!" Zij gingen samen naar Elfriedes kaïner. De advokaat klopte weder aan de deur en riep: „Elfriede, kindik heb u iets belangrijks mee te deelen laat mij binnen." Geen antwoord, geen geluid zelfs liet zich hooren. De ^raaf werd ongerust. /Elfriede," begon haar vader opnieuw, „ik breng u tijding van uw man." Weder dezelfde stilte, totdat de graaf, niet in staat zich langer te beheerschen, uitriep: „Elfriede, om Godswil, spreek dan toch! Laat mij binnen, ik moet u zien!" De toon zijner stem scheen zijn uitwerking niet te missen. In het volgende oogenblik werd de deur geopend. kleine gevechten tusschen Parnellisten en anti- Parnellisten, wier krachten ongeveer gelijk stonden toch kwamen de heeren ongeschon den in hun hotel aan en redevoeringen volg den onmiddellijk. Denzelfden avond heeft Parnell met verbonden oogen een toespraak uit zijn hotel te Kilkenny gehouden, die nu juist niet uitmuntte door groote gematigdheid. Woensdag was de onvermoeide eerzuchtige genoodzaakt zijn kamer te houden en dus was hij voor dien tijd tenminste gevrijwaard tegen steenworpen, tegen modder en tegen kalk. De conservatieven nemen de kalme hou ding aan van den bekenden derden hond, die zijn beide collega's maar bedaard laat worstelen en vechten om een lekker kluifje om dan eensklaps de passieve rol te verc wisselen voor een actieve, zoodra de gele genheid hem gunstig lijkt. In Ierland ver scheuren ae zonen van hetzelfde land elkan der tot groote verheugenis van de conser vatieven, die het onderdrukkingssysteem van den staat van beleg volgens hen het eenige goede liefst zoolang mogelijk wil len doen voortduren en er bestaat inderdaad veel kans, dat 't bij de gegeven toestanden zoo blijven zal tot in lengte van dagen. Die arme Ieren En O'Brien zal geen hulp kunnen brengen. Emin Pacha kan het met zijn nieuwen medewerker, majoor Wissmann, den Duit- schen „rijkscommissaris" in Oost-Afrika, ook al niet te best vinden. Zij kunnen het maar niet eens worden over het daar te volgen stelsel van colonisatie. Emin wil Tabora maken tot het middelpunt zijner werkzaam heid; maar Wissmann weigert hem daarbij zijn steun te verleenen. Hij wil, dat de Pacha zich te Kipalla Palla vestigen zal. Men weet nog niet, hoe de quaestie op gelost zal worden, welke nog moeilijker wordt doordat Emin, noch door officieele noch door particutiere berichteniets van zich laat hooren. Senaat en kamer van Italië hebben de Hij kon een kreet van schrik niet onderdruk ken, toen hij haar zag. Het zwarte haar hing verward over de schouders; haar gelaat was doods bleek en de oogen door het weenen opgezwollen. Hij herkende haar bijna niet. „Elfriede!" meer kon hij niet zeggen. „Zij blikte hem lang en treurig aan en zeide: „Gij, Erich, gij zijt het, die mij van moord be schuldigd hebt?" De graaf wendde zich tot zijn schoonvader. „Laat mij met haar alleen, ik heb haar veel te zeggen." De advocaat ging. De graaf trad naar zijn vrouw toe en stak haar beide handen toe. „Kunt ge mij vergeven? Ik kan het mij zelf nooit." Zij week voor hem terug en antwoordde: „Gij dachtdat ik een moord begaan had. Neen, ik kan uw handen niet meer aanraken." „Elfriede," smeekte hij; „wilt ge mij aanhooren? Het was toch grootendeels uw schuld gij be- kendet dat ge schuldig waart." „Maar niet aan lagen moord! Hoe kon ik be grijpen, dat ge mij van zoo iets verdacht, zelfs al wist ik, dat gij mij niet liefhadl." „Ik heb u wel lief, Elfriede/'sprak de graaf op geroerden toon. „Vergeef mij, dat ik u zoo be- leedigde. Gij weet niet hoe groot mijn zelfverwijt is, nu ik u zoo zie, Elfriede! Ik zal u zeggen hoe de vergissing ontstond. Wilt ge mij aan hooren?" „Ja," antwoordde zij en bleef, zonder hem aan te zien, somber vóór zich staren, terwijl hij de zaak uit elkander zette. Toen het verhaal ten einde was, zag zij hem droevig aan en zeide: „Hoe jammer dat During zich vergiste. Ik wenschte wel, dat hij mij in het hart getroffen had. Waarom zal ik nu nog leven?" „Voor mij, Elfriede! Ik kan u niet missen. Gij zijt de goede engel mijns levens geweest!" riep hij hartstochtelijk uit. „Zonder mij zoudt gij zeker gelukkiger zijn. Uw goederen zijn nu vrij en onbelast, gij hébt uw plichten leeren kennen gij weet nu hoe gij die vervullen moet. Ik ben niet meer noodig. Het spijt mij dat During zijn doel gemist heeft." „Dat gelijkt niet op u, Elfriede. Waar is uw wilskracht, uw vriendelijkheid gebleven?" Zij wrong in wanhoop de handen en riep uit: „Ik ben ziek ziek door al dat vreeselijk lijden." discussie aangevangen over de adressen van antwoord op de troonrede. De senaat heeft het adres reeds goedgekeurd, waarin de triple- alliantie weer hoog wordt verheven, maar in de kamer gaat 't zoo vlug niet: de oppositie heeft daar ook een stem in 't kapittel en zij maakt van zoo'n gelegenheid immer gebruik om Crispi eens in 't nauw te brengen. Imbriani hield zich dood onwetend en erg nieuwsgierig. Hij wilde wel eens weten voor hoelang het bondgenootschap met Duitschland en Oostenrijk gesloten is en op welke voor waarden en een ander afgevaardigde zong hem in zijne bestrijding van de alliantie na. Erg op zijn gemak moet Crispi toch wel niet zijn. Met zijn collega's is hij ook nog niet op dreef: Micelli (landbouw) zal er wel uitmoeten, want die is te geavanceerd, te rood op de graat, maar Bertole Viale (oorlog) blijft nu maar weer zeker met inwilliging van zijn eischen. De heeren Luzzatti (schatkist) en Ellenas (landbouw) die in het kabinet zouden treden, zingen met Grimaldi één liedje. En zoo moet Crispi ze hebben! 't Schijnt dat 't tusschen de Indianen en de politiemannen in Dakota eindelijk tot een treffen is gekomen. De hoofdman der Sioux, Sitting-Bull, was gevangen genomen en bij de pogingen van zijn aanhangers om hem te bevrijdenwerd hij gedood, benevens zijn zoon en eenige andere (men zegt 25 a 50) roodhuiden; aan de zijde der politie vielen vijf man. In de zaak Padlewski is weinig nieuws. Niettegstaande de arrestatien, schijnt het parket van oordeel, dat er weinig waarde te hechten is aan de bewering van Labruyère. Woensdag zijn de directeur van de „Éclair" en de redacteur van de „Echo de Paris," die mevrouw Duc-Quercy heeft geinterviewd wat nu te zeggen zij scheen onverbiddelijk. Plotseling richtte zij zich op eu bemerkte hij weer den ouden glans in haar oogen. /Gij hebt mij uit uw huis verstooten, graaf Erich, en verklaardet mij zonder nader onderzoek voor schuldig. Ik ben even vatbaar voor dwa- lii.g als gij; maar wees overtuigd dat, had iemand u van moord beschuldigd, ik daaraan nooit ge loof zou geschonken hebben. Gij veroordeeldet mij dadelijk hieldt mij voor schuldig aan moord mij die in mijn leven nog nooit eenig mensch of dier kwaad deed! Waarom dacht ge dat ik mevrouw von Hei berg's dood wenschte? Hij sloeg de oogen verlegen neer en zeide toen: „Herinnert ge u niet meer. dat gij mij bekend hebt hoe ijverzuchtig gij op haar waart?" "Ijverzuchtig?" herhaalde zij treurig. „Heb ik u dan ooit liefgehad? Ik ben niet vergeten mijn hoofd is zoo verward, zoo zwaar. Ik kan it ij niets meer herinneren, alleen dat ge mij van moord beschuldigd hebt. Had ik u lief?" „Gij hebt liet mij toen gezegd, Elfriede, en ik hoop, dat ge het nog eenmaal zult herhalen." „Nooit, nu ge mij tot een misdaad in staat hebt geacht." „Elfriede," sprak hij zacht, „wees barmhartig. Het was slecht van mij; maar kunt ge het mij niet vergeven?" Hij beproefde haar hand te vatten, maar zij trok die trotsch terug. Zij stond op en ging voor hem staan. „Mij werd, evenals aan andere menschen het leven gegeven om het te genieten. Ik had be hoefte aan liefde, aan gelukeven goed als an deren. Welk recht hadtgij om beide te vernieti gen Met welk recht hebt gii mijn hart gebroken terwijl gij mijn geld noodig hadt Met welk recht hebt gedurende die iaren schande en kommer over mij gebracht Wat heb ik u voor leed ge daan dat ge het mij op deze wijze vergeldt „Niets," antwoordde hij, ik ben schuldig.' „Toen gij meendet, dat ik een moord begaan had hebt ge mij uit uw huis verjaagd midden in den nacht, alleen, zonder bescherming moest ik vertrekken. Welke moord is erger die welke het lichaam, of die, welke hart en geest doodt En dat hebt ge mij gedaan." „Elfriede, heb medelijden met mijriep hij. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1890 | | pagina 1