Nummer 2
Zondag 4 Januari 1891.
14e Jaargang.
Het Beulszwaard 'uit Damascus,
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
ANTOON TIELEN,
Staatkundig overzicht.
FEUILLETON.
BUITENLAND.
Frankrijk.
Engeland.
UITGEVER:
Waalwijk.
Het geloof van de mogendheden, deelne
mers aan de Brusselsche conferentie, in 't
algemeen en van Belgie in het bijzonder
gekoesterd ten aanzien van Nederlands wel
gezindheid in zake de bestrijding van de
slavernij, is niet beschaamd op 't laatste
oogenblik heeft baron Gericke Van Herwijnen,
Nederlands gezant bij het Belgische gouver
nement door de regeering gemachtigd de
akten te onderteekenen, zijne handteekening
gezet en aan een vrij uitvoerig en vrij ver
velend geschrijf over en weer, is daardoor
een einde gemaakt. De Congo-literatuur
beslaat alles te zamen genomen gansche
boekdeelen, de Congo quaestie werd in allen
ernst besproken door menschen, die ternau
wernood wisten waar ergens buiten Europa
de Congo-staat gelegen was.
Dat alles is uit. Zoo komt er aan alles
een einde en dat is in zeker opzicht jammer,
want er is op 't oogenblik bitter gebrek aan
politiek nieuws, iedere quaestie is er in deze
dagen van politieke malaise een en die Congo-
quaestie behoorde zoo tot die „grandes
utilités"; als men niets meer wist, werd de
Congo quaestie maar weer eens even voorden
dag gehaald, en 't moest al erg tegenslaan
als men niet een of ander vermeend of wer
kelijk nieuw gezichtspunt ontdekte.
Er schijnt tusschen de groote mogendheden
inderdaad zoo iets op touw te worden gezet
van een onderling en eenparig optreden te
genover anarchistische en nihilistische aansla
gen. Duitschland zou in deze quaestie het
initiatief hebben genomen op verzoek van
Rusland en reeds zou men er zich in Weenen
en Rome men bezig houden. Ook zou men
willen weten hoe Frankrijk over dat zaakje
denkt en baron Mohrenheim zou belast zijn
met de polsing van de Fransche regeering
evenals zijn Duitsche collega von Hatzfeld
ten aanzien van het Engelsche gouvernement.
't Zal de vraag zijn of men tot eenig re
sultaat zal komen.
Detlef von Liliencron.
T.
kwaads in zich bergt.
De gewapende vrede blijft het spooksel
voor de belastingplichtingen, die 't alleen
dulden om niet nog erger te krijgen, 't is
het minst kwade van twee. En de hoofden
der staten blijven maar immer de meest ge
ruststellende verzekeringen geven op hetzelfde
oogenblik, dat zij nieuwe offers vragen. Men
blijft spreken van de bewaring van het even
wicht in het Europeesch concert.
De Oostersche quaestie is en blijft een
zwarte stip aan den po'itieken horizon en
niemand durft er aan te tornen, ja men ducht
't zelf er aan te denken, maar voor 't oogen
blik is er van dien kant geen gevaar te
duchten.
Reden tot ernstige bezorgheid geeft de al-
gemeene politieke toestand op 't oogenblik
niet, in vele jaren heeft 't zich zelfs zoo
gunstig niet doen aanzien. Leve 1891 dus
Men hoort nog niets van Parnell's aankomst
te Parijs, of van zijne onderhandelingen met
de andere Ieren. Het hoofdpunt, dat te
regelen is, schijnt te wezen, het besteden
van het Iersche fonds, dat nu onder admi
nistratie van beide partijen moet komen en
bijwijze van middenweg niet meer zal dienen
voor partij-doeleinden, maar aangewend wor
den lot ondersteuning van hulpbehoevenden.
De werkstaking in Schotland is nog niet
geheel geëindigd; maar het kan thans niet
lang meer duren of de mannen zullen moe
ten toegeven, want de werkstaking is hoogst
onpopulair en van alle kanten krijgen de
spoorwegmaatschappijen hulp, zoo zelfs, dat
deze „pleiziertreinen" op Nieuwjaarsdag had
den aangekondigd; de mannen beginnen hoe
groot hunne leiders zich ook houden, toch te
Da Echo van het Men,
Waalwyksche en Liingslraiilsclie Courant,
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden./1,00.
Franco per post door het geliecle rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
Advertentiën 1—7 regels J 0,60 daarboven 8 cent per regel
groote letters naar plaatsruimte. Ad verten tien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb
land worden alleen aangnomen ioor het advertentiebureau van
Adolf Stein er, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
DOOR
Titus Althans, referendaris, tijdelijk aan de
Pruisische legatie te Hamburg toegevoegd, zat
aan de open tafel van een der grootste hotels aan
den Jungfernstieg. De eetzaal lag aan den Alster-
kant, en Titus Althans zat zóó, dat hij door de
vensters kon zien. P - buiten nu scheen iets
hem te boeien. Hij tuurde, roet afwezigen blik,
lang, onafgebroken op hetzelfde punt.
„Althaus, wat hebt ge toch?" vroeg zijn over
buurman een huzaren officier. »Ge doet geen
mond meer open
„Ja", antwoordde Titus „die onweerslucht
daar ginds boven de Lombardbrug, heeft op mij
zulk eene wonderlijke uitwerking, Het is gek
maar zij wekt in mij een voorgevoel als van den
ondergang der wereld I Die zwavelgele wolken
met die donker violette randenzie toch
eens 1 kijk toch eens om!"
„Maar hoe kan een diplomaat zoc onder den
invloed geraken van eene naderende donderbui
Dit is iets ongehoord zeide de officier, langzaam
opstaande. Hoe is 't. Vind ik u van avond in
het theater? Bulthapt's „Eine neue Welt' wordt
gegeven."
„Neen, Breedenfeld, ik heb verhindering. Maar
ik kan u eenen genotrijken avond voorspellen.
Een boeiend dramaik heb het gelezen. Een
zwoele, drukkende Spaansclie zomernacht, vol
stergellonker en zuidelijke hartstochtelijkheid, -
en daar tusschen een paar trouwe blauwe, Duit
sche oogen, die onversaagd
„Komaannu wordt ge ook nog dichterlijk
Althaus! Dat lijkt mij voor eenen staatsman ge
vaarlijk!Dus een Spaansche zomernacht,
zeidet ge en daarbij een paar trouwe, blauwe
oogenMaar daar schiet mij te binnen dat ge
mij een op ivoor geschilderd portretje hadt willen
laten zien.*
„Ja zeker. Als ge tijd en lust hebt, kom dan
Het jaar 1890 behoort tot de geschiedenis,
leve 1891!
Waarlijk, 't is geen ondankbaarheid, die
ons aldus doet spreken. 1890 is een goed
jaar geweest ondanks de mutatiën in het
personeel der hooge politiek. De mortuis
nihil nisi bene (van de dooden niets dan
goed) is een spreekwoord, dat wij op het
jaar 1890 niet eens van toepassing behoeven
te doen zijn; zonder die welwillendheid zelfs,
is er veel goeds van te zeggen.
Uit het verre oosten en uit het zuiden van
ons werelddeel bedreigde ons de vreeselijkste
aller epidemieën, de cholera, maar't bleef bij
dreigen. Japan heeft zijn 80000 dooden ge
teld, Calcutta en Bombay hebben hun tol
betaald, Perzie en Arabie zijn eveneens be
zocht, en in Syrië woedt de verschrikkelijke
epidemie nog immer en heeft zij in de laatste
drie maanden 6000 slachtoffers gekozen, in
Spanje kwamen 5000 gevallen voor en 3000
sterfgevallen. Uit Guatamala en uit Syrië
blijft de epidemie ons bedreigen tegen lente
en zomer en een aanhoudende zorg van de
geneeskundige lichamen blijft dringend aan
bevolen.
En de politiek?
Het is niet gemakkelijk, als een hoofdstuk
der geschiedenis ter nauwernood is afgesloten,
zich tot een genoegzame hoogte boven de
incidenten te verheffen, die nog hun invloed
doen gevoelen, een oordeel te vellen over
hun uitwerking. In ruwe trekken, in vogel
vlucht willen we de voornaamste feiten op
sommen, die in de twaalf maanden, die achter
ons liggen, zich hebben voorgedaan. Zooals
wij reeds zeiden, heeft i890 zich in hoofd
zaak gekenmerkt door de mutatiën in het
personeel der hooge politiek. Sinds langen
tijd scheen het, dat de corypheeën van de
hooge politiek niet te ontberen waren, dat
hun positie een onwrikbare was. De dood
spaarde hen en 't was of de menschenhand
niet wilde, niet dorst ingrijpen, waar de man
met de zeis zelfs aarzelde.
Hier een 90jarig keizer, omringd door die
naren van welke de invloedrijkste, de mach
tigste een meer dan 70jarige was, naast den
staf van 80jarigen na een kwart eeuw dienst,
bijna een jongeling lijkend. Sinds een vorst,
in 1848 den troon bestegen hebbend entwee
eerste ministers voor de beide heliten van
zijn rijk, de een met 15 de ander met 11
jaar dienst. Allerwegen de heerschappij van
den ouderdom. Maar 't zou anders worden:
Place aux jeunes klonk de kreet door Europa.
Een jong keizer beklom den troon van het
machtig Germanie en spoedig waren de hoog
ste posten in het leger in handen van jon
geren. Slechts één enkel hoofdofficier, die
als zoodanig ook den oorlog van 1870 heeft
meegemaakt, blijft gehandhaafd.
En dat was nog maar een begin. De koning
des wouds moest vallen en hij is gevallen
hij, wiens aftreding elkeen bijna, vóór April
des afgeloopen jaars een ondenkbaar geval
een ramp bijna zou geacht hebben. De reus,
in welks schaduw drie geslachten der Hohen-
zollern hadden geregeerd moest vallen. Bis
marck was een voorzienigheid in zijn genre
geworden en hij werd als zoodanig geacht
geëerd en gevreesd door vrienden en vijanden.
Men een enkelen slag velde David Goliath
maar David was dan ook een keizer en ko
ning en een die wist, wat hij wilde en ten
uitvoer legde wat hij noodig achtte. Ook
Stöcker, de gepersonifieerde macht der kerk,
moet vallen.
In Hongorije viel Tisza, in Spanje Sagasta,
in Griekenland Tricoupis en in Amerika viel
om bij 't vallen te blijven de repu-
blikeinsche partij.
In Zuid Amerika werd een keizerrijk weg
gevaagd en een republiek gesticht en drie of
vier revolutien deden er zich voor.
Aan de wijsgeerige beschouwingen over
het afgeloopen jaar, van hetwelk zonder vrees
voor tegenspraak het traditionneele getuigenis
kan worden afgelegd, dat het den menschen
veel onheil heeft gebracht, maar dat 't nog
veel erger had kunnen zijn dan 't eigenlijk
geweest is, dienen zich aan te sluiten eenige
voorspellingen voor de toekomst, een schuwe
blik in den schoot der tijden, die goeds en
met mij mee. Het staat op mijne schrijftafel. Ik
kocht liet bij eenen uitdrager te Tours."
„En ge hebt het Fredegonde gedoopt?"
Ja, Fredegonde en wel om tweeërlei reden.
Vooreerst, omdat ik het gekocht had te Tours:
te Tours, welks bisschop die bewuste Gregorius
was, die ons in zijn onopgesmukt, waarheidlie
vend relaas van de gruwelen der Merovingiërs
dit ontzettende schepsel geteekend heeft. Hij zegt
ergens van haar want hij heeft haar persoon
lijk gekend dat zij lichamelijk onbeschrijfelijk
schoon was: een zeer tengere gestalte met een
gelijkmatig bleeke gelaatskleur zwart haar en
'donkerblauwe violen-oogen. En dit lieftallige
schepseltje moet bezeten zijn geweest van eenen
onverzadelijken moordlustGe herinnert u toch
xioo- wel de geschiedenis der Mtrovingiers?"
„Jawelzoo wat ten minste genoeg, om te
kunnen verklaren dat het beesten waren 1"
„Beesten, ja maar er zat ras in hen, en dat
heeft mij altijd tot hen aangetrokken. Om u de
waarheid te zeggen Breedenfeld ik heb mij
tamelijk veel met de studie van dat tijdperk in
gelaten zoodat ik ze mij allen - Chlotanus
Arnulf, Kunibert, Sigibert, Aïstulf, Dagobert en
hoe zij verder heeten mogen als persoonlek
voor den geest kan halen. Onlangs nog zag ik
de gansche groep als in levenden lijve om mij
heen
„Alle drommelsAlthaus wat gij wel eene
phantasie moet hebben 1'
i Werkelijkzoo was het. Daar stonden ze
allen. En 'in hun midden stond de tachtigjarige
Brunhilde, hare vier kleinzonen, die zich angstig
tegen haar aandrongenals voor giftige pijlen
beschermend. En toen, terwijl zij daar alleen
bijeen waren ging nogmaals de deur open en
allen wendden de hoofden om, en allen negen
zich diep alleen Brunhilde niet en nooit
heb ik eenen blik zoo vol van doodelijken haat
gezien, als dien de tachtigjarige liet vlammen
op Fredegonde. Want zij was het, die nu
langzaam, met half geopende, glimlachende lippen,
door den eerbiedig voor haar plaats makenden
kring op mij toetrad. Zij had de armen over
de borst gekruist. In haar lieve, smalle, bleeke
gelaat blonken twee romantische oogen. Het
zwarte haar viel over hals en schouders op het
witte hemd. En glimlachend, steeds glimlachend
als zwevend, soms als weifelend kwam zij
langzaam, langzaam op mij toeIk breidde mijne
armen uit
„Althaus, Althaus, wat hebt ge? Ge zijt zoo
bleek geworden als de dood! Laat ons over iets
anders sprekenKomaan laat ons naar buiten
gaan
Titus Althaus was vijf-en-tvvintig jaar. Reeds
vroeger had hij als secretaris bij de gezantschap
pen te Rome en te Petersburg gediend. Zijn hel
der verstand, zijne kundigheden en zijn ijver
hadden de aandacht zijner superieuren op hem
gevestigd. Ondanks zijne scherpzinnigheid echter
had de natuur hem met een gevoelig hart en
met veel phantasie bedeelden daarbij vormde
iets kinderlijk vroolijks, dat somwijlen voor den
dag trad, een wonderlijk contrast met zijne overi
gens zoo ernstige stemming.
Zijn#vader, uit een oud Hamburger geslacht
van 'groote kooplieden stammend, en zelfs voor
die goede Iiansa-stad een man van kolossaal ver
mogen, was vroeg gestorvenen zoo was Titus.
nadat ook zijne moeder het tijdelijke gezegend
had, als eenig kind in het bezit gekomen van
een niet onbelangrijk aantal millioenen. Doch
niet hoe weinig menschelijk en nog minder
Hamburgsch dit ook schijnen mocht niet naar
vermeerdering van dien schat stonden zijne zin
nen. Hij studeerde in rechten en geschiedenis,
legde een schitterend examen af, en trad, door
zijne relaties uitnemend aanbevolen, in diploma-
ti'elten dienst.
Thans moest hij, als geboren Hamburger en
met de toestanden zijner vaderstad volkomen
vertrouwd, de behulpzame hand bieden om eene
ietwat netelige quaestie tusschen het koninkrijk
Pruisen en de toen nog zelfstandige Elbe-stad uit
den weg te ruimen.
Bij zijne verplaatsing, in Februari, had hij met
in het groote, kille stadshuis zijnen intrek ge
nomen, maar in liet oude buitenhuis aan den
Flottbecker straatweg. Dit huis was in het begin
dezer eeuw voor de familie gebouwd geworden.
Een groote tuin met prachtig boomgewas, die
zich totaan de Elbe uitstrekte, omringde het.
Ilier zoowel alss in de stad bleven jaar in ;aar
uit behalve in de vertrekken waar de huisbe
waarder woonde, de venstergordijnen neergelaten.
Thans echter waren zij alle opgetrokken, en zoo
had het fraaie gebouw het aanzien gekregen van
weder uit den doode opgewekt te zijn. Van bm-
nen had Titus niets laten veranderen, behalve
dat hij den wand tusschen twee groote vertrek-
ken, die op de Elbe uitzagen, had laten door
slaan, waardoor eene reusachtige zaal ontstaan
was, die de jonge millionair zich tot studeerver
trek had ingericht, 's Winters en 's zomers lag
hier een duifgrijskleurig Srayrnaasch tapijt, zoo
dik als eene hand. Uit zijne wonine te Berlijn,
die hij steeds aanhield, ook al toefde hij jaren
lang elders, was hem slechts zijne prachtige, met
grooten kunstzin door hem aangekochte wapen-
verzameling toegezonden, en deze versierde nu
de wanden van dit groote vertrek. Zij moest el-
ken kenner in \errukking brengen. Vooral een
gedeelte er van, bestaande uit meesterstukken
der quattrocentisten, overtrof elke verwachting.
Doch juist opvallend genoeg tusschen deze
prachtstukken, hing, uiterst voorzichtig bevestigd,
een gekromd zwaard, ongeveer eenen halven me
ter lang en vijftien centimer breed. Het geleek
in gedaante, behalve dat het grooter van afme
tingen was, op de hakmessen onzer slachters.
Een reusachtige sikkel, met een plomp, voorden
greep van twee vuisten besterad handvatsel
vormde het gevest. Elk die de haarscherpe kling
bekeek, tastte onwillekeurig naar zijnen hals.
Zonderling, dat dit woeste monster daar juist in
het raidden hangen moest van voortbrengselen
der edelste kunst 1
Onder de vele voorwerpen en voorwerpjes op
de schrijftafel stond het keurig op ivoor gemaalde
portretje, dat Titus Fiedegonde had gedoopt. In
de kleederdracht der vorige eeuw, inet de hand
schoenen tot aan de elleboogen, een wit gewaad
en over den linker schouder een purperkleurig
doekje, zat aan een wit marnieren tafeltje, op
hetwelk eene groote, donkerroode roos lag, een
jeugdig persoontje. De kleine dame glimlachte
kinderlijk, onschuldig. Ook de wonderbaar violet-
blauwe oogen glimlachten, in eenigszins scherp
contrast met het kunstig gekapte, ravenzwart haar.
Een lokje, als uit den nacht gestolen, viel over
het voorhoofd.
In de eenzame zaal stonden alle vensters open.
De nachtegalen sloegen. Eenzaam hing het af
schuwelijke zwaard te midden van al die fraaiig
heden. Eenzaam glimlachte op de schrijftafel het
onschuldige, kinderlijke gezichtje van Fredegonde
het monster toe. En in het ruime vertrek heerschte
diepe stilte. (Wordt vervolgd.)