Nummer 26. Donderdag 6] Maart 1892. 15e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
FEV1LLETOJS.
Wüiiluijksriir en LangsMsche Courant,
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden/1,00.
Franco per post door het gekeele rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
UITGEVER:
ANTOON TIELEN,
Waalwijk.
Advertentiën 17 regeli J 0,60 daarboven 8 cent per rcge]
groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb-
land worden alleen aangnomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Over joden en nog iets,
schrijft Dr. Schaepman in het Centrum'.
In de dagen van den H. Bernardus van
Clairvaux leefde een zekere Radulphus, die
onder meer zonderlinge dingen ook de Jo
denvervolging predikte. Volgens een zijner
tijdgenooten, bij Baronius vermeld, was hij
juist geen slecht christen, maar wel wat min
der met wetenschap bedeeldlitter arum no-
titia sobrie imbutus. In een brief aan Hen
drik aartsbisschop van Mentzkwam de
groote heilige tegen 's mans streven in ver
zet en teekende van hem een portret, dat
ik hier niet zal teruggeven. Een opmerking
van Sint Bernardus, die de Joden betreft,
wil ik hier overschrijven „Is soms," zoo zegt
hij, „voor niets ingesteld die bede der ge-
heele Kerk, die over de geheele wereld, van
Oost tot West opgaat voor de trouwelooze
Joden, dat God de Heer den sluier moge
wegnemen van hun harten, opdat zij uit hun
duisternissen tot het licht der waarheid wor
den gebracht? Indien de kerk hen, die on-
geloovig zijn, niet tot het geloof hoopte te
brengen, dan zou het oveitollig en ijdel zijn
voor hen te bidden. Maar met haar blik vol
liefde ziet zij, dat de Heer bij zich heeft de
genade, die goed geeft voor kwaad en liefde
voor haat."
Nadat Dr. S. zijn afkeuring heeft uitge
broken over de wijze, waarop in sommige
katholieke organen over de Joden wordt ge
sproker, vervolgt hij
Het is een feit, dat in een deel onzer pers
de belangstelling in het Jodendom vervaar
lijke afmetingen aanneemt. Ook het Dom
pertje van den ouden Valentijn levert daar
van het bewijs. In zijn jongste afleveringen
brengt het de vertaling van „de Joodsche
pers," een verslag door Auguste Roussel van
den Univers uitgebracht op een vergadering
van katholieke rechtsgeleerden te Angers ge
houden, waarbij Mgr. Freppel tegenwoordig
Eene geschiedenis uit de Engelsche rechtspleging.
19 X.
Ik heb op dien avond alleen dien eene ge
zien, zij wees op Natus, en die zat, toen ik in
den Lintworm was, zoo, dat ik hem niet goed
"waarnemen kon; een andere heb ik hooren spreken,
maar hij moet zeker iets voor den mond gehad
hebben, 'want het klonk zoo dof.
En hoe weet gij het dan nu vroeg de
lord-mayor verder.
Ik heb de mannen hooren spreken, terwijl
ik bij moeder Wells was, en toen begreep ik, dat
zij het waren, die mij weggevoerd hadden; toen
Virtue hare verklaring aflegde, was het mij, of
mij de schellen van de oogen vielen; ik herkende
dien daar, zij wees wederom op Natus, en ook
de stem van den andere; maar ik wilde het niet
zeggen, ik wilde hen niet in het ongeluk brengen,
het is al erg genoeg met de vrouwen.
Een gemompel van goedkeuring en deelneming
liep door de zaal; de lord-mayor schudde het
hoofd.
Een fraai sprookje wat die twee vrouwen
daar bijeengeraapt hebben, mompelde George
Squires met een verachtelijken glimlach. Dat
bleeke, blonde poppengezicht heb ik mijn leven
lang niet gezien en toch zou ik zoo razend ver
liefd op haar zijn, dat ik haar zou ontvoerd
hebbenAlsof een kerel als ik, eene vrouw, die
hem bevalt, niet anders zou kunnen krijgen I Ik
moet den roof begaan hebben, ofschoon ik op
dien avond honderd en vijftig mijlen van Moor-
field verwijderd wasHet schoone Engelsche
meisje zegt het, en de heiden wordt geliangenl
De krachtige gestalte, de sombere schoonheid
van den jongen heiden, liet niet na, indruk op
de menigte te makenuit den bitteren spot,
waarmede hij gesproken had, had men toch de
stem der waarheid meenen te hooren.
Andermaal stond sir Crispe Gascoyne op en
verlangde een onmiddellijk, streng verhoor van
de ingeroepen alibi-getuigen.
was. Een zekere heer Karei, die zich een
Nederlander noemt, maar toch de Neder-
landsche taal niet schijnt te beheerschen,
voegt bij de vertaling aanteekeningen en op
merkingen en ten slotte hij kondigt het
met reuzenletters aan ook nog gevolg
trekkingen.
Op deze aanteekeningen, opmerkingen en
gevolgtrekkingen past mijns inziens nog het
best het woord van S. BernardusNovum
genus potentiae. Hier wordt waarlijk een nieuw
soort van macht geopenbaard. Het .verslag
van Roussel wordt iets flauwhartigs bij de
hartige taal van dezen heer Karei. En niet
met een zekere luie soberheid, zooals wijlen
Radulphus, heeft hij gezondenkrachtigen
letterkost gebruikt. Voorwaar neen, hij draagt
honderd Conciliën en Pausen, Baronius, de
Bollandisten, Pertz en wat al niet meer in
zijn brein. Maar het opmerkelijkst van alles
is dat deze heer Karei onder de katholieke
Nederlanders mannen schijnt ontdekt te heb
ben, die ter wille der Joden het niet aan
durven „beginselen boven kleine belangen"
te stellen. Hun misdaad schijnt te zijn, dat
zij 's mans meeningen niet tot de hunne wil
len maken, 's mans stijl niet fraai, 's mans
meeningen niet verheven willen vinden. Ik
vrees, dat er nogal eenigen zullen zijn, die
aan dezen gruwel plichtig staan en dat zon
der aan den heer Karei eenige reden gege
ven te hebben voor zijne lage en volkomen
onchristelijke verdachtmaking.
'Ik wil uit de aanteekeningen een tweetal
mededeelen, dat zeer gevoeglijk een denk
beeld kan geven van het geheel.
Bij eene mededeeling van de Ségur over
de gruwelen door sommige Joden tijdens den
Russischen veldtocht bedreven, voegt de heer
Karei het volgende
„Afgrijselijker nog zijn de „ritueéle moorden
die door de onwraakbaarste historische werken
als die van Pertz Monumenta Germaniae His-
toriaeen die der Bollandisten Acta Sanctorum),
zoo ook door Baronius en vele andere historici
zijn bewezen. Maar, vreemd inderdaad, die
beroemde schrijvers, die op alle gebied alle mo
gelijke gezag hebben.... voor sommige historici
Eerst werd John Gibbons, de eigenaar van eene
kroeg te Abbotbury, bij Derchester, voorgeroepen.
Mary Squires en haar zoon beweerden, dat zij
op St. Michielsavond bij hem hun intrek genomen
hadden en daar acht dagen gebleven waren.
De herbergier verklaarde, dat hij beide per
sonen goed kende, en dat zij in het laatst van
September bij hem geweest waren; maar nader
ondervraagd naar den juisten tijd, noemde hij
den 18 September als den dag, waarop zij bij
hem kwamen. Dit getuigenis werd door een an
der ingezetene van het dorp bevestigd/ Een
andere getuige, Thomas Crevilie van CTöTöbe bij
Salisbury, verklaarde daarentegen, dat moeder en
zoon den 17 September in zijn huis geweest wa
ren, daar echter deze opgave noch met die der
andere getuigen, noch met die der beschuldigden
zelve overeenstemde, werd zij als ongeloofwaardig
terzijde gesteld en niet beüedigd.
Het alibi-bewijs was alzoo mislukt, en derhalve
de schuld der aangeklaagden bewezen. Slechts
korten tijd zonderde de jury z.ch af en ver
klaarde toen met algemeene stemmen Mary Squires,
George Squires en Fortune Natus schuldig aan
geweldadige ontvoering, mishandeling en opslui
ting, gepleegd op Elisabeth CanningSusanna
Wells schuldig aan medeplichtigheid aan deze
misdaad.
Het vonnis, dat daarop geveld werd, luidde
voor Mary Squires, George Squires en Fortune
Natus de doodstraf door middel van den strop,
voor Susanna Wells zeven jaren tuchthuis met
brandmerk, welke laatste straf terstond aan haar
moest voltrokken worden. De vrouw van Natus
werd bij gebrek aan bewijs vrijgesproken.
Een oogenblik, nadat dit vonnis was uitge
sproken, heerschte er diepe stilte in de gerechts
zaal toen werd deze akelig afgebroken door het
schelle gehuil der beide veroordeelde vrouwen.
Gillende wierp zich de vrouw van Natus aan
den hals van haar man; maar de gerechtsdienaars
scheurden haar los en dreven haar weg: zij was
immers vrijgesproken en had hier niets meer te
maken! Somber en zonder eenig geluid te geven,
had George Squires de uitspraak aangehoord;
slechts nog eenmaal schudde hij dreigend de
vuist, in de richting, waar Elisabeth en Virtue
zaten, en liet zich toen wegleiden.
Gejoel, geschreeuw en gejuich drong van bui
ten in de gerechtszaal; het verzamelde volk had
en journalisten hebben zij het al weder niet in
deze quaestie, omdat.... ja.... omdat het de jo
den geldt en het niet met der Heeren belangen
strookt die feiten „ad notam" te nemen, die de
tijd, waarin de joden nog niet geheel meester
waren, aan het licht dorst te brengen. Wel ver
metel.... maar helaas gebeurd I"
Om den vollen smaak dezer woorden te
proeven, moet men ook kennis maken met
deze volgende, die de voorafgaande kolom
versieren
„Alweer niet raalschMaar „de Politiek"
„de belangen brengen nu eenmaal niet mede, dat
de Heeren de joodjes aanpakken, daarom noemen
ze dat: „Rassenhaat," vertellen ze, dat „de
Talmud geen gemeen boek is".... ja, lezer, dat
doen wel eens hooggeplaatste katholieke Heeren!...
Gelooven ze dat dan? Wel neen.... maar o waai-
mir.... de acties, de couponnetjes, de feestcommis
sies, de abonnementen, de aalmoezen van de jo
den-bankiers.... kan men die „belangen" dan alle
prijsgeven voor beginselen, waarmede de bloei,
het bestaan zelfs van het christendom gemoeid
is Dat zou toch al ie kras zijn, niet waar
De heer Karei zal het waarschijnlijk zeer
„kras" vinden, maar ik, die door geen enkel
„belang" van welke soort ook aan Joden ge
bonden was of ben, herhaal, dat ik aan ri-
tueele moorden niet geloof en geen reden
zie om daaraan te gelooven. Ik ken de geschie
denis der middeleeuwen en de geschiedenis
onzer heiligen; ik weet wat Joodsche dweep
zucht tegen God en de menschen gezondigd
heeft. Maar het bestaan van een ritus, dat
is van een vaste instelling, die voor gods
dienstige ceremonien of gebruiken het bloed
van christenen vorderde, het bestaan van
zulk een menschonteerenden 'ritus neem ik
niet aan.
Ik acht het meer dan onverantwoordelijk
over deze dingen te schrijven, zooals deze
heer Karei schrijft. Niet om de beschuldi
gingen tegen mede-katholieken. Maar om de
namelooze vermetelheid, waarmede men de
Kerk blootstelt aan allerlei laster. Hoe nu,
de Kerk vordert voor haar eer niets dan de
waarheid, en haar kinderen zouden ter be
strijding van anderen het met halve waar
heden en verdenkingen mogen doen Dat
verhoede God
het vonnis vernomen en legde zijn goedkeuring
op de luidruchtigste wijze aan den dag; maar de
menigte dacht er nog niet aan, uit elkander te
gaan. Op het open plein voor Old Bailey, op
het plat, waar de kaak stond, werd nog een ijse-
lijk schouwspel voorbereid. Twee beulsknechten
verschenen ir» hunne roode mantels, de een droeg
een pan met gloeiende kolen, de ander een ijzer
met touwen. Zij hielden het ijzer in de kolen
tot het rood was en verbeidden hun slachtoffer.
Zij behoefden niet lang te wachten.
De gerechtsdienaars brachten eene kleine, ma
gere vrouw, de beulen grepen haar aan, bonden
haar aan een haal, ontblootten haar arm, het
ijzer siste en de jammerkreten der ongelukkige
verloren zich in het gejuich en gehuil, waarmeae
de menigte hare voldoening over het genoten
schouwspel te kennen gaf.
Het gruwelijk bedrijf had ook raenigen onvrij-
willigen toeschouwer gehad, en onder hen ook
Elisabeth Cunning, die, uit het rechthuis komende,
met luid vreugdegejuich ontvangen, en recht
tegenover den schandpaal gedrongen werd, zoo
dat zij voor- noch achteruit kon. Zij moest al-
zoo het brandmerken van moeder Wells mede
aanzien.
Ontzet sloot zij de oogen en zakte bewusteloos
ineen.
Vrouw Colley stiet haar onzacht in de zijde;
van de groote liefde voor hare nicht, die zij in
de gerechtszaal had aan den dag gelegd, was
niets meer te bemerken. Wees nu geen zottin,
beet zij haar in het oor, wie A gezegd heeft
moet ook B zeggen 1
Daar baande zich Charles Lyon een weg door
de menigte, nam de bewustelooze op zijne krachtige
armen en droeg haar als een kina uit het ge
drang.
Wat zal er nu van haar worden vroeg
vrouw Colley aan haar man.
Ik denk de vrouw van hem, antwoordde
hij en wees op Charles.
Üngeloovig trok zij de schouders op.
Toen het gedrang een weinig verminderd was,
traden uit eene zijdeur van het rechthuis twee,
in mantels gehulde dicht gesluierde dames, ver
gezeld door een deftig heer van middelbaren
leeftijd en gingen naar een gesloten rijtuig, dat
in de nabijheid stond te wachten.
De heer hielp haar bij het instappen, nam
Het tweede voorbeeld is van dezelfde kleur.
Het geeft echter een juister beeld van den
toon. Wel is waar, worden Baronius, de Bol
landisten, Pertz hier niet op alleronkundigste
wijze te berde gebracht, maar de geest van
het geheel spreekt luide. Ik wil hier niet aan
halen hoe de heer Karei over „Heeren" spreekt.
Wat hij met deze uitdrukking bedoelt is
moeiliik te zeggen. Zoo vind ik, weêr naar
aanleiding van het „belang" der „Heeren"
bij het ontzien der Joden, de volgende phrase:
„Heeren" hebben geen plichtendaar zijn zij
te voornaam en te deftig voor Die hebben
de arme kleine lui alleen Niet waar?"
Men zou meenen, dat men Recht voor Allen
las.
Het volgende evenwel is nog zonderlinger:
„Het is al te gemakkelijk, hen, die hun stem
verheffen tegen de belagers van Christus' volge
lingen, met den naam „jodenvreters* te bestem-
pelen.
Die jodenvreterij, gelijk wij die bedoelen en wen-
schen, bestaande in blootlegging van hun huiche
larij, hun listigheid, hun anti-christelijken geest,
die jodenvreterij, bestaande in bestrijding van dien
snoóden „satanischen geest, gelijk de H. Agobar-
dus zich uitdrukt (809), was immer de geest der
R. K. Kerk. Dit is een feit, hetwelk door honderd
Concilies en Decreten van Pausen getuigd wordt."
Hoe een man van smaak, laat staan van
beschaving, tot zulk een laagte kan dalen is
mij onverklaarbaar. Nog onverklaarbaarder
is het mij, hoe een katholiek de houding der
Kerk tegenover de Joden, wat hij noemt den
„geest der Kerk," kan beschrijven als „joden
vreterij." Er ligt in dat woord een lafte ploer
tigheid, die mij belet er meer over te zeggen.
Ik begrijp niet wat dezen heer Karei drijft.
Maar als ik zijn uitvallen zie tegen de „Hee
ren," tegen de katholieke pers, die aan dit
rumoer niet wilde mededoen, tegen allen,
die meenen, dat de hier aangeslagen toon
geen eere en geen zegen kan aanbrengen,
dan ga ik onwillekeurig denken aan een
woord van Sint Bernardus over Radulphus
„De woorden en daden van dezen man too-
nen, dat hij er op uit is, zich een naam te
maken, als de naam van de grooten dezer
afscheid, en bleef toen bij het portier staan.
Heb dank voor den grooten dienst, dien gij
ons bewezen hebt, sir Crispe, zeide een der dames,
terwijl zij den lord-mayor hartelijk de hand
drukte; de andere scheen te zeer aangedaan om
te kunnen spreken.
Ik ben u dank schuldig, want ik heb daar
door het genoegen gehad weder in nadere be
trekking te komen met de dochter van eene dier
bare vriendin mijner jeugd; laat mij hopen dat
deze ontmoeting geen voorbijgaande zal zijn.
Tot een spoedig weerzien antwoordde Iletty
Davistown.
Zij en Mary Wintlebury hadden vurig gewenscht
de behandeling der zaak bij te wonen; Hetty had
zich daarom tot sir Crispe Gascoyne gewend, en
deze had de jonge dames bereidwillig een plaats
achter de gerechtszaal verschaft, waar zij, zonder
zelve gezien te worden, alles konden hooren en
zien wat in de zaal voorviel.
Wat zegt gij van het vonnis, Mary vroeg
Hetty, toen het rijtuig zich in beweging had
gesteld.
Mary sloeg den sluier ophaar gelaat was
doodsbleek, en tranen stroomden langs hare
wangen.
Laat mij, Hetty, om Godswil, laat mij
smeekte zij, zich afkeerende en zonk in de kus
sens terug. Zwijgend werd de terugtocht volbracht.
XI.
De regen, die den geheelen dag, gedurende
het drama, dat in Ola Bailey werd afgespeeld,
gevallen was, had tegen den avond opgehouden;
ae droefgeestige grauwe nevel was gebroken, en
de maan schoot hare vriendelijke stralen vreed
zaam tusschen de wolken door.
Haar helder schijnsel drong in den kerker van
hen, die heden hun streng, vernietigend vonnis
hadden ontvangen. Zij verlichtte het van pijn
verwrongen gelaat van moeder Wells, die zien in
de wondkoorts op haar strooleger rondwentelde,
en wier droge lippen gretig den laatsten droppel
opslorpten uit ae waterkruik, die de gevangen
bewaarder reeds voor den nacht had gevuld.
Wordt vervolgd.