Nummer 92, Donderdag 17 November 1892» 15e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen, Glück auf UITGEVER: ANTOON TIELEN, FEUILLETON. De Echo van het Zuiden, Waalwyksche en Langstraalsthe Courant, Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond. Abonnementsprijs per 3 maanden f 1,00. Franco per post door het geheele rijk f 1,15 Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. Waalwijk. Advertentiën 17 regels 0,60 daarboven 8 cent per regel groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb- land worden alleen aangnomen door het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. Bedrijfs- en beroepsbelasting! Het Haagsche Dagblad (conservatief,) dat het onmogelijk acht, dat ook maar één on partijdige van de ontwerpen bedrij fs- en be roepsbelasting (die de patentwet vervangen moet) een gunstigen indruk zal ontvangen wijst als een hoofdbedenkingdie op zich zelve reeds dit ontwerp onmogelijk zou maken aan, dat de grondidée van de beide belastin gen de tegenwoordige en de aangebodene verschilt. De patentwet heft de belasting van het bedrijf ot beroep; de wet, thans ingediend van winsten en belooningen. Het verschil ligt voor de hand; 't karakter der heffing wordt geheel veranderd. De vigeerende patentwet was altijd nog een mid del om de beunhazerij te bestrijden en 't verrijzen van een tal van kleine winkels en neringen te voorkomen. Erlangde de bedrijfs belasting wat de hemel verhoede kracht van wet, dan zou dit anders worden. Daar winsten en belooningen beneden de f 600 vrij worden gesteld, zal ieder werkman de „koning-kiezer" der toekomst tevens in zijn vrijen tijd een „baasje" worden. Dat zal hij niet slechts een eisch voor zijn gel delijk belang, doch tevens voor zijn fatsoen rekenen. Aan zijn woning zal een naambord prijken, met „mr. timmerman, metselaar" of welk ander beroep dan ook er op. De patentwet waakt daarentegen door in artikel 3 als beperking der vrijstelling voor alle ge zellen, knechts en werklieden, in dienst van bazen of meesters, het voorschrift op te ne men, dat in die vrijstelling niet begrepen zijn degenendie voor hun eigen rekening of te hunnent, voor rekening van fabrikanten, bazen of meesters arbeiden. Al kost het patent voor de uitoefening op kleine schaal van eenigen tak van nijverheid niet veel, toch werkt die wettelijke bepaling gunstig voor de bazen en patroons. Wel wordt ook nu door de gezellen veel werk voor ^particulieren verrichtdoch openlijk als baasje optreden zal een gezel wel niet; hij ziet op tegen 't E. WERNER. Vertaling van Hermina. (Overgedrukt met toestemming van den uitgever P. Gouda Quint, te Arnhem) 5 OOO— Eugenie week nog verder van hem af. „Nu, dan zeg ik je bij deze gelegenheid, dat ik niet van uitwendige bewijzen van teederheid houd, die de welvoeglijkheid soms voorschrijft, zonder dat het hart er aan deelneemt. Ik ontsla je hierbij ééns en voor altijd van die verplichting." De uitdrukking van verbazing op Arthur's gelaat nam bij deze woorden toe; opgewekt of belangstellend kon men dit echter niet noemen. „Ge schijnt in een zonderlinge luim te zijn, Eugenie. Welvoeglijkheid! Hart! Wezenlijk, bij u had ik wel het allerminst gevreesd zulke ro mantische illusies aan te treffen." Een bittere trek vertoonde zich om de lippen der jonge vrouw. „Ik heb voor goed met alle illusies van het leven gebroken, toen ik je mijne hand beloofde. Gij en je vader, gij wildet nu eenmaal ten koste van eiken prijs je naam met den oud adelijken van Windeg verbinden, wildet je op die wijs den toegang ontsluiten tot kringen, die tot dusver nog voor je gesloten waren. Wel nu, ge hebt dat doel bereikt ik heet thans Eugenie Berkow." Zij legde een onbeschrijfelijk minachtenden na druk op het laatste woord. Arthur was opge staan; eindelijk scheen hij te begrijpen, dat hier nog iets anders achter schuilde, dan een oogen- blikkelijke kwade luim van zijne jonge vrouw, misschien door de eene of andere veronachtzaming van zijn kant gedurende de reis uitgelokt. „Gij schijnt niet bijzonder ingenomen met dien naam'? Ik heb tot dusver niet geweten, dat je lamilie je in eenigerlei opzicht had gedwongen, hem aan te nemen; nu komt het mij echter voor „Niemand heeft mij gedwongen," viel Eugenie patentrecht, dat hem bezwaart, wijl hij slechts op beperkte schaal zijn beroep, concurreerend met den patroon of baas, die hem in zijn dienst heeft, kan uitoefenen. De beunhazerij zal onrustwekkend toene men, terwijl de kleine winkeltjes als padde stoelen uit den grond zullen verrijzen. Ieder kleine burger zelfs elk ambachtsman, die aan de straat woont die een voorkamertje heeft, dat hij tot dit doel kan inrichten, zal in een of ander artikel, liefst in sigaren of thee, handel gaan drijven, terwijl hij met een gerust geweten zal kunnen verklaren, dat de winst geen f600 'sjaars beloopt. Hoe gering echter die winst ook zijn zal toch zullen al die kleine winkeltjes te zamen schade berokkenen aan den „gezeten winke lier» die thans even weinig in tel is als de gezeten werkman" hoog in eere wordt gehouden welke toch al reeds door Eigen Hulp en de vele coöperatieve vereenigingen in zijn welvaart ontzettend wordt benadeeld. De verandering van het karakter van het patent zal akoo, alleen reeds uit 't aangegeven gezichtspunteen hoogst nadeeligen invloed uitoefenen op de samenleving. In de Asser Ct. (liberaal) wordt er op gewezen, dat het ontwerp der bedrijfsbelasting van veel ingewikkelder en omvangrijker natuur blijkt te zijn, dan de meesten zich hadden voorgesteld. Dat zij een annex zou worden van de vermogensbelasting wist iederdat het bedrijf zou worden belast was duidelijk, maar dat men in die bedrijfsbelasting ten deele weer het vermogen zou treffen van hen, die in de vermogensbelasting daarvoor niet konden worden getroffen, dat hebben zeker slechts weinigen begrepen. Men moet volgens het voorstel in de be drijfsbelasting meer betalen voor zijn bedrijf, omdat het vermogen te gering was om in de vermogensbelasting te vallen. Feitelijk is dus de bedrijfsbelasting ook een vermogensbelasting Maar waarom dan tweeërlei belastingen? hem op va9ten toon in de rede. „Niemand heeft mij zelfs behoeven te overreden. Wat ik deed, deed ik vrijwillig en met volle bewustheid van hetgeen ik ondernam. De mijnen gaan er genoeg onder gebukt, dat ik mij voor hen opoffer. Arthur baalde de schouders op; men kon het hem duidelijk aanzien, dat het gesprek hem al begon te vervelen. „Ik begrijp niet, hoe gij een eenvoudige familie- overeenkomst zoo tragisch kunt opvatten! Indien mijn vader al andere plannen hiermede zocht te bereiken, zoo waren ae beweegredenen van den baron ook niet juist van romantischen aard en vermoedelijk waren de zijnen nog dringender, om een verbintenis tot stand te zien komen, waarbij hij althans niet de verliezende partij was." Eugenie richtte zich op; door een heftige be weging van haar arm viel de geurige ruiker van de tafel op den grond. Hare oogen schoten vuur. „En durft gij mij dit in het aangezicht zeggen? Na hetgeen aan je aanzoek voorafging? Mij dunkt, gij moest je schamen, indien ge hiertoe ten minste nog in staat zijt De afgematte, half gesloten oogen van den jongen man openden zich plotseling zoo wijd mogelijk; daar gloorde iets als een vonk onder de asch, maar zijn stem klonk even dof en on verschillig. „Ik moet je voor alle dingen verzoeken, je wat duidelijker uit te drukkendie raadselachtige woorden zijn mij volkomen onverstaanbaar." Driftig kruiste Eugenie de armen over de borst. „Ge weet even goed als ik, hoe wij aan den rand van het verderf stonden. Wiens schuld dit was, kan noch mag ik beoordeelen. Het is ge makkelijk, den steen te werpen op dengeen, die met den ondergang worstelt. Als men de familie- goederen, met schulden belast, heeft geërfd; als men een ouden naam, een positie in de wereld heeft op te houden; als men de toekomst zijner kinderen moet verzekeren, dan kan men geen geld op geld stapelen, zooals gij en uws gelijken in je burgerlijke betrekkingen. Gij hebt het goud van je vroegste jeugd af met volle handen weg geworpen, hebt iederen wensch kunnen vervullen, iedere luim kunnen inwilligen; ik heb al de ellende leeren kennen van een leven, waarin men tegen over de wereld voorspoed en geluk huichelt, huichelen moet, terwijl iedere aag, ieder uur „Inlusschen dat is de hoofdvraag niet. Vol gens mijne opvatting bij aanvankelijke be schouwing der nieuwe voordracht, zal de voor name vraag deze zijn: of de kleine midden stand niet het zwaarst, ja veel te zwaar door dit complex van belastingen zal worden getroffen. Dat de effectenhouders extra getroffen worden in de vermogensbelasting 't is billijk. Dat de patentongerechtigheden een einde nemen wie heeft er tegen Dat naast de bedrijven ook de beroepen extra worden aangeslagen, ook dat kan er nog door, als de belasting uiterst gering ware wat volstrekt niet het geval is. Maar dat zij, die van pensioenen leven, in een beroepsbelasting vallen, en dat landbou wers, die in de vermogensbelasting reeds zeer schappelijk zijn behandeld en die door ver laging van mutatierechten en zoutaccijns be voordeeld zijn, en door het lage perequatie- cijfer van de grondbelasting het nog meer zullen worden, door een wettelijke fictie geacht zullen worden in een beroepsbelasting in het geheel niet te behoeven te worden getroffen, dit schijnt mij o. a. zeer onbillijk toe. De landbouwer betaalt grondbelasting zekermaar de stedeling eveneens en niet weinig. Het personeel is voor den stedeling on eindig drukkender dan voor den landman en toch zullen zij, die als vrucht van eigen arbeid of van dien huuner overleden broodwinners in de stad een nederige woning bezitten met een klein kapitaal en een klein pensioen getroffen worden door het geheele leger van bestaande en nieuwe belastingen. De middelstand, de kleine luyden, die van vaste tractementen moeten leven, zullen het 't ergste voelen. Maar het personeel zal verminderen Als dit het geval is, dan zou de bedrijfs belasting misschien billijker worden voor hen. Maar van herziening van het personeel is nog niets zichtbaar en aan gelijktijdige in voering is dus niet te denken. En toch, moest ons al meer en meer den ondergang te gemoet voert. Wellicht hadden wij er nog aan kunnen ontsnappen, als wij niet in de strikken van Ber- ków waren gevallen, die ons ziine hulp in het begin als het ware opdrong, zoolang opdrong, totdat wij voortgedreven, afgemarteld, der wan hoop ter prooi, geen uitweg meer zagen Toen kwam hij en eischte als eenige losprijs mijne hand voor zijnen zoon. Mijn vader had liever het uiterste verdragen, dan mij opgeofferd, maar ik kon niet dulden, dat hij het offer zou zijn, zijne militaire loopbaan zou moeten opgeven; ik wilde de toekomst mijner broeders niet vernie tigd, onzen naam niet onteerd zien en gaf u dus het jawoord. Welken strijd het mij kostte, heeft geen der mijnen ooit vernomen, maar zoo ik mijzelve verkocht, kan ik dit verantwoorden voor God en mijn geweten. Gij, die u niet te goed acht, om het werktuig te zijn van de lage be doelingen uws vaders, gij hebt althans geen recht, mij dit te verwijten; mijne beweegredenen waren edeler dan de uwe." Zij zweeg, door hare aandoeningen overweldigd. Haar echtgenoot stond nog altijd onbeweeglijk vóór haar, met dien zelfden bleeken tint op het gelaat, die het ook dien middag had overtogen nadat hij aan het gevaar was ontsnapt; zijne oogen waren echter al weer half gesloten. „Het spijt mij dat ge mij dit alles niet vóór ons huwelijk hebt medegedeeld," zeide hij lang zaam. „Waarom?" „Omdat gij dan de vernedering niet zoudt ondergaan hebben, van thans Eugenie Berkow te heeten." De ionge vrouw zweeg. „Ik had inderdaad geen vermoeden van deze machinatiën mijns vaders," ging Arthur voort; „gewoonlijk bemoei ik mij niet met zijn handels zaken. Op zekeren dag zeide hij mij, dat, indien ik bij den baron Windeg aanzoek wilde doen om de hand zijner dochter, ik een gunstig antwoord zou ontvangen. Ik schikte mij in ait plan en hierop had ae plechtige voorstelling plaatsdie weinige dagen later door de verloving werd ge volgd. Dit is mijn aandeel in de zaak." Eugenie keerde zich halverwegen om. „Ik had liever gehad, dat gij eerlijk voor de waarheid waart uitgekomendan dat ge mij dit sprookje op de mouw hadt gespeld," zeide zij kortaf. ik eene motie voorstellen, het zou deze zijn: om de bedrijfsbelasting in geen geval in te voeren dan gelijktijdig met eene belangrijke hèrziening, ten gunste van den middelstand, van de-wet op de personeele belasting." Het behoort te worden voorkomen schrijft het Handelsblad (liberaal) dat juist de nijvere middelklasse, welke van f 1000 tot f 3000 moet leven en ook volgens den minister te zwaar is gedrukt, meer dan thans heett te betalen. Is het wel billijk de hoogere heffing uit de inkomsten van het bedrijf voor de midden klasse nog te verzwaren door 28 opcenten? Zou men de middenklasse niet nu reeds behooren te ontheffen in plaats van zwaarder te belasten? En dat kan geschieden, door niet enkel de opcenten weg te laten, maar bovendien, van f 900 af, een aftrek niet van f 400 (zooals bij de vermogensbelasting), maar van f 600 toe te laten, waardoor elke aanslag f34 lager zou worden. Dit ware ook in overeenstemming met den aangenomen regel, die inkomen uit vermogen U/a maal zoo zwaar aanslaat als dat uit arbeid. Van f1000 zou dan f 8 in plaats van fll zijn verschuldigd. En de heffing der inkomsten van f 600 tot 900 moest dan met een kleiner som dan f 1 per f 40 klimmen. Dit maakt immers 21/2 pet. van elke f 40 uit, terwijl bij hoogere inkomsten de vermeerde ring slechts f 1 per f 50 is of 2 pet. Ging in die laagste klassen (f 600 tot 900) de stij ging bij bedragen van f 60 waarvan telkens f 1 meer werd betaald, dan verkreeg men een geleidelijke opklimmingdie nog ook wat lager was dan bij de hoogere winsten en be looningen. De nieuwe regeling zou dan der midden klasse eenige verlichting brengen, die waarlijk voor haar niet minder noodig is dan voorde kleine landbouwersaan wie de regeering terecht wil te gemoet komen. Verdient zulk een wijziging niet ernstige overweging? Weer openden zich de oogen van den jongen man en weer vertoonde zich hier die zonderlinge vonk, die scheen te willen opflikkeren, maar als onder de asch gesmoord werd. „Zóóveel lichting draagt mijne vrouw mij dus toe, dat zij niet eens geloof hecht aan mijne woor den?" hernam hij, ditmaal op ontwijfelbaar bitteren toon. Diepe verachting stond inderdaad op Eugenie's schoon gelaat te lezen, terwijl zij het weer naar haar echtgenoot toekeerde, en minachtend klonk ook de toon, waarop zij hem antwoordde: „Neem mij niet kwalijk, Arthur, dat ik geen onvoorwaardelijk vertrouwen in je stel. Tot op dien dag, toen gij met een bedoeling, die ik slechts al te goed wistvoor de eerste maal ons huis binnentraadt, kende ik je alleen uit hetgeen men in de residentie van je vertelde, en dit „Dit was juist niet in mijn voordeel! Dat kan ik denken Zoudt ge zoo goed willen zijn, mij mede te deelen, wat de residentie van mij geliefde te zeggen?" De ionge vrouw zag haar echtgenoot onver schrokken in het gelaat. „Er werd gezegd, dat Arthur Berkow daarom alleen zulk een vorstel ij ken staat voerde, daarom alleen zooveel honderden en duizenden wegwierp, om hiermede den omgang en de vriendschap der jonge edellieden te koopen en op die wijs zijn eigen burgerlijke afkomst te doen vergeten. Er werd verteld, dat hij in de wildste en losbandigste kringen de wildste en losbandigste van allen was wat men bovendien van hem vertelde, past mij als vrouw niet om te herhalen." Arthur's hand rustte nog altijd op de leuning van den fauteuil, waarover hij zich heenboog; onwillekeurig begroef zij zich gedurende de laat ste seconden al dieper en dieper in de fluweelea kussens. „En gij acht het natuurlijk niet de moeite waard, ook maar een enkele poging aan te wen den, om zulk een „verloren zoon* terecht te brengen over wien de openbare meêning reeds den staf heeft gebroken?" „Neen." Zij sprak dit woord op ijskouden toon. Een lichte trilling vertoonde zich op het aangezicht van den jongen manterwijl hij zich schielijk oprichtte. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1892 | | pagina 1