Nummer 101
Zondag 18 December 1892. 15'
aargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen,
Glück a u f
UITGEVER:
ANTOON TIELEN
Bekendmaking.
FEUILLETON.
Staatkundig overzicht.
De Echo van het Zuidea
Waalwyksche en Laiigstraalsche Courant,
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maandeny 1,00.
Franco per post door het. geheele rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
uan den Uitgever.
Waalwijk.
Advertentiën 17 regels J 0,C0 daarboven 8 cent per regel
grocte letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden Smaal berekend. Advertentiën voor Duitseb
land worden alleen aangnomen ioor het advertentiebureau van
Adolf Steiger, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
NATIONALE MILITIE.
OPROEPING TOT INSCHRIJVING.
lo.
2o.
3o.
Burgemeester en wethouders van Waalwijk;ge
let op art. 19 der wet van 19 Augustus 1861
(Staatsblad no. 72,zooals die is is gewijzigd bij
de wet van 4 April '1892, (Staatsblad no. 56).
Brengen in herinnering
Dat alle mannelijkp ingezetenen, die op den 1
Januari van het jaar 1893 hun 19e jaar zijn in
getreden namelijk die geboren zijn in het jaar
1874, onverschillig of zij redenen van vrijstelling
hebben of niet, verplicht zijn zich in de maancl
Januari 1893 voor de militie te doen inschrijven;
dat voor ingezeten wordt gehouden
hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens
moeder, of, zijn beiden overleden, wiens voogd
ingezeten is volgens de wet van 28 Juli 1850,
(Staatsblad no. 44);
hij, die geen ouders of voogd hebbende, ge
durende de laat9te aan het in de eerste zin
snede van dit artikel vermelde tijdstip, voor
afgaande achttien maanden, in Nederland ver
blijf hield;
hij, van wiens ouders de langstlevende in
gezeten was, al is zijn voogd geen ingezeten,
mits hij binnen het rijk verblijf houat;
dat voor ingezeten niet wordt gehouden:
de vreemdeling behoorende tot een staat, waar de
Nederlander niet aan den verplichten krijgsdienst
is onderworpen, ol waar ten aanzien der dienst
plichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is
aangenomen, terwijl daarentegen hij, die eerst na
het intreden van zijn 19e, doch voor het volbren
gen van zijn 20e jaar, ingezeten wordt, verplicht
is, zich zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving
aan te geven;
dat voor de militie niet wordt ingeschreven:
de in een vreemd rijk achtergebleven zoon
van een ingezeten, die geen Nederlander is, en
de in een vreemd rijk verblijf houdende
ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is
zijn voogd ingezeten;
dat de inschrijving geschiedt
van een ongehuwde in de gemeente, waar
de vader, of, is deze overledende moeder,
of, zijn beiden overleden, de voogd woont;
van een gehuwde en van een weduwnaar in
de gemeente waar hij woont;
van hem, die geen vader, moeder of voogd
lieeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens
lo.
2o.
lo.
3o.
VAN
E. WERNER.
Vertaling van Hermina.
(Overgedrukt met toestemming van den uitgever
P. Gouda Quint, te Arnhem)
14 ooo—
Inderdaad betoonde Ulrich zich niet zeer be
minnelijk en voorkomend bij de «studies," waarvan
hij het voorwerp was; hij werd vaak ongeduldig
en deed alle moeite om zich vau het hern opge
drongen gezelschap te ontslaan, zooals men een
makke vlieg van zich afschudt; doch met hetzelfde
gevolg. Wilberg had zich nu eens in het hoofd
fezet| hem als een held te beschouwen, ware het
an ook als een ruwen, onbehouwen, onhandel-
baren held, en hoe erger deze zich als zoodanig
gedroeg, des te meer verheugde zich de ander, hem
aldus in zijn waar karakter te leeren kennen. De
jonge mijnwerker trok ten laatst de schouders op
en schikte zich in zijn lot; eindelijk begon hij er
aan te wennen, en zoo ontstond er iangzamerhand
een soort van vertrouwelijkheid, zelfs van gelijk
stelling tusschen hen.
De wind woei nog tamelijk koud uit het
noorden. Wilberg knoopte voorzichtig zijn paletot
dicht en sloeg de einden van zijn dikken wollen
Gachenez zorgvuldig over elkander, terwijl hij
zuchtend zeide:
«Gij zijt toch wel gelukkig, Hartman, met je
reuzennaluur en reuzengezonclheid Gij gaat maar
in de mijnen naar boven en naar beneden, van
de koude in de warmte en van de warmte in de
koude, en staat dan weer hier in den snijdenden
wind, terwijl ik mij voor iedere verandering van
temperatuur in acht moet nemen. En daarbij ben
ik zoo zenuwachtig, zoo prikkelbaar, zoo teerge
voelig ik geloof, dat ik eigenlijk te veel denk
en gevoel. Ja, Hartman, mijn geest is te groot
voor mijn lichaam daar komt het van!"
„Ik geloof, mijnheer Wilberg, dat het van uw
onophoudelijk theedrinken komt," antwoordde
Ulrich, met een min meer medelijdenden blik op
4o.
voogd buiten 's lands gevestigd is, in de ge
meente waar hij woont;
van den buiten 's lands wonenden zoon van
een Nederlanderdie ter zake van 's lands
dienst in een vreemd land woont, in de ge
meente, waar zijn vader of voogd het laatst
in Nederland gewoond heeft.
Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis
is de vaaer, of, is deze overleden, de moeder, of,
zijn beiden overleden, de voogd tot liet doen van
die aangifte verplicht.
Met waarschuwing dat diegenen, welke zich op
den 31 Augustus 1893 niet hebben aangegeven
overeenkomstig de wet zullen worden gestraft.
Waalwijk, den 11 Dec. 1892.
Burgemeester en wethouders voornoemd.
Dat Hamlet's bekende woorden ten aanzien
van den toestand in Denemarken, met een
voudige wijziging van den naam van toepas
sing zijn op de groote republiek, dat daar
inderdaad «something is rotten» dit kan
,in waarheid voor niemand meer aan twijfel
onderhevig zijn die met grooter of kleiner
getrouwheid het uit Frankrijk komende, en
de daaraan vastgeknoopte beschouwingen
gedurende de laatste weken heeft gevolgd.
Doch waar is die verrotting, waar is dat
bederf het sterkst? Bij hen, die geroepen zijn
de belangen van land en volk hoog te houden
en die vereerende opdracht danken aan het
algemeen stemrecht of bij het volk zelf, bij
hen, die tezamen vormen de openbare mee
ning? Moeielijke vraag, waarop zelfs Rouviers
aftredingna in drie kabinetten zitting te
hebben genomen en op financieel gebied een
positie te hebben veroverd, minstens even
sterk als De Freycinet als hoofd van het
departement van oorlog, geen antwoord kan
geven, 't Zijn niet de even boosaardige als
lafhartige aantijgingen en lasteriugendie
Rouvier hebben doen vallen pijlen van
die soort suizen in Frankrijk ten allen tijde
en onder alle omstandigheden door de lucht,
hen tot doelwit kiezend, die 't hoogst geplaatst
zijn en alleen dan treffend, wanneer dezen
geen onkwetsbaarheid bezitten in hun strikte
den kleinen zwakken beambte. «Als gij 's mor
gens en 's avonds altijd en eeuwig dat slappe,
warme vocht drinkt, zult gc nooit sterk wor
den."
Wilberg zag minachtend tot zijn raadgever op.
«Dat begrijpt gij zoo niet, Hartman! Ik zou
onmogelijk zulk een krachtigen kost als gij
kunnen verdragen, mijn gestel brengt dit niet
mede en bovendien is thee een fijne, geurige
drank. Hij wekt mij op, hij bezielt mij, als ik
mijn eentonige dagtaak heb volbracht, als de
muze in het stille avonduur tot mij komt
„Als ge verzen maakt, wilt ge zeggen?// viel
Ulrich hem droogjes in de rede. //En dus hebt
ge daarvoor thee noodig? Nu, ze zijn er ook
naar!"
Gelukkig was de ziel van d'en dichter op dit
oogenblik met een paar rijmwoorden vervuld,
die hij voor niets ter wereld wilde laten ont
snappen, waardoor het onbeleefd en beleedigend
gezegde van zijn metgezel voor hem verloren
ging, zoodat hij na een korte poos weer even
vriendelijk het woord tot hem richtte.
Hartman, ik heb je een verzoek, een bede, een
eisch te doen," zeide hij, een geregelden climax
volgend, //en gij moet er, het koste wat het wil,
aan voldoen. Gij hebt een voorwerp in je bezit,
dat voor u niet de minste waarde heeft en dat
mij tot den gelukkigsten van alle stervelingen
zou maken dit moet ge mij afstaan."
«Wat moet ik u afstaan?" vroeg Ulrich, die
zooals gewoonlijk als Wilberg sprak, slechts met
een half oor had toegeluisterd, op onverschilligen
toon.
Wilberg bloosde, zuchtte, zag vóór zich, zuchtte
nog eens en scheen hierop het gebruik zijner stem
herkregen te hebben.
«Ge zult je nog wel alle bijzonderheden her
inneren," ging hij voort, «van dien dag, toen gij
mevrouw Berkow reddet, hoewel het geducht
jammer is, dat gij volstrekt geen gevoel hebt voor
het poëtische van dien toestand. O, Hartman, als
ik in je plaats was geweest! Doch, ter zakel
Mevrouw Berkow gaf je haar eigen zakdoek,
toen zij zag, dat gij gekwetst waart. Gij gebruik-
tet hem niet, maar liieldt hem in de liana, omdat
er toen juist ook hulp van andere zijden kwam
opdagen. God, kerel 1 Ge kunt zóó iets toch on
mogelijk hebben vergeten?"
«Nu, en wat zou die zakdoek?" vroeg Ulrich,
eerlijkheid en onpartijdigheid neen, Rouvier
is tot aftreding gedwongen öl door een slecht
geweten, öf door de overtuiging, dat de natie
geloofde aan de verdachtmakingen en aan
blijven zonder gezag onmogelijk was. Beide
mogelijkheden zijn kenschetsend voor de
toestanden in de groote republiek op 't laatst
dezer eeuw. Is Rouvier schuldig, dan recht
vaardigt hij den argwaan die niet meer
gelooft aan vlekkeloosheid, en wijkt hij voor
den laster, dan roept hij een precedent in
't leven, op grond waarvan elk minister kan
worden ten val gebracht. De kamerzitting
van Woensdag is wel 'I klaarst bewijs voor
den onzekeren toestand: men weet niet meer
wien te vertrouwen en daarom vertrouwt men
niemand een Rouvier laat men betichten
door een Déroulèdc, optredende als „openbaar
aanklager», men waagt 't niet hem de hand
toe te steken in den vorm van een motie van
vertrouwen. Dat aanzien doet gedenken
blijkt opnieuw, als tenminste de geruchten
waarheid bevatten, vo'gens welke van oogen
blik tot oogenblik de kabinetscrisis kan uit
breken en zelfs reeds een feit zou zijn, indien
Car not niet Woensdag gedreigd had dan
eveneens zijn ambt neer te leggen.
Zoo zien we dus de zittingen der Fransche
kamer veranderd in rechtszittingen, de be
windvoerders heel devoot plaats nemend op
het bankje der beschuldigden, om vroeger
of later veroordeeld te worden. Geen vlek
keloos verleden beschermt de ongelukkigen:
de een of ander treedt eenvoudig op als
aanklager, hij noemt minister A of B in
vereeniging met een Reinach en Herz en
s ministers uren zijn geteld: men gelooft al
het hem toegedichte kwaad, nauwelijks gunt
men hem tijd tot een nuttelooze en eigenlijk
gansch overbodige zelfverdediging, hij is
beschuldigd en dat staat in de gegeven om
standigheden gelijk met schuldig zijn in 't
oog der openbare meening. Zoo gaat de
Fransche staatskoets voort langs de modderige
wegen, al niet veel beter varend dan gewone
equipages. Zij moge frisch en nieuw uit de
remise van den fabrikant komen, aan de
plotseling opmerkzaam geworden.
//Ik zou hem zoo gaarne in eigendom hebben,"
fluisterde Wilberg, droefgeestig voor zich ziende.
„Eisch van mij alles wat ge wilt, maar schenk
mij dat dierbaar aandenken aan een vrouw, die
ik aanbid!"
«Gij 1" riep Ulrich op een toon, die zijn met
gezel deed achteruitdeinzen en angstig rondzien,
of er soms iemand in de nabijheid was.
«Schreeuw toch niet zoo, Hartman! Ge behoeft
er niet zoo var. te ontstellen, dat ik de vrouw
van onzen toekomstigen chef aanbid. Dit is iets
geheel anders, dan wat gij gewoon zijt, onder
liefde te verslaan; dit is ja, ge zult zeker niet
weten, wat men gewoonlijk platonische liefde
noemt
«Neen antwoordde de jonge mijnwerker
kortaf, terwijl hij zijn stap verhaastte en het
gesprek blijkbaar wenschte af te breken.
„Gij kunt dat ook onmogelijk begrijpen," ging
Wilberg met groote zelfvoldoening voort, «want
gij zult noch kunt je geest ooit opheffen tot die
hoogste en reinste gevoelens, waarvoor alleen de
ontwikkelde mensch vatbaar is; gevoelens, die
hem in staat stellen, zonder iets te hopen of te
wenschen, zich alleen met een stomme, zalige
aanbidding uit de verte te vergenoegen. Of wat
denkt ge, dat men anders zou kunnen doen, als
men een vrouw lief heeft, die al aan een ander
toebehoort
«Men overwint dat gevoel," zeide Ulrich op
doffen toon, «of
„Of
men maakt dien ander een hoofd korter."
Met verbazende vlugheid deed Wilberg eens
klaps een zijsprong naar den anderen kant van
den weg, waar hij vol ontzetting bleef staan.
„Hoe is het mogelijk! Zulke grondbeginselen
doen mij de haren te berge rijzen Met moord
en doodslag zoudt gij dus je liefde bezegelen
Ge zijt een barbaar, Hartman En ge zegt dit
op een toon, met een stem mevrouw heeft
wel gelijk, als zij je een ongebreidelde natuur
kracht noemt, die
„Wie noemt mij zoo viel Ulrich hem heftig
én met somberen blik in de rede.
„Mevrouw Berkow- „Een wilde, ongebreidelde
natuurkracht" heeft zij gezegd. Een allergeestig
ste vergelijking, uiterst gepast in dit geval
Hartman" en de jonge beambte waagde het
raderen blijft steeds het vuil der modderige
straten kleven en hoezeer de koetsier zich
beijvert met spons en zeem, eindelijk verveelt
de affaire hem en, zooals Loubet, verlaat hij
dan den bok om met verachting den Augias
stal te verlaten, dien men kamer heet en
welker reiniging de Panama-commissie nimmer
voltooien zou, als het toeval haar niet tel
kenmale te hulp kwam.
Zoo leeft men van den eenen dag in den
anderen en de ontstemdheid over de einde-
looze reeks parlementaire incidenten neemt
onafgebroken toe; men gevoelt de noodzake
lijkheid om een einde te maken aan de
periode van schanda^n, die demoraliseerend
werkt. En nog altijd is 't einde niet te voor
zien, 't is alsof 't nu eerst recht goed begint:
Donderdag zijn de zegels gelicht ten huize
van baron De Reinach, bij welke gelegenheid
de enquête-commissie beslag heeft gelegd op
de papieren; het verhoor van Rouvier en
Clémenceau voor de commissie heeft niets
nieuws opgeleverd, daar beiden volharden bij
't geen zij Dinsdag in de kamer hebben ge
zegd en Donderdag kwam het voorstel van
Pourquery De Boisserin in behandeling, strek
kende tot verleening van bijzondere preroga
tieven aan de commissie van enquête. Brisson
verzocht verdaging. Daartegenover verlangde
Bourgeois, de verdaging bestrijdende, dat het
voorstel verworpen zou worden. Ribot drong
aan op eenheid en samenwerking der repu
blikeinen in het hoog belang der republiek
(Levendige toejuichingen). Jumelle bestreed
het voorstel-PourqueryProvost de Launay
zeide: op de bank der ministers zit een man
die gedeeltelijk de verantwoordelijkheid draagt
voor de' Panama-zaak; dat is de minister van
oorlog. Met groote levendigheid liet dezelfde
spreker zich verder uit over gedecoreerde
lieden, die lusschenpersonen waren in de
Panama-zaak. De Freycinet (minister van
oorlog) verdedigde zich, en zeide dat Cor
nelius Hertz gedecoreerd was op aanbeveling
van geleerden, wegens zekere proefnemingen
op wetenschappelijk gebied. Bourgeois be
streed vervolgens uit naam der regeering het
langzamerhand, hoewel nog tamelijk schuchter,
zijn metgezel weer te nadeden «Hartman, ik
vergeef je alles, zelfs datgene, wat gij zoo even
gezegd hebt, maar je afschuwelijk gedrag tegen
over de jonge mevrouw, zie, dat ve.geef ik je
nooitHebt gij alleen dan geen oogen voor die
schoonheid en lieftalligheid, die zelfs den ruwsten
van je kameraden ontwapent, dat gij haar aan
blik schuwt, alsof deze je ongeluk zou aanbren
gen Als haar rijtuig zich maar in de verte
vertoont, keert ge om, uit vrees van het tegen
te komen; als zij voorbijrijdt, treedt ge je vaders
huis binnen, en ik wed dat ge da&rom alleen
dagelijks dien omweg langs de woning van den
directeur neemt, om haar niet bij het hek van
het park te ontmoeten en dan in de noodzake
lijkheid te-zijn, van haar te moeten groeten. O,
ik erger mij over dien onfatsoenlijken kastenhaat,
die zich zelfs tot vrouwen uitstrekt! Ik herhaal
het, ge zijt een barbaar!"
Ulrich zweeg; tegen zijne gewoonte liet hij zich
al deze verwijten aanleunen, zonder een tittel of
jota te antwoorden, waardoor hij Wilberg in den
gelukkigen waan versterkte, dat zijne terechtwij
zingen toch eindelijk ingang hadden gevonden.
Hierdoor eenigszins bemoedigd, begon deze op
nieuw
„Om nu echter op ons onderwerp van gesprek
terug te komen die zakdoek
„Wat weet ik, waar dat ding gebleven is,*
viel Ulrich hem norsch in de rede. «Het zal weg
geraakt zijn, of Martha zal het teruggegeven heb
ben. Ik weet er niets van."
Wilberg stond op het puntin verontwaar
diging los te barsten over de onverschilligheid,
waarmede de ander over een in zijne oogen zoo
gewichtig en dierbaar voorwerp sprak, toen hij
op eens Martha in het oog kreeg, die juist het
huis van den opzichter uittrad, dat men intusschen
genaderd was. Evenals een roofvogel schoot de
jonge beambte op haar toe en begon haar inlich
tingen te vragen, waar de bewuste zakdoek
gebleven was en of zij hem werkelijk had terug
gegeven, dan of hij soms nog crgen9 zou kunnen
dwalen In het eerst scheen het meisje niet te
begrijpen, wat hij eigenlijk bedoelde; toen zij
echter tot besef hiervan kwam, betrok haar ge
laat.
(Wordt vervolgd.)