Nummer 9. Zondag 29 Januari 1893. 16e Jaargang. Glück auf Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. »%i°veren StUkkln' gelden enZ" /VO"CO' 'e Zenden ANTOON TILLEN fKXi® XaLLT„kfodr tr^rntLrre^'tt Staatkundig overzicht. FEUILLETON. BUITENLAND. Belgie. Frankrijk. I I 1I I I jjgj— De Echo van het Zuiden, Waalwij Itsdir en Langstraalsclie Courant, DU blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond. UITGEVER: i Advertentiën 1-7 regels 0,60 daarboven 8 cent FrarcöeperX,jdoPoer he^ef/ri^f 1,15 A VrrnAV TTFT UN r""""" ït? Waalwijk. Apou STBram, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. Als ooit een „kort begrip» geacht zou kun nen worden te voorzien in een bestaande behoefte, dan zou 't gewis wel zijn een kort begrip der Panama-aangelegenheid, duidelijk heid en beknoptheid parende aan onpartijdig heid en vertrouwbaarheidwant 't vele en velerlei geschrijf over de zaak, weken achter een, heeft waarlijk niet er toe geleid om tot klaarheid te komen; de stroomen inkt en de reusachtige massa's papier hebben integendeel een schromelijke verwarring gewekt, alleen is het geroep om licht en helderheid al zwakker en zwakker geworden, niet doordien aan die alleszins gerechtvaardigde eischen gevolg is gegeven en dus de motieven tot 't geroep waren opgeheven, maar doordien de stakkers zich de keel hadden stuk gekreten en als eenig antwoord immer weer nieuwe stapels aantijgingen en verdachtmakingen zich kwamen voegen bij 't geen er reeds was en dat was ook geen klein beetje! 't Is dus geweest een einde van het streven naar klaar heid, faute de combatlants! In de omstandigheid dat 't vroeger of later toch tot uitleggingen en ophelderingen zal moe ten komen, kan men wellicht een troost vinden, doch eerder nog in de loffelijke pogingen van sommige bladen in dien zin, ook al heeft de behoefte om de belangstelling van de kran tenlezers levendig te houden, bij die nadere onthullingen meer voorgezeten, dan liefde tot de waarheid. Hoewel er over Panama ge schreven en gesproken is tot in 't oneindige, miste men zooveel verbindings materiaal, dat 't tot nog toe niemand gelukt was 't een in samenhang te brengen met het ander en de Figaro is 't, die in deze uitkomst biedt, tot die goede daad juist het oogenblik kiezend, dat den lezers met betrekking tot de Panama aangelegenheid weinig substantieels kan wor den geboden. Welke Herz' rol was in de zaak, welke de relation waren tusschen Herz en Reinach, hoe de lijst is ontstaan, welke Reinach opmaakte van de door hem zelf VAN E WERNER. Vertaling van Hermina. (Overgedrukt met toestemming van den uitgever P. Gouda Quint, te Arnhem) 26 ooO— De heeren bogen, terwijl de meesten min of meer verbaasde gezichten trokken en de hoofd ingenieur den directeur een blik toewierp, alsof hij wilde zeggen: „Tot dusver spreekt hij ten minste gezonde taal «De overige aangelegenheden," ging Arthur voort, «moeten voorloopig wijken voor de oogen- blikkelijke ramp, het gevaar, waarmede wij door de vorderingen der bergwerkers en, indien wij ze niet inwilligen, door een werkstaking bedreigd worden. Natuurlijk kan hier maar van één ant- woord sprake zijn.' Thans was het de heer Scheffer, die den hoofd ingenieur een blik toewierp, die even duidelijk als daar straks de zijne uitdrukte: „Heb ik 't u niet gezegd, hij geeft onvoorwaardelijk toe! Nu zal hij ons zijn aanstaand vertrek meedeelen De jonge chef scheen hiermede echter geen haast te maken. „Voor alle dingen is het noodig," meende hij integendeel, „berichten in te winnen, hoe het werkvolk is gezind en wie hun leider is." Een algemeen stilzwijgen volgde al de be ambten schroomden thans een naam uit te spre ken, dien zij zoo even nog in zulk een schrikke lijk verband genoemd hadden met het ongeluk, dat er was voorgevallen. Eindelijk zeide de hooidingenieur „Hartman is hun leider en men behoeft er dus niet aan te twijfelen, dat zij goed zijn afge richt" Arthur staarde peinzend voor zich. „Dat vrees ik ook, en dan zal het een geduchte strijd geven, want van een onvoorwaardelijke toestemming kan natuurlijk geen sprake zijn." „Kan natuurlijk geen sprake zijn 1" herhaalde de hoofdingenieur op zegevierenden toon en opende omgekochte afgevaardigden en senatoren en welke door Clémenceau's tusschenkomst in Herz' handen moet zijn gekomen - ziedaar enkele vragen, waarop de Figaro antwoord geeft in dien zin, dat men't een met't ander vrij gemakkelijk in samenhang kan brengen. 't Was in 1886 dat de Panama-maatschappij over geen middelen meer beschikte500 milliQen waren verspild en de pogingen, door de leiders van het plan bij de regeering aangewend om hun goedkeuring te erlangen op hun voornemen om een leening in loten uit te schrijven, voornamelijk om de kleinere burgertjes te lokken, waren vergeefsch. Toen kwam Herz als redder in den nood, die toen machtig was op alle gebied en op het kabinet De Freycinet (Balhaut, Boulanger en Sadi Carnot maakten er deel van uit) grooten invloed had. Voor de kleinigheid van tien millioen 't kon immers goed lijden zou hij (Herz) dat leeningsplannetje doen slagen en tusschen Charles en Ferdinand De Lesseps eenerzijds en Cornelius Herz anderzijds werd een verdrag gesloten, dat baron De Reinach, toen een vermogend man, als borg voor het Herz toegezegde benefietie, mede ondertee- kende en hetwelk tot de door Herz in vei ligheid gebrachte papieren behoort. 't Is gedateerd 17 Juni 1886 en 14 dagen later diende de Fransche regeering bij de kamer een wetsvoorstel in waarbij de Panama maatschappij werd gemachtigd een leening aan te gaan van 600 francs. Onderteekend was hel stuk door Sarrien, Carnot en Baïhaut, allen ministers, terwijl de laatste onderwijl de gelegenheid had te baat genomen om voor zijn persoon een millioentje aan de Panama maatschappij te verdienen, wat evenwel op een kale 375000 francs uitliep. Ongelukkig was de kamer in een slechte bui en op aandringen van de Panama maatschappij zelve trok de regeering haar voorstel in, Herz moest toen vrede nemen met 600.000 frs. en 't was nu De Reinach, die als man van zaken voorstelde den reeds meer ingeslagen weg te gaan bewandelen met het aardsche slijk te trachten naar de hiermede een zeer levendig debat, waarin hij zijn vroeger geuite meening krachtig verdedigde. De heer Scheffer, die van het tegenovergestelde ge voelen was, deed niet minder zijn best, om den jongen chef aan het verstand te brengen, dat toe geven hier raadzaam, fa, zelfs noodzakelijk was. De directeur hield zich daarentegen meer onzijdig en stelde voor, de zaken vooreerst nog eens aan te zien en in onderhandelingen te treden. De overige beambten eindelijk lieten hunne meerde ren het woord voeren en kwamen slechts nu en dan met een los daarheen geworpen gezegde of een vrij onbeteekenende opmerking voor den dag. Arthur hoorde dit alles zwijgend en schijnbaar zeer belangstellend aan, zonder voor den een of den ander partij te kiezen toen Scheffer echter een vrij lange redevoering met een onvoorwaar delijk „wij moeten' besloot, hief hij eensklaps het hoofd op en dit wel met zulk een vastbera denheid, dat al de hem omringenden onwillekeu rig zwegen. „Wij moeten niet, mijnheer Scheffer. Wij zijn verplicht nog op iets anders acht te slaan, dan alleen op de geldquaestieop mijne verhouding tegenover het werkvolk, die voor altijd geschokt zou zijn, als ik mij op genade en ongencde aan hen overgeef. Hoe weinig ik ook nog van derge lijke zaken afweet, kan ik toch beoordeelen, dat hunne eischen alleronredelijkst zijn, en dit stemt gij allen toe. Daar mogen enkele verkeerdheden zijn ingeslopen, de arbeiders mogen reden tot kiagen hebben „Dat hebben zij I" viel de hoofdingenieur hem met volle overtuiging in de rede. „Ze hebben ge lijk, als zij onderzoek en reparatie van de mij nen, verhooging van werkloon verlangen en oók zou men in hun klachten te gemoet kunnen ko men, wat een vermindering en andere indeeling van de werkuren betreft. Al hun verdere eischen zijn zeer onredelijk, waartoe niemand anders dan hun aanvoerder Hartman hen heeft aangezet. Hij is de ziel van alles." „Dan zullen wij hem zelf eerst eens in het verhoor nemen. Ik heb hem doen weten, dat zijne tegenwoordigheid, zoowel als die der an dere afgevaardigden, hier wellicht vereischt zou worden; zij zullen er zeker al zijn. Mijnheer Wil berg, wilt ge zoo goed zijn,- hen binnen te roepen." Wilberg verwijderde zich met een open mond gunst der kamerleden. Arton werd in den arm genomen en 20 Juni L888 hechtte zoowel de kamer als de senaat, hun goed keuring aan een leening van 720 millioen Het parlement stemde dus toe en de regee ring zei niet neen. Toen werd Herz lastig en gevaarlijk en hij begon te roepen om zijn tien millioen en te dreigen met onthullingen, welke leidden tot een accoordje. Op grond daarvan kreeg Herz in Juni 1888 één millioen, in Juli 1888 twee millioen en in Augustus d. a. v. weer twee millioen, terwijl Reinach van Januari 1890 tot Januari 1891 vier mil lioen van zijn eigen vermogen aan Herz toe stopte, omdat 't met Panama toen reeds voor goed mis was en De Lesseps geruïneerd was. Tusschen 1888 en 1892 versmolt Reinach's vermogen geheel en papieren, die hij Herz in 1888 had toegezonden als verantwoording van gelden, waarop Herz aanspraak maakte (daaronder was de veelgenoemde lijst der wissels) bleven in handen van den laatste, die ze gebruikte als geduchte wapenen. Zoo kwam 't dat De Reinach reeds als getuige in de Panama-zaak gehoord, in 't vooruitzicht van een aanklacht tegen zijn persoon, vergat dat er nog andere compromitteerende stukken waren. Hij snelde naar Clémenceau (Herz' invloedrijken vriend) en van dezen naar den minister van financien Rouvier (den naam van deze laatste kwam ook op de bewuste lijst voor) en begat zich met beiden naar Herz om de lijst zelve in handen te krijgen of tenminste vernietiging ervan te erlangen, Toen eischte Herz een som gelds, die Reinachs zwakke financieele krachten verre te boven ging en deze laatste zag in, dat hij verloren was; den volgenden morgen vond men hem dood op zijn bed. Reinach komt door dit alles in een minder ongunstig, om niet te zeggen in een gunstiger licht te staan; de min loffelijke middelen, in toepassing gebracht bij tal van financieele ondernemingen, heeft hij niet versmaad, maar hij heeft zich geruïneerd is teruggedeinsd voor verraad tegen de plichtverzakers, die van verbazing, wat hem juist geen snugger voor komen gaf. De heer Scheffer trok de wenkbrau wen in de hoogte en zag den directeur aan deze nam een snuifje en zag de andere heeren aan, en daarop sloegen allen te zamen de oogen weer op hun jongen chef, die op eens beschik kingen maakte en bevelen uitdeeldeen dit alles op een toon, die hen allen vreemd in de ooren klonk, met uitzondering wellicht van den hoofdingenieur, die zijne collega's den rug had gekeerd en nevens Arthur was gaan staan, alsof hij thans begreep, waar voortaan zijne plaats zon zijn. Ondertusschen kwam Wilberg terug, onmid dellijk gevolgd door Ulrich Hartman, Lorentz en nog een derden mijnwerker; de beide laatsten bleven echter, als iets dat van zelf sprak, eenige schreden achter en lieten den jongen opzichter alleen voorwaarts treden. „Gliik auf!" zeide deze, pn „Gliik auf!" zeiden ook zijne beide kameraden mair de toon van den ouden, wel willenden mijnwerkersgroet scheen ditmaal den inhoud te weerspreken. Ulrich had altijd iets heerschzuchtigs, iets weerspannigs in zijn voorkomen gehad, maar nooit had zich dit zoo uitdagend, zoo onverholen geopenbaard als dien dag, terwijl hij den chef en den kring van beambten voor de eersteraaal op deze wijs onder de oogen trad, niet meer als een ondergeschikte, die zich naar hunne aanwijzingen en bevelen moest voegen, maar als een afgezant, die hun zijne wenschen en verlangens niet voordroeg, neen, die ze hun voorschreef. Wel kon men het geen ge- meenen trots noemen, die daar uit zijne houding sprak, maar toch was het drieste overmoed, in het bewustzijn van eigen kracht en eens anders zwakheid gegrond. Hij liet zijn sombere blauwe oogen langzaam over den geb'eelen kring weiden totdat ze eindelijk op den jongen chef bleven rusten en minachtend krulden zich zijne lippen, terwijl hij zwijgend afwachtte, dat het woord tot hem gericht zou worden. Arthur was gedurende de vorige onderhande lingen blijven staan; ook thans stond hij ernstig tegenover den man, die volgens het algemeen vermoeden de hoofdbewerker was van den slag, die hem thans dreigde. Van de veel zwaardere schuld, die hij ten opzichte van zijn vaders dood op zijn geweten zou hebbenhad de zoon gelukkig geen vermoeden, en zoo opende hij de zich hebben doen omkoopen en heeft zijn schuld geboet door het verlies van zijn ver mogen, zijn eer en zijn leven. Wellicht zijn er in de voorstelling, die de Figaro geeftonjuistheden of zelfs besliste onwaarheden, maar het geheel is toch zeer belangwekkend en dubbel welkom na vele weken van verwarring en overrompeling door 't vele. Niet minder dan zeven vragen en acht interpellation zal de Italiaansche regeering te beantwoorden hebben, alle in verband met de bank-aangelegenheid en zij heeft alle ge- wenschte openbaatheid toegezegd. Ten aan zien van Egypte is er weinig nieuws: Engeland heeft den regeeringeu van Europa doen kennis geven van zijn versterkingsplannen onder vermelding dat alles voor 't overige bij 't oude zal blijven en in Frankrijk blijft men dat alles even ongepast heeten. In Belgis heeft de dooi aanmerkelijke over- stroomingeu veroorzaakt. In den omtrek van Luik, Seraing, het Ourthedal, St. Vaast enz. staan groote uitgestrektheden lands onder water, en van Hoei, St. Truyen, Anthelt, Perwez, Hantem. St. Lievin en verscheidene andere plaatsen zijn gedeelten overstroomd. Kalm had de kamer tot nog toe beraadslaagd over de begrooting voor 1893, zóó kalm dat Ribot er haar Donderdag een complimentje over maakte, ook de post geheime fondsen op de begroottng voör binnenlandsche zaken zou zonder veel hartstocht zijn besproken geworden, als de premier, dien post verdedi gend tegen den met beleid gedanen aanval van den Boulangist Chiché, niet de zijde te beschuldigen dat zij. met het Panama-schan- onderhandelingen met volkomen zelfbeheersching. „Onderopzichter Hartman, gij hebt mij gisteren de eischen der gezamenlijke bergwerkers door den directeur der mijnen doen voorleggen en, als deze niet worden ingewilligd; met een hlge- meene werkstaking gedreigd." „Juist, mijnheer Berkowl* luidde het kort en bondig antwoord. Arthur leunde met de hand op de tafel, maar zijn stem klonk koel en kortaf; hij liet niet de minste ontroering blijken. „In de eerste plaats verlang ik te vernemen, wat gij eigenlijk in uw schild voert, 't Zijn geen vorderingen, die ge doet, 't is een oorlogsver klaring. Ge moet immers zelf overtuigd zijn, dat ik zulke eischen kan noch zal toestaan." »Df gij ze kunt toestaan, mijnheer Berkow, weet ik niet," zeide Ulrich op onverschilligen toon, „maar ik geloof, dat gij ze zult toestaan, daar wij besloten hebben het werk in de mijnen zoolang te staken, totdat gij er in bewilligd hebt; en nergens in de geheele provincie kunt ge ander werkvolk krijgen." Deze redeneering was zoo duidelijk, dat er niet veel tegen in te brengen viel, maar de toon, waarop zij werd uitgesproken, tevens zoo hoonend, dat Arthur het voorhoofd fronste. „Het ligt niet in mijn plan, je alles te weigeren." verklaarde hij vastberaden. „Onder die vorderingen zijn er eenige, die ik als rechtmatig erken en die ik dus zal inwilligen. Zooals gij verlangt, zullen de mijnschachten onderzocht en gerepa reerd worden, en ook ben ik niet ongeneigd om het arbeidsloon, althans gedeeltelijk, te verhoo- gen. Zware offers zal ik mij daarvoor moeten getroosten, meer dan ik juist thans in den tegen- woordigen toestand van zaken verantwoorden kan; maar het zal geschieden. Daarentegen moeten de verdere punten vervallen, die geen andere strekking hebben, dan om mij en mijne beamb ten de heerschappij uit de handen te rukken en meer en meer de tucht op te heffen, die een levensvraag is voor een onderneming als de onze." De minachtende trek om Ulricms lippen ver dween en maakte plaats voor een uitdrukking van bevreemding en wantrouwen, waarmede hij eerst de beambten en vervolgens den jongen chef aanzag, als verdacht hij dezen een van buiten geleerde les op te zeggen (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1893 | | pagina 1