Nummer 92. Donderdag 16 November 1893. 16e Jaargang.
DE lOGDDRU.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
UITGEVER:
ANTOON TIELEN,
Anarchisme en Socialisme.
FEUILLETON.
De Echo van het Zuiden,
Waalw(jksche en Langslraalsclie Courant.
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden 1,00.
Franco per posi door het geheele rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
Waalwijk.
Advertentiën 17 regels J 0,60 daarboven 8 cent per regel
groote letters naar plaatsruimte. Ad verten tien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb-
land worden alleen aangnomen 1oor het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
De bijzonderheden omtrent den aanslag
van Barcelona mogen veilig geacht worden
algemeen bekend te zijn: gruwelijker en beest
achtiger is er geen. Strikt genomen kan men
den uitroep van Weiss begrijpen: „dat is een
mooie misdaad Bij sommige misdaden
hoewel 't altijd eene kiesche zaak is het te
zeggen kan er een inrichting bestaan
welke de hand eens meesters verraadt. Onder
de moordenaars zijn er, die onze belangstel
ling prikkelen, die ons niet alledaagsch schij
nen ons verwonderen door hunne woeste
grootheid en op ons den indruk maken van
gebukt te gaan onder een somber noodlot.
Een diep gezonken booswicht, behept met
het genie van het kwaad, en bezittende met
de gedachte die beveelt, de stoute en sterke
hand die uitvoert, neemt in onze oogen de
tragische gestalte aan van den gevallen engel.
Hij is schoon op zijne manier, schoon van
opstand en van verachting. Zoo b.v. de
rooverhoofdman, die zich eene wereld heelt
geschapen op zijn eigen hand, in de bergen
of bosschen levende, de menschelijke wetten
braveerend en onversaagd zijn hoofd wagende.
Zoo iemand is geen gewoon mensch. Om
zijn doelwit te bereiken heelt hij prachtige
invallen, bij de uitvoering gaat hij met mees
terhand te werk en onderweg spreekt hij
recht en geeft een bruidschat aan jonge
meisjes.
Tegenover misdadigers van dien aard aar
zelt het geweten een onherstelbaar vonnis uit
te spreken. Men staat hun een gedeelte toe
van de bewondering, waarmede men nooit
karig is geweest tegenover de groote krijgs
oversten wier uitgebreide plannen, onbe
grensde eerzuchtstoutheid en moed de
slachterijen doen vergeten, waarvan de ver
blindende roem het bloedig werk in de
schaduw stelt.
Maarvoor die anarchisten, die in een
schouwburg bommen laten ontploften door
ze van boven te werpen in de zaal, waar al
Naar het Fransch door W. v. R.
Overgenomen uit de Meierijsche Courant
33
Drie dagen waren er verloopen, sinds het ver
trek. Het prachtige weder had eene menigte
passagiers op het dek te zaara doen komen. De
pakketboot vervolgde met eene groote snelheid
haren weg over den effen waterspiegel, een groote
rookwolk achteruitzendend, terwijl het zilte vocht
door de groote schepraderen geslagen, een lange
streep wit schuim op den kalmen oceaan af-
teekende.
Ovide Soliveau wandelde op den voorsteven en
zocht naar Paul Harmant om te vernemen of
deze ook zijn neef kon zijn; doch even als de
twee voorgaande dagen bleei' de gewezen meester
knecht in het salon.
„Zou de man ziek zijn vroeg hij zich af.
,1k wil mij daarvan overtuigen en zoo spoedig
mogelijk.*
Hij ging recht op een kajuitsbediende af, die
eenigszins Fransch sprak, en vroeg hem
„Mijnheer, zoudt gij niet zoo goed willen zijn
mij een geringen dienst te bewijzen
„Zeker," antwoordde de Engelschraan, „dat wil
ik gaarne.'
„Ziehier....Er is een passagier eerste klasse,
wiens naam Bibi heeft h.ooren aflezen, toen wij
op 't punt stonden te vertrekken.*
„Bibi onderbrak hem de bediende.
*Bibi, ben ik," anwoordde Ovide, doch de naam
van den reiziger in kwestie komt overeen met
dien van een neef van mij, dien ik reeds lang
dood waande. Dat kan waar zijn, doch het is
ook mogelijk, dat hij nog even gezond is als gij
en ik-" i-i
O ja, dat is mogelijk."
„Maar ik zou het juist daarom willen weten.
Doch daar het reglement mij den toegang ver
biedt tot de eerste klasse en ik allen eerbied heb
voor orde en tucht, kom ik u vragen of gij dien
de toeschouwers bij elkaar zijn en daarbij
uitkiezen het meest bezochte tooneel en 't
oogenblik, waarop er 't meeste volk is, voor
hen is er geen verontschuldigingdit is het
laatste woord van de onmenschelijkheid.
Men zal niet zeggen dat zij rechtdoenders
zijn, die opstaan tegenover de tyrannen en
die zich voorstellen met levensgevaar een
schitterend voorbeeld te stellen, omdat zij
in hunne blinde werking, iedereen verwarren
en zij misschien menschen dooaen, die zij
zouden gespaard hebben, als zij in staat waren
geweest eene keuze te doen. Daarin is eene
vernielingswoede gelegen, weerzin wekkend
door hare dpmheid, zonder nog te rekenen
dat die booswichten, die het gansche mensch-
dom een onverzoenlijken haat hebben ge
zworen lafaards zijn, die op straffeloosheid
rekenen, het zekerder oordeelende eene bom
boven van eene galerij te werpen, dan zich
met de wapenen in de vuist een weg te
banen door de menigte lot bij den man, dien
zij treffen willenzooals zekere dwepers
wier aanslag ten minste eene verontschuldi
ging vond in de straf, welke zij bij voorbaat
hadden aangenomen. Die anarchisten zijn
wilde dieren, welke men als zoodanig moet
behandelen. Voor hen geen recht van vrij
plaats! De heele wereld door moest men
ze opjagen en ze voor altijd in de onmoge
lijkheid brengen van te schaden.
Al wie zich anarchist noemt is minst
genomen een gevaarlijke gek, die opgesloten
moet worden. Meestal is 't een diep gezon
ken wezen dronken van nijd en begeerlijk
heid dat anderer geluk buiten zichzelve
brengt. Ravachol was een genieter, maar
tegelijkertijd was hij tengevolge van zijne
onwetendheid en luiheid onbekwaam om aan
zijne ongeregelde lusten te voldoen. „De
arbeid", heeft hij verklaard, „is mij altijd als
vernederend voorgekomen, zoowel uit een
moreel als physisch oogpunt". Hierin is de
heele anarchie gelegen, 't Is geene leerstel
ling, maar een werk van bloedvergieten met
het doel om de maatschappij te verdelgen.
Maar de maatschappij heeft recht van bestaan
heer niet wilt waarschuwen en hem zeggen, dat
er hier iemand is, die hem iets zeer belangrijks
heeft mede te deelen, doch niet op den achter
steven mag vertoeven, waarom hij hem verzoekt
enkele minuten voor op het dek te komen-"
„Goed. Hoe is de naam van dien passagier?"
„Paul Harmant."
*En de uwe
„Ovide Soliveau, geboren in Frankrijk, te Dijon,
departement Cote d Or."
„Genoeg, ik ga."
De bediende draaide op de hielen, en daalde
met eene echt Engelsche stijfheid de trappen af
die naar het salon leidden.
*Kent gij den heer Paul Harmant, passagier
eerste klasse vroeg hij aan den eersten stewart.
Deze opende een zakboekje.
„Harmant Paul," zeide hij dan, „No. 24. 't Is
een passagier die bijna nooit het salon verlaat."
De bediende trof den gewezen meesterknecht
aan, bezig met zich af te sloven met de studie
van het Engelsch, in welke taal hij wenschte
zich zoo spoedig mogelijk eenigszins te kunnen
uitdrukken. Hij had een woordenboek en eene
spraakkunst voor zich liggen.
„Pardon, mijnheer," zeide de bediende, mag ik
zoo vrij zijn u te vragen of gij de heer Paul
Harmant zijt?"
Ontsteld verhief Jacques Garaud het hoofd.
*Ja, die ben ik," antwoordde hij dan met een
innig gevoel van verbazing, niet vrij van eenige
ongerustheid. „Wat wilt gij
„Er is een passagier tweede klasse, die u op
den voorsteven wenscht te spreken.
De meesterknecht stond verbaasd.
„Een passagier, tweede klasse, die mij wenscht
te spreken herhaalde hij.
*Ja, mijnheer."
„Maar ik ken niemand der opvarenden.'
„De passagier, die naar u gevraagd heeft, schijnt
u bijzonder goed te kennen."
„Hoe heet hij?"
„Ovidius Soliveau."
Paul Harmant dacht een oogenblik na.
„Dien naam heb ik nooit gehoord," zegde hij
dan „dat weet ik zeker."
„Zoo heet hij toch mijnheer," hernam de be
diende, „Ovidius Soliveau, machinist, geboren in
Frankrijk, te Dijon, departement Cótes d'Or
Hij schijnt in u een neef te herkennen, dien hij
en is verplicht zich te verdedigen.
Andere plichten dringen zich nog aan ons
op. De kwaal van onzen tijd is een buiten
sporige twijfelgeest, eene zucht tot bluf en
bespotting, eene ongebondenheid op zedelijk
gebied, die er ons toe brengt alles toe te laten,
alles te verontschuldigen. Onder dilettanten
mag men natuurlijk wel averechts philosophee-
ren, enkel om zich te amuseeren en uit de
botsing van paradoxen de meest onvoorziene
woordenwisseling te doen ontstaan, hoewel dit
altijd nog een vermoeiend en nutieloos tijd
verdrijf is. Maar langzamerhand komt die
geest vau overdrijving buiten salons en kof-
fiehuizeu en dringt door tot de volksmassa,
die de aphorismen van geblaseerden of de
sophismen van grappenmakers naar de letter
opneemt. Tegelijkertijd worden de duidelijke
en strenge beginselen van vroeger geschokt
door nieuwe wetenschappelijke theorieën,
misschien in den grond waar, maar te zeer
gegeneraliseerd en in alle geval slecht be
grepen. Er is geen sprake meer van den
vrijen wil. Aangenomen is 't, dat de verdor
ven mensch niet verantwoordelijk is voor
zijne daden, dat hij geboren wordt met na
tuurdriften, sterker dan zijne rede, dat hij
moet stelen of moorden, dat dit voor hem
de eenige wijze is van logisch te zijn, dat hij
niets anders doet dan gehoorzamen aan de
natuur. Menigeen, die vroeger nog nadacht,
weifelt nu niet meer, en menigeen die zijn
bedorven neigingen bestreed, geeft er zich
thans aan over, blijde een verontschuldiging
te vinden in den bijzonderen vorm van zijn
schedel.
Van den anderen kant leeren de socialisten
aan het volk, dat alle eigendom is een we
derrechtelijke aanmatiging, alle kapitaal een
berooving en dat het zaak is door het com
munisme een tijdperk in te wijden van broe
derschap en geluk. De gevolgen zijn duidelijk.
Reeds achtte de dief zich vrij van schuld
door zich voor te praten dat de natuur, sterker
dan zijn armzalig eigen ik, hem voor diefstal
bestemd had. Thans beweert hij gebruik te
maken van een recht als hij een gedeelte
dood waande."
Jacques Garaud ontsteldewerd bleek als een
lijk en stond haastig op om zijne ontroering te
verbergen.
„Mijn neef,.... mijn neef Ovidius Soliveau,..."
stamelde hij.... „'t ïs goed, ik dank u, en zal on
middellijk op het dek komen."
De bediende verwijderde zieh en de meester
knecht verliet na hem het salon, maar in stede
van onmiddellijk de trap op te klimmen, haastte
hij zich naar zijne kajuit.
„Wat heeft dat te beteekenen vroeg hij zich
af. „Zou die Ovidius Soliveau werkelijk Paul
Ilarmant's neef zijn? Op het oogenblik dat ik
mij volkomen in veiligheid waande, onder mijn
aangenomen naam, gaat thans misschien een ver
vloekt toeval mij in tegenwoordigheid plaatsen
van een persoon, die in staat is mij mijn masker
te ontrukken.... O janu denk ik er aan, de
moeder van Paul Harmant was eene Soliveau;
het livretdat ik in mijn bezit heb, wijst dit
dnidelijk aan. Dit viel mij eerst niet in."
Terwijl hij zoo sprak had Jacques vol angst
zijne portefeuille voor den dag gehaald. Hij kreeg
het bewuste boekje er uit ren opende dit op de
eerste bladzijde. Paul Honoré Harmant, stond er,
zoon van Caesar Harmant en Désirée Clara Soli
veau....
„Hij kan dus wel een bloedverwant zijn van
mijn overleden kameraad," ging hij meer en meer
beangstigd voort. „Wat zal ik aanvangen Ga
ik niet tot hem, die zich mijn neef noemt, dan
wek ik argwaan bij hem op; dan kan hij zich
licht gedrongen gevoelen een nauwkeurig onder
zoek in te stellen en zoo zou ik de identiteit in
gevaar kunnen brengen, die ik heb weten uit te
vindenDat zou mijn ondergang zijnNeen,
ik zal mij goed houden en stoutmoedig te voor
schijn treden. Ik zal .dien kerel wel het hoofd
weten te bieden en hem bewijzen, dat ik Paul
Harmant ben.... Bewijzen?' herhaalde Jacques...
„Zal dat mogelijk zijn, zoo hij zeker is van den
dood zijns neefs Dochwat er ook gebeuren
moge, ik ga tot hem. 't Is een hinderpaaldien
mijne ongeluksster mij voor de voeten werpt;
maar zal ik hem met beleid uit den weg weten
te gaan, of wel zal ik hem verbrijzelen."
Jacques veegde zich het voorhoofd af, waarop
groote zweetdroppelen parelden, stak het livret
weer in zijne portefeuille, borg deze in den bin-
terugneemt van het erfdeel, ten zijnen nadeele
buit gemaakt door eigenaars en kapitalisten.
Hij veronschuldigt zich niet meer dat hij
een dief is, hij stelt er roem in. Eindelijk
zijn er bloeddorstige wezens, die constateeren
dat alles ten spijt, de maatschappij dezelfde
blijft en er steeds rijken en gelukkigen
en mannen van talent en initiatief zijn; die
dit schouwspel, dat hunne lage ziel kwetst,
niet kunnende verdragen, der maatschappij
een vreeselijken kreet van haat toewerpen.
Dat zijn de anarchisten. Daartoe komt
men door voortdurende spotternij en spits
vondigheid. De wetenschap vervalt door
misbruik te maken van de synthesis in het
ongerijmde, de dolzinnige scherts wordt tot
leerstelsel verheven, alles zakt weg en er is
niets vasts of zekers meer, waaraan men zich
kan vastklemmen.
Zeker rust op de autoriteiten en op de
meer ontwikkelden en meer gefortuneerden
onder ons de plicht, om ter voorkoming van
de uitspattingen van socialisten en anarchis
ten de zaak van den werkman flink ter hand
te nemen, zcowel op zedelijk als op stoffelijk
gebiedin de eerste plaats moeten wij hem
daartoe trachten te doen begrijpen, onder
welk juk van eerloosheid en ellende men
hem zou brengen, indien de leer van het
collectivisme, (gezamelijk bezit) waartoe men
poogt hem te bekeeren, mocht komen te zege
vieren. Onder dat stelsel mag de werkman
geen bezitter zijn van zijn huis om vrouw en
kinderen te beschutten; zijn spaarpenningen,
de vrucht van zijnen arbeid, behooren hem
niet, want anders zou hij eigenaar en kapi
talist worden, en het persoonlijk eigendom is
afgeschaft.
De grond, alle instrumenten om te werken,
de werktuigen en gereedschappen dienende
voor de voortbrenging, alle kapitalen, groot
of klein moeten in de gemeenschap gebracht
wordeD.
Als eene gunst staan de leiders, die zich
niet al te streng willen voordoen toe dat
de werkman eigenaar zij van de voorwerpen
welke hij verbruiktvan zijne meubelen
nenzak van zijne jas en gereed het hevigst on
weer te trotseeren,' klom hij naar boven.
Ovidius, overtuigd, dat de Engelschman zich
van zijne boodschap had gekweten, wachtte ouder
het rooken van de eene sigarette na de andere
de komst van den eerste-klasse-passagier af. Hij
meende zeker te zijndat de genaamde Paul
Harmant't zij deze zijn neef was of wel een
ander persoondie toevallig denzelfden naam
droeg, hem zou komen opzoeken.
Zoodra hij Jacques ontwaarde haastte hij zich
tot hem.
„Zijt gij liet, mijnheer?" sprak hijbeleefd
groetend. „Ik dank u, daar gij om mijnentwille
zijt hier gekomen, en des te meer dank heb ik
u te brengen, daar ik, bij 't aandachtig beschou
wen uwer trekken meer en meer tot de overtui
ging kom, dat gij werkelijk mijn neef zijt. Wij
hebben elkander in langen tijd niet gezien, maar
toch voel ik, dat gij het zijt, Paul Harmant, dien
men te Genève overleden waande.'
„Zeker! Zeker!" antwoordde Jacques, begrijpend
dat hij niet ontkennen kon, daar het register aan
boord de namen droeg, die hij zich had toegeëi
gend, en dit register aoor een ieder geraadpleegd
kon worden.
„Paul lonoré Harmant van Dijon, departement
Cótes d'Or," ging Ovidius voort, „het land der
beste wijnen van geheel Frankrijk,.... zoon van
Caesar Harmant en....*
„Van Désirée Clara Soliveau," sprak Jacques,
den zin voltooiend.
„De eigen zuster mijns vaders,"zegde Ovidius.
„Zoodat gij mijn neef Soliveau zijt."
„Ja, ja, zeker," antwoordde de andere.
„Beide personen drukten elkander de hand en
dan begon Ovidius weer met zijne gewone fami
liariteit:
„Maar, bij mijn leven, neef, wat gevoel ik mij
gelukkig u hier aan te treffen, ik, die u reeds
lang dood waande
„Dood!" herhaalde Jacques Garaud met een
zonderling lachje op de lippen. „Maar wie heeft
dan toch die logen in de wereld gebracht P"
„Ik ben vijf jaar geleden in onze geboortestreek
geweest en daar vertelde men het, doch geheel
zeker was men er niet van."
Wordt vervolgd.