Nummer 26. Donderdag 29 Maart 1894. 17e Jaargang.
DË WIOölMUGSTEH
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
UITGEVER-
ANTOON TIELEN,
Jong Leven.
FEUILLETON.
De Echo van bet Zuiden,
Waalwyksche en Laiigslraatscbe Conrad,
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden ƒ1,00.
Franco per post door het geheele rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
Waalwijk.
Advertentiën 1 7 regeli j 0,60 daarboven 8 cent per reeeJ
groote letters naar plaatsruimte. Ad verten tien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb-
land worden alleen aangnomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Het springt uit alle knoppen, het ontwringt
zich aan elke bedekking, het lacht en dartelt
als een kind, pas uit diepe sluimering ont
waakt.
Er is geen enkel verschijnsel in de natuur,
dat op ons gemoed een krachtiger werking
uitoefent en een dieperen indruk maakt, dan
Lente's wederkomst. Al hebben we de mid
daghoogte des levens reeds overschreden
zoodat het verrassende der nieuwheid geen
plaats meer inneemt in onze gewaarwordingen,
de bekoring blijft immer dezelfde. Overstelpt
met bezigheden, gejaagd door de zweep des
geweldigen drijvers, die nauwelijks een oogen-
blik rust ons gunt op ons pad, behoeven we
maar even de juichtonen eener bende speel
zieke vogels ot het geschater eener vroolijke
kinderschaar te hooren, of er komt over ons,
plotseling, zonder dat de gedachte het uitlokt,
een gevoel van ja, van heel iets anders
dan het gewone, een gloed van een hooger
leven, en ontvangen we openbaringen uit een
kring, verre verheven boven de kleine bekom
mernissen der zelfzucht en de groote moeie-
lijkheden van den strijd om het bestaan.
Dat gevoel van vernieuwing, van herleving
van verrijzenis uit schijnbaren doodslaap
het is miliioenen bij millioenen malen uitge
drukt, geschetst, in liefelijke of aangrijpende
woordenin gebonden of vrijen vorm; de
plastische kunst heeft gepoogd, op velerlei
wijze, het in beeld te brengen, er is geen
uiting der gedachte, geen weerklank van het
dichterlijk genie denkbaar, die niet ontelbare
malen is gewijd aan dat heerlijk onderwerp.
En tochhoezeer we op het gebied van
aanschouwelijke voorstelling of poëtische be
schrijving niets meer kunnen verwachten dan
reeds is voorafgegaan toch luisteren we
naar het woord, dat aan Lente's terugkeer is
gewijd en geven wij onze belangstelling aan
eiken nieuwen kunstvorm door deze groote
gebeurtenis geinspireerd. Het is daarmee
als met ongeveinsde vroolijkheid: men heeft er
niet spoedig genoeg van.
Naar het Fransch door W. v. R.
[Overgenomen uit de Meierjsclie Courant
70
*-En wat besluit gij daaruit
„Dat de heer Har mant andere gedachten koes
tert. Hij heeft niets van mejuffrouw Mary, niets!
Ik geloof niet, dat er een rechtschapen hart in
zijn boezem klopt."
„Toch bemint hij zijne dochter.'
„Zeker bemint hij haar, doch op zijne wijze
en ik geloof in 't geheel niet, dat dit de goede
zijde is. Paul Harmant schijnt mij een zelfeuch-
tige te zijn van den eersten rang.-»
„Kortomhij kan niet op uwe sympathie re
kenen
„Dat erken ik. Misschien heb ik ongelijk hem
aldus te beoordeelen na hem slechts eenmaal
ontmoet te hebben. Dat is mogelijk, doch ik
geloof het niet. Paul Harmant kan een bekwaam
man zijn, een industrieel, zooais er slechts weini
gen gevonden worden, doch hij is niet oprecht, de
toekomst zal het uitwijzenEn thans, wat dunkt
u, zouden wij niet een wandeling gaan doen?'
„Ja, dat vind ik zeer goed.'
Beide vriendan kregen hun hoed, staken een
sigaar op en wandelden den tuin van het Luxem
burg in.
Paul Harmant en zijne dochter reden te zamen
naar huis. Niemand sprak een woord. Mary was
eenigszins verlegen over het voorstel, dat zij haar
vader had durven doen, en de gewezen meester
knecht verkeerde onder den indruk van een zwaren
angst over Jeanne Fortier's ontvluchting.
„Jeanne Fortier in vrijheid l' dacht hij. „Zij
kan te Parijs komen, mij herkennen! Ziedaar een
dreigend gevaar! Zoo zullen mij dan steeds nieuwe
angsten boven het hoofd hangen Wie zou ooit
gedacht hebbendut ik na een en twintig jaar
Jeane Fortier en Lucien Laliroue nog zou moe
ten duchten? En zoo Jeane mij ontmoet, waarom
zou zij dan ook Jules Labroue niet kunnen ont-
Is het wonder, dat in verschillende, tijden
onderscheiden volken, op eiken trap van ont
wikkeling, overeenstemming gezocht hebben
tusschen den verheffenden indruk van het
ontwakend natuurleven, en de bezieling, die
uitgaat van het godsdienstig bewustzijn? Moet
het niet zeer verklaarbaar geacht worden
dat beide gewaarwordingen als het ware zijn
saamgesmoltenzich met elkander hebben
vereenzelvigd, in hooge mate bij volken die
door den aard hunner levenswijze meer dan
wij opgingen in de natuurwisselingen, maar
toch ook daar, waar een veelzijdige bescha
ving voor begripsvermenging minder ruimte
laat.
Men heeft weieens beweerd, dat de chrise-
lijke kerk der eerste eeuwentoen zij de
viering van het Paaschfeest plaatste op den
tijd, door de heidensche wereld voor de ui
tingen harer lentevreugde besterad, met deze
beschikking blijk gat van schrander overleg.
Geen geschikter middel om de oude goden
te onttronen dan hen van leesten te berooven.
Wij deelen die opvatting niet, voor zoo
verre aan een voorat beraamd plan moet
gedacht worden. De verwisseling was natuurlijk,
als de vrucht eener andere en ruimere opvat
ting; de christelijke evolutie heeft haar vanzelf
teweeggebracht. Onafhankelijk van de wijze
waarop wij den inhoud der gewijde historie
bladen begrijpen, kan het niet anders, of het
grootsche teit van de herleving van het chris
telijk ideaal, ook na de ter doodbrenging van
Hem, die het der wereld duidelijk en klaar
heeft voorgedragen en in zijn verheven per
soonlijkheid aanschouwelijk voorgesteld, moest
zich in de herinnering verbinden aan het
schoonste wat de stoffelijke wereld te zien
geeft. En veel zal er moeten veranderen
eer lente en Paschen, zoo gelukkig en innig
verbonden, gescheiden worden.
Laten wij niettemin zorg dragen, de beide
begrippen niet te verwarren. Op den voor
grond sta, dat Paschen ons spreekt, wel van
een soortgelijke maar niet van dezelfde
herleving als wij in den natuur waarnemen.
moeten? Het toeval heeft mij reeds in zijne te
genwoordigheid gebracht. Daar hem geen andere
wraakneming meer overblijft, wil hij mij met
schande overladen. Zoo hij ontdekte'dat onder
den naam van Paul Harmant Jacques Garand
verscholen ligt, zou ik weldra reddeloos verloren
zijn, en mijne dochter met mij!'
Terwijl de ellendeling over dit alles nadacht,
brak hem het klamme zweet uit.
Hij wierp een vreesachtigen blik op Mary. Het
jonge meisje sloot de oogen, alsof zij zich in hare
droomen wilde verdiepen.
„Die vrouw zal weldra weder gearresteerd
worden,' dacht hij dan weer, „ik ben er zeker
van overtuigd en hoop het ookDoch zoo er
eerst eens eene droevige ontmoeting plaatsgreep!
Zoo zij den tijd eens had mij te herkennenmij
te verraden 1Oer behoorden maatregelen
genomen te worden 1'
Het rijtuig stond stil.
Paul Harmant sprong op het trottoir en reikte
zijne dochter de hand om haar bij 't uitstijgen te
helpen.
Nog eene andere vrees kwelde den millionnair;
hij hield zich overtuigd, dat zijn gewaande neef
weldra te Parijs zou aankomen. Wij weten, dat
Ovidius Soliveau hem een brief geschreven had
waarvan het slot luidde: „Wie weet of wij elk
ander niet spoedig zullen wederzien Paul Har
mant zag dan ook angstig de komst tegemoet
van den mandie zijn geheimzinnig verleden
kende en hem naar goeddunken kon afzetten.
Wat was er te New-York gebeurd?
Onze lezers zullen het reeds geraden hebben.
Toen Soliveau alleen meester der fabriek gewor
den was, leverde hij zich nog meer en meer aan
het f-pel over. Aanzienlijke sommen werden uit
de kas genomen en weldra vond Ovidius zich
verplicht geld te leenen. Hij was een bekwaam
werkmandoch van zaken kende hij niets't
ontbrak hem aan bekwaamheid om den ouden
roem van het huis staande te [houden en met
succes tegen de concurrentie te strijden.
Gedurende enkele maanden ging alles tamelijk
goed, doch spoedig was er achteruitgang zicht
baar, en de totale ondergaug stond weldra voor
de deur. Ovidius had doorzicht genoeg om dit
te begrijpen en wilde zijne fabriek voor blinkende
munt van de hand doen. En er boden zich wel
koopers aan, doch met het oog op den toestand
Paschen is een godsdienstig feest. Het
doet ons denken aan verschijnselen op het
gebied van het zedelijk leven en is een wek
stem uit een anderen dood dan die tijdelijk
de schepping gekluisterd Jhield. Wij vieren
leest ter nagedachtenis van het Godsrijk, van
het christelijk ideaal wij verheugen ons
in de onverwinbare macht van het Evangelie.
Over het algemeen zijn wij zeer geneigd
het Christendom te beschouwen als een his
torisch verschijnsel. Dat heeft zeker zijn nut.
Wij zoeken zijn oorsprong in het grijs ver
leden van verschillende weinig met elkander
in betrekking staande volken; den volmaakten
vorm,waarin de Groote Meester het samenvatte,
zien wij het best voorbereid bij de natie, die
de hooge eer heeft gehad hem onder haar
zonen te tellen. Wij aanschouwen de ver
breiding der christelijke gedachte in wijdere
kringen, vermengd met allerlei opvattingen
van den dag, met godsdienstbegrippen van
elders verkregen, mei philantropische stelsels
van vroeger en met leerstelsels van latere
vindingmaar des ondanks, in hoevele en
hoe zware omhulsels de kern soms lag ver
scholen, zien wij het toch zijn invloed uit
oefenen, de menschen uader brengen tot God
en de voorschriften der humaniteit meer in
acht nemen. Langzaam, zeer langzaam echter.
Want eenerzijds verhiel zich het meening-
verschil over de vormen, anderzijds kwamen
de beroeringen der volken telkens de rustige
werking van het evangelie afbreken, zoo niet
zelfs het Christendom, dat vrede is en liefde,
tot voorwendsel werd genomen om de erger
lijkste misdrijven straffeloos te plegen.
En als wij dat alles in oogenschouw hebben
genomen, opklimmende tot op onzen tijd,
dan is gemeenlijk de slotsom deze, dat het
Christendom wel veel heelt verbeterdde
slavernij verbannen de stelling der vrouw
in het maatschappelijk en huiselijk leven
waardiger doen worden, de zorg voor onge-
lukkigen uitgebreidhet onderwijs meer ter
harte doen nemen. Maar in een zoolange reeks
van eeuwen is dat niet al wat men mocht
hopenen als we nu eens rondzien, op-
werden slechts belachelijke sommen geboden. De
eigenaar trachtte stand te houden, doch eene 'om
standigheid, die gemakkelijk te voorzien was,
noodzaakte hem, zonder langer aarzelen, tot den
verkoop over te gaan.
In een enkelen nacht verloor hij bijna vijftig
duizend dollars, die des anderendaags moesten
betaald worden. En de kas was uitgeput. Soliveau
wendde zich tot zijn bankier; daar deze echter
niet meer gedekt was, weigerde hij eenig voor
schot. Hoe zou de man zich redden Ovidius
nam het aanbod aan, dat hij vroeger geweigerd
had, beurde zoo nog belangrijke middelen, be
taalde zijn speelschulden, vereffende zijn rekening
met den bankier en hield toen nog zestigduizend
franken over. Toen had hij aan zijn ge waanden
neef der. brief geschreven, dien wij kennen.
Toch staarde hij onbezorgd de toekomst in. De
speler is niet ontmoedigd zoolang hem een geld
stuk overblijft om op de groene tafel te werpen.
„Met zestigduizend franken kan ik mijne for
tuin weer herwinnen,' dacht hij, „als het geluk
maar een beetje wil meewerkenEn overigens
wat kan het mij ook schelen Heb ik niets meer,
dan weet ik nog wel wat te krijgen 1 Ik kan een
oogen blik zonder middelen zijn, maar de bron
droogt niet uit. Ik heb mijn goeden neef in
handen, en hij moet wel knap zijn, zoo hij zich
daaruit weet los te wringenZijn kas is onuit
putbaar, en, wanneer het noodig is, zal ik er
met beide handen in tasten.'
Door deze gedachte gesteund, ging Ovidius
nogmaals aan het spel, gedurende enkele dagen,
of beter gezegd, nachten, scheen het aan al zijné
verwachtingen te beantwoorden. Een buitenge
woon geluk viel hem ten deel. Weldra had hij
een som van honderdduizend dollars gewonnen.
Dronken van vreugdé, werd hij stouter en stouter
en waagde zeer hooge sommen. Dit was zijn
verlies. In een enkelen nacht verloor hij niet
slechts zijne winst, maar tevens zijn geheel ka
pitaal, en toen hij bij het krieken van den dag
het speelhol verliet, had hij geen stuiver meer
op zak.
„Thans i9 het oogen blik gekomen,' dacht hij,
„om naar Frankrijk weder te keeren.'
Zonder langer te aarzelen verkocht hij zijn
horloge, zijne juweelen en enkele andere zaken van
waarde. Zoo kwam hij in 't bezit der noodige som
om een biljet tweede klas te nemen, en ging aan
merkende wat er nog ontbreekt en wat er
derhalve te doen valt, als we zulks doen
zonder ons op te winden door optimistische
voorstellingen met welke de werkelijkheid
vloekt, dan moeten we vragen of de inwer
king van het christendom op de maatschappij
zoo krachtig is geweest en nog is, dat we
met een vroolijk hart en zonder een gevoel
van bezorgdheid Paschen kunnen vieren.
We behoeven de bedenking niet te weder
leggen. Doch al namen we, zonder eenig
voorbehoud, haar gegrondheid aan, welke
gevolgtrekking moet dan worden afgeleid uit
die geschiedkundige waarneming? Indien er
meer werkelijke godsdienst, meer vast en
innig geloof in de wereld was, dan zou de
wereld anders zijn. De zuurdeesem werkt in
het deeg, maar de hoeveelheid is te gering
en bovendien, wat men ziet en hoort van
christelijke uitingen is niet zelden geheel
vreemd aan den geest van Hem, die in reinen
eenvoud slechts één ding noodig achtte.
En verder, het christendom „als histo
risch verschijnsel," dat is voor ieder onzer
volstrekt niet de hoofdzaak. Wij hebben het
ons klaar voor oogen te stellen, in ons op
te nemen, als een op dit oogenblik, hier ter
plaatse, in ons eigen huis, werkende kracht.
Niet, wat het gedaan heeft tot veredeling
onzer bestaans-verhoudingen, noch, wat
men doen moet om het meer tot zijn recht
te doen komen, is de vraag, die naar aan
leiding van het Paaschfeest meer dan ooit
een antwoord vraagt. De invloed van het
Evangelie op ons eigen gemoed, van ons
ieder persoonlijk, en daardoor op onze onder
linge betrekkingen, op de instellingen en
wetten onder welke wij leven, en eindelijk
op de toekomst van het raenschengeslacht,—
dat is het waar wij ons mede hebben bezig
te houden.
Daartoe wekt Paschen ons op. (R.N.)
boord van een tians-Atlantischen steamer, die
naar Havre vertrok.
„Ik heb slechts kleine pekelzonden op mijn
geweten," dacht hij onder den weg en ben door
prescriptie gedekt. Ik heb dus niets te vreezen
en kan tegenover mijn dierbaren neef al mijne
troeven uitspelen. Wat zal hij aardig opzien!
Saperlipopette 1 Ik lach er nu al mede."
Te Havre aangekomen had hij nog slechts het
noodige geld om een eenvoudig maal te gebruiken
en een biljet derde klas te nemen naar Parijs.
De stoomboot was om vijf uur des namiddags
de haven binnengeloopen, en om tien reeds ver
trok Ovidius naar de hoofdstad, na alvorens
echter het adres van zijn gewaanden neef, den
grooten industrieel, te hebben nagevorscht.
Twaalfde Hoofdstuk.
Het was enkele dagen na het bezoek van Paul
Harmant en zijne dochter bij den advokaat Geor
ges Darier.
Niets bijzonders was er na dien tijd voorge
vallen. Jacques Garaud, door een voortdurenden
angst gekweld, zocht eenige verstrooiing in het
werk, en Mary wachtte het gnnstig oogenblik
af, om een plan ten uitvoer te brengen dat zij
gevormd had. Lucien Labroue werkte van den
morgen tot den avond, aan allen het voorbeeld
gevend eener trouwe werkzaamheid.
Paul Harmant wa9 in gezelschap van Lucien
des morgens om zes uur reeds naar Courbevoie
vertrokken, waar eene dringende bezigheid, het
te water laten van een stoomschip, hunne tegen
woordigheid eischte.
Toen Soliveau te Parijs aankwam, trad hij in
de nabijheid van het station eene kleine restau
ratie binnen waar hij zich broodkaas en een
glas wijn liet opdienen. Meer weelde kon hij
zich op het oogenblik niet veroorloven.
Dan wachtte hij het oogenblik af, dat hij zich
bij zijn gewaanden neef zou kunnen aanmelden.
Ovidius was goed gekleeddoch op reis had
zijn kostuum veel van zijne frischheid verloren.
En nu de man weder aan lager wal was geraakt
had hij ook weer minder nette manieren aange
nomen.
Om zeven uur kwam hij in de Murillostraat
en schelde aan het kleine poortje des hotels.
Wordt vervolgd.