Nummer 59. Donderdag 26 Juli 1894. 17e Jaargang. UI! BR00UDR4AGSTSB. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. UITGEVER: ANTOON TIELEN, FATSOEN. FEUILLETON. De Echo van het Zuiden, Waalui jkselie cd Laugstraatschc Courant, Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond. Abonnementsprijs per 3 maanden/1,00. Franco per post door het geheele rijk f 1,15 Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. Waalwijk. Advertentiën 17 regels J 0,60 daarboven 8 cent per regeJ groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitseb- land worden alleen aangnomen door het advertentiebureau van Adol? Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. WAALWIJK, 24 Juli 1894. Be centrale commissie voor de statistiek in Nederland heeft een dringend verzoek tot de kamer van koophandel alhier gericht, om enkele exemplaren van het verslag der kamer over de jaargangen 18821892. Baar uit het archief der kamer geen exemplaren meer te missen zijn, richt de kamer het beleefd verzoek tot hendie nog in 't bezit zijn van alle of van slechts enkele jaargangen, daarvan afstand te doen. Elk exemplaar, dat disponibel gesteld wordt, zal dankbaar in ontvangst genomen worden door De kamer van koophandel en fabrieken te Waalwijk. Donderdag 26 Juli, v.m. 10 ure, schutters keuren ten raadhuize te "Waalwijk. Van de woorden eener taal is de betee- kenis, die het spraakgebruik er aan geelt, niet altijd uit de afleiding op te maken; en vooral wanneer die woorden genaturaliseerde vreem delingen zijn, is het verband lusschen zin en oorsprong dikwijls heel los. De etymologie kan voor „talsoen" niets anders vinden dan „maaksel". En ieder zal terstond toegeven, dat de honderden gevallen, waarin we dat woord dagelijks bezigenhier niet uit verklaard kunnen worden. Dat lamiliegroepje daar, bijvoorbeeld, dat netjes aangedaan terugkeert van een verja ringsvisite. Aan de houding dezer wandelaars bespeurt het kennersoóg dadelijkdat de jubilaris het aan zekere geestrijke en vloeibare gastvrijheidsblijken niet heeft laten ontbreken. Een der jongere leden verkeert nog het aller meest onder den invloed van het genotene zijn hoed staat scheef, de sigaar hangt hem als een geknakte boegspriet uit den mondhoek, hij probeert geestdriftvolle gesticulaties en Naar het Fransch door W. v. R. Overgenomen uit cle MeierijscJie Courant 101 „Ik verlang geen intrest/ antwoordde Petit- jean. „Ik maak geen bedrijt van geldvoorschieten. Ik heb een dienst willen bewijzenmaar niet aan zaken doen gedacht, 't Is duizend franken niets meer." Ovidius had een goed voorziene portefeuille uit den zak gehaald. Hij nam er een briefje van duizend franken uit en legde dit op een hoek van den bureau. De handelaar opende zijne brandkast, haalde er twee langwerpige velletjes papier uit en zeide: .Ziedaar ae wissels.' Soliveau nam die aan en toonde ze den jong man met de vraag: .Dat is het toch, niet waar Duchemin, die van entroering en vreugde niet spreken kongaf een bevestigend teeken met het hoofd en strekte de hand naar de wissels uit doch Ovidius vouwde deze zorgvuldig bijeen en stak ze dan in zijne portefeuille, die hij daarop weer in den zak borg. .Nu, mijnheer," voegde hij er bij, zich tot Pe- titjean wendend, „nu hebben wij afgehandeld, niet waar „Ja/ antwoordde de koopman op onaangena- raen toon. „Dat uw beschermeling zich thans elders ga laten ophangen I" „Gij hebt het recht niet meer u onbeschaamd te toonen, mijnheer!' antwoordde Soliveau. „Gij zijt betaaldEn wees nu voorzichtig Zoo gij het dnrft wagen van iets te sprekenwaarvan thans het bewijs niet meer bestaatdan zult gij met de familie Duchemin te doen hebben." „Genoeg, mijnheer. Ik ben oud genoeg gewor den om te weten hoe ik mij te gedragen heb. Uwe raadgevingen kunt gij voor andereu behou den. Ik groet u." En Petitjean sloot met eene van woade bevende hand achter de twee personen, die zich verwij- laat de eerste tonen van een feestlied hooren. „Hein zegt nu het vrouwelijk hoofd van het gezelschap, hou toch je fatsoen, wat moeten de menschen wel zeggen als een brave zoon volgt Hein dien wenk; hij zet zijn beenen in de positie, kijkt strak voor zich uit en onderdrukt alle verdere joligheids uitingen. In een dam zijn een paar buurvrouwen in debat geraakt naar aanleiding van een klein meeningverschil. De dames gebruiken al haar welsprekendheid, niet om het punt in quaestie nader toe te lichten, maar om de toehoorders te brengen tot een juiste appre ciatie van de „wijze van zijn" van haar tegen partij. Ten slotte onttrekt de ééne zich aan verdere gedachtenwisseling met de plechtige verklaring, dat zij tegen zoo'n varken geen stom woord meer zal spreken, want dat komt haar „fatsoen" te na. Nu willen we gaarne erkennen, niet aan het beste kantoor geweest te zijn om tot een duidelijke opvatting te geraken; de zooge naamde spraakmakende gemeente beweegt zich niet steeds binnen de enge grenzen der logica. Vandaag hooren we een burgerjuffrouw haar echtgenoot een zacht verwijt maken omdat hij zich veroorlooft op een snikheeten namiddag in zijn overhemdsmouwen voor het opgeschoven raam te zitten; zij acht dat niet fatsoenlijk. Met kermis waren eenige schoen makers gebelgd op een kameraad, die zijn fatsoen niet wist op te houden, hij weigerde namelijk, een rondje te geven. De oorspionkelijke beteekenis „maaksel", doet ons aan een vorm denkeu, aan iets uit wendigs dus. Maar men spreekt ook van een „fatsoenlijk" dat wil zeggen een ongezouten pak slaag. Misschien steekt in die com binatie wel een beetje galgenhumor. Toch is het waar, tatsoen heeft in vele gevallen betrekking op den vorm, maar op een vorm, die het wezen nauw raakt. Iu de eerste plaats wordt het woord gebruikt voor zekere begrippen van „stand." De Ne- derlandsche natie is, zooais men weetver derden, de deur van zijn bureau. „Mijnheer, gij zijt mijn redder 1" sprak de jonge Duchemin met een hart vol erkentelijkheid. „Dat weet ik wel antwoordde Ovidius "Dat mispunt heeft spijt u gespaard te hebben. Hij wilde u ten verderve leiden." „Hoe zal ik ooit den grooten dienst kunnen vergelden, dien gij mij bewezen hebt?" „Dat zal ik u dadelijk zeggen. Laat ons eerst gaan dineeren en denk niet meer aan hetgeen er een uur geleden is voorgevallen. Dat zou slechts geschikt zijn om u uwen appetijt te benemen." Ovidius en zijn makker begaven zich naar het hótel de la Cigogne, namen in een klein zaaltje tegenover elkander aan eene tafel plaats, waar Ovidius beval het diner op te dienen. De jongman gevoelde zich overgelukkig, daar hij thans ontrukt was aan de handen van zijn woedenden schuldeischer en zag alles even roos kleurig in. „Ik veronderstel," sprak eensklaps Ovidius, „dat gij nog wel eenige schulden te Joigny te ver effenen hebt.' „Maar „Kom, kom, verberg mij niets. Gij weet wel, dat ik uw vriend ben.* ^Hoe kan ik er aan twijfelen na het schitterend bewijs, dat gij mij geleverd hebt?' „Antwoord mij dan openhartig. Hebt gij nog meer schulden „Ja, mijnheer." „Tot welk bedrag „Ongeveer tweeduizend franken.' „Zoo 1 Zoo Gij durft er nog al aan „Mijnheer, dat ellendige meisje „Natuurlijk. En hoe zult gij betalen?' vMijne schuldeischers hebben mij beloofd, dat zij zullen wachten. „Dat zullen zij weldra moede worden, zoowel als Petitjean." „Ik zal betalen met geregelde afkortingen." „Vertel mij dan toch zulke dwaasheid niet. Gij weet even goed als ik, dat gij spoedig weer met de handen in 't haar zult zitten, niet wetende wat aan te vangenLuister, ook van deze schuldeischers zal ik u bevrijdenZoo gij u be reid toont mij een dienst te bewijzen." „Reken op mij, mijnheer. Mijn vurigste ver langen is u van dienst te kunnen zijn." „Dat kunt gij." „Hoe?' deeld in eenige honderden groepjes, die elk zijn afzonderlijk kenmerk dragen: liet zorg vuldig handhaven dezer onderscheidingen met nauwgezette inachtneming van al de „uitwendig waarneembare kenteekenen", is een van onze eerste burgerplichten. De klein ste ambtenaar in de residentie is verplicht lid te zijn van dit en deel te nemen aan dat. al moet hij ook zichzelven eu zijn gezin daarvoor ontberingen opleggen zijn fatsoen schrijft hem dat vooren geen macht ter wereld is sterk genoeg, hem van dien dwang te ontheffen. Het fatsoen bepaalt, welke scholen de kinderen zullen bezoeken, geheel afgescheiden van de vraag of het onderwijs, dat daar gegeven wordt, voor hun omstan digheden of voor hun toekomst het meest gepast is. Als burgermeisjes geneigd zouden zi'n, zich met animo te wijden aan huiselijke bezigheden in de keuken en in de kamers ook het ruwere werk te verrichten, dat eigen lijk elke huisvrouw zal zij voor haar taak ten volle berekend zijn, in staat moet zijn te doen als zij ter wille van haar ge zondheid, flinke lichaamsbeweging moet nemen en dus de manipulatiën van schrobben en boenen zeer geschikt voor haar zouden wezen dan komt het fatsoen uit zijn schuilhoek te voorschijn en heft waarschuwend den vin ger op. Fatsoen bepaalt den aard en de plaats van onze uitspanningen, het uur van onze maaltijden het regelt ons opstaan en naar bed gaan het bemoeit zich als een echte dwingeland met allerlei kleinig heden cn duldt niet de geringste afwijkingen van zijn voorschriften. Doch al deze opmerkingen, die het dage- lijksch leven ons ieder oogenblik aan de hand doet, laten ons iu den steek wanneer het er op aan komt de vraag te beantwoor den Wat is toch eigenlijk „een fatsoenlijk man Wordt dit gezegd vau gewone menschen zooals wij, dan geldt het öf als een lofspraak, öf als iets heel gewoonsiets dat vanzelf spreekt. Het geeft dau indruk van „goed Vijfenveertigste Hoofdstuk. „Hoe herhaalde Ovidius. „Ik zal 't u zeg gen. Tweeëntwintig jaar geleden kende ik eene vrouw, die een kindje, een meisje, bij een voedster te Joigny, moeder Frémy genaamd, had uitbesteed. Dit kind, daar de moeder later niet meer betaalde, is terechtgekomen in het gesticht der gevonden kinderen. En nu zou ik gaarne dat meisje weder- vinden; daartoe kunt gij mij behulpzaam zijn. Het is voor mij van groot belang." „Volgaarne, mijnheer!" riep Duchemin uit. „Wat heb ik te doen?" „Wanneer eene voedster niet meer betaald wordt en zij niet weet wat er van de ouders geworden is, dan heeft zij recht niet waar, het kind naar het gesticht te brengen, na alvorens bij 't hoofd der gemeente eene verklaring, die in al hare bijzonderheden wordt opgeteekend, te hebben afgelegd „Ja/ antwoordde de jongman. Deze verklaring, door de voedster geteekend en den maire gelegali seerd, wordt in een daartoe bestemd register op geschreven en blijït in de archieven bewaard.' „Bevat het proces-verbaal, behalve naam en datum, niet de opsomming en beschrijving der kleederen van het kind „Ja, mijnheer, zoowel als het merk van het linnen en alle bijzondere teekenen, zoo er aan wezig zijn." „Welnu, voor den dienst, dien ik u bewezen heb, en voor dien welken ik u nog bewijzen zal, verlang ik van u een juist afschift der declaratie of liever van het naar aanleiding daarvan opge maakt proces-verbaal." „Wat gij mij vraagt, mijnheer, is mij streng verboden, doch ik ben u al te veel verschuldigd om te aarzelen. Ik zal doen wat gij verlangt. Doch daartoe heb ik noodig eenige aanwijzingen, om mij in mijn onderzoek te leiden." „Ik 'zal u die geven, zoo goed ik kan." Duchemin haalde een zakboekje te voorschijn, een potlood en maakte zich gereed te schrijven. „Het jaar der te vondeling legging eerst," sprak hij. „In 1861 of 1862." „Hoe oud was het kindje?" „Een jaar ongeveer." „Een meisje, hebt gij gezegd. Niet waar?' „Ja." „Haar naam?" middelsoort," niet meer maar ook niets min der. Een heel andere klank krijgt het woord als het in verband wordt gebracht met den naam van iemanddie hoog staat op den maatschappelijken ladder. Zeg in een kies- vereeniging, dat gij de candidatuur van mijn heer X. aanbeveelt, omdat hij een „fatsoenlijk" medeburger is en men zal u uitlachen er worden voor de vervulling van het uit te reiken mandaat heel andere eischen gesteld. En toch als we eens in de parlementen van sommige staten der Oude en Nieuwe Wereld een kijkje nemen, en daarbij denken aan zekere onthullingen in de laatste jaren gedaan, als we luisteren naar de lieflijk heden, die de geachte leden elkander somtijds naar het hoofd werpen, dan zouden we haast gaan zeggen, dat een volksvertegenwoordiging, enkel uit fatsoenlijke lieden bestaandenog zoo heel kwaad niet is. Goed middelsoort, ook een handelsterm, meenen we. Wat daaronder verstaan wordt staat ter beurze goed genoteerd en in het maatschappelijk leven is het evenzoo. Puike waar is uit den aard der zaak zeldzaam, en om uit te munten boven allen zijn krachten en gaven noodig, over welke niet ieder kan beschikken. Maar fatsoenlijk, in de verstan dige beteekenis van het woord, kunnen allen zijn en moeten allen worden. In het zoo ingewikkeld samenstel van het onderling ver keer heeft niemand het recht lastig, vervelend, onbetamelijk of onhebbelijk te zijn zekere vormen zijn noodigom botsingen te voor komen om verstoring van de harmonie te vermijden; eenige splitsing in groepen, waar door de gezelligheid bevorderd, de gemak kelijkheid van beweging in de hand gewerkt wordten dus ook de handhaving van de daaraan verbonden eischenmits niet in kleingeestigheid aidalende, is op dit oogen blik nog onmisbaardoch boven dat alles staat de noodzakelijkheid, dat ieder heeft te zorgen niet te komen beneden het peil van innerlijke beschavingdat we nu eenmaal hebben goedgevonden aan te duiden met „Lucia." „De naam der voedster?" „Frémy." „De naam der moeder?" „Jeanne Fortier." Duchemin beefde zoo hevig, dat het potlood aan zijne handen ontsnapte en op tafel nederviel. „Wat krijgt gij nu?" vroeg Ovidius. „Jeanne Éortier!' herhaalde de jongman. „Maar dat is de naam eener vrouw, die tot levenslange gevangenisstraf werd veroordeeld wegens diefstal, brandstichting en moord. Dat is de naam der ontvluchte te Clermont, wier signalement naar het parket en de maire gezonden is „Het is de naam eener onschuldige, die onrecht vaardig werd veroordeeld," antwoordde Ovidius op overtuigenden toon. „Het is de naam eener vrouw, met wie ik wettig gehuwd was, welke ik echter eensklaps om bijzondere redenen moest verlaten, de naam eener moeder, die reeds twintig jaar aan God de genade vraagt hare dochter te 'mogen omhelzen, alvorens zij sterft. Wat hebt gij met de veroordeeling dier ongelukkige of met haar ontsnapping uit te staan Zou ik naar Joigny zijn gekomen, zoo zij niet de vlucht genomen had Zou ik dan in uw bureau zijn gekomen om getuige te zijn van de vreeselijke scène, die daar plaats greep Zou ik dan in staat ge weest zijn uwe eer veilig te bewaren, u uit de gevangenis te houden en zoodoende aan uwe oude moeder een rustigen ouden dag te verzekeren „Ik ben bereid, mijnheerNog eens ik aarzel niet. Wanneer wenscht gij afschrift van 't proces verbaal te ontvangen?" „Zoo spoedig mogelijk.' „Het register, de copie en het origineel inhou dend, bevindt zich zeker in de archievenIk zal morgen voor den gewonen tijd naar mijn bureau gaar: en van het oogenblik gebruik maken, dat de overige beambten ontbijten, om het re- fister te zoeken en aan uw verlangen te vol- aan.... Wanneer zal ik u het gevraagde kunnen overhandigen „Ik zal u hier wachten om te ontbijten tegen elf uur." „Ik zal er zijn." „Daar reken ik op. En voor het verlangde dokument zult gij van mij tweeduizend tranken ontvangen om uwe schulden te voldoen. Ik hoop dat gij in het vervolg meer voorzichtigheid in acht zult nemen.'

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1894 | | pagina 1