Nummer 61. Donderdag 2 Augustus 1894. 17e Jaargang 1 llliOODDRh A Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. UITGEVER: ANTOON TIELEN, Hoog noodig. FEUILLETON. De Echo van het Zuiden, WialwpsÉe en Langstraatsche Courant, Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond. Abonnementsprijs per 3 maanden ƒ1,00. franco per post door het geheele rijk f 1,15 Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. Waalwijk. Advertentiën 17 regels 0,60 daarboven 8 cent per regel groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb- land worden alleen aangnomen door het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. WAALWIJK, 24 Juli 1894. JDe centrale commissie voor cle statistiek in Nederland liecft een dringend verzoek tot de kamer van koophandel alhier gericht, om enkele exemplaren van het verslag der kamer over de jaargangen 18821892. Laar uit het archief der kamer geen exemplaren meer te missen zijn, richt de kamer het beleefd verzoek tot hendie nog in 't bezit zijn van alle of van slechts enkele jaargangen, daarvan afstand te doen. Kik exemplaar, dat disponibel gesteld wordt, zal dankbaar in ontvangst genomen worden door De kamer van koophandel en fabrieken te Waalwijk. Voor ieder levend wezen is 't de grootste zaak, waar 't op aankomt: te leven. Maar voor den mensch is dat toch niet het hoogste, zijn één en alles. Om een mensch te zijn, is 't niet voldoende geboren te wezen. Voor den mensch is de geboorte niets anders dan het begin van eene lange en moeielijke ontwik keling. En die ontwikkeling hangt ten deele van hem zeiven af, van het doel, dat hij zich voorsteltvan de pogingendie hij in het werk stelt om dat doel te bereiken. Zoo komt er bij gevolg voor ieder mensch een oogenblikwaarop hij zich zeiven moet af vragen „Waarop moet ik mij toeleggen en hoe moet ik het leven besteden, dat ik ont vangen heb Als hij dat niet doet, loopt hij gevaar zijn ziel te verliezen en zijn leven te verkwisten. We moeten een voldoend ant woord weten te geven op de vraag: „Waarbij heeft een mensch het meest belang Wat moet hij allereerst bezitten om goed te leven?" En dan zou ik geen oogenblik aarzelen te antwoorden „Waarbij een mensch het meest belang heeft en wat een mensch allereerst noodig heeft om goed te leven dat is wils kracht, volharding, karakter, zedelijke groot heid." Naar het Fransch door W. v. R. Overgenomen uit de MeierjscJie Courant Ovidius vroeg zijne rekening en ging dan naar zijne kamer om zijn valies te pakken. Daar bracht hij nog eens zijn portefeuille te voorschijn en stak in een taschje alle papieren bijeendie hij te Joigny had weten machtig te worden en bestonden uit de twee wissels, die hij uit Petitjean's handen had overgenomen, de schuld bekentenis door juffrouw Amanda Régamy ge- teekend en de verklaring door madame Mathurine Trémy afgelegd. „Ik heb mijn tijd niet verloren dacht hij glimlachend. *Dat nllcs kost wel is waar handen vol geld, maar toch is 't niet te duurIk lieb het middel Duehemin den moed te doen houden, zeo er toevallig een onderzoek werd ingesteld om Amanda te doen zwijgen, indien er bij haar eenige argwaan mocht opkomen in zake de moord- pleging tegen Lucia beproefd en haar gehoor zaam naar mijne pijpen te doen dansenwan neer ik nog ooit hare hulp noodig heb. En eindelijk ben ik in het bezit van de noodige papieren om na te kunnen gaan, of de Lucia, die wij kennen, werkelijk Jeanne Fortiers doch- ter,Mijne kleine colle«tie is werkelijk veel meer waard dan zij mij gekost heeft." Na deze korte alleenspraak nam Ovidius zijn valies op en ging zijn rekening aan het bureau van het liotel betalen. De omnibns, die Ovidius daags te voren van het station naar het hotel had vervoerd, bracht hem ook thans weer naar het station en om 2 uur 51 minuten vertrok hij naar Parijs. Om vijf uur des avonds was hij in de groote hoofdstad. Het was te laat om Paul Harmant in zijne groote fabriek te Courbevoie te gaan opzoeken ©n Ovidius dacht er niet aan bij zijn mede- Al heett men ook aan niets gebrek, al kan men zich baden in weelde en overvloed zonder wilskracht wordt men de speelbal der omstandigheden, de slaaf van het brood, dat men eetvan de vrouw, die men liefheeft van het goed, dat men bezit. Al heeft men ook een goed verstand en al verzamelt men ook alle mogelijke kennis in zijn hoofd van menschen en zaken zonder wilskracht blijft alle kennis ijdel en het schoon ste denkbeeld een zaadkorrel, die geen vrucht brengt. Al heeft men ook een geweten en al weet men ook een fijn onderscheid te maken tus- schen goed en kwaad zonder wilskracht laten we de wereld over aan de boozen, de macht in handen der ongerechtigheid, en dat geweten dient tot niets anders dan om ons te doen zuchten en klagen over de ellenden, die we niet kunnen aanvallen en uitroeien. Daarentegen: Wees arm, ontbeer alle vreugd, wees een stiefkind van de natuur en de for tuin, 't zij zoo maar met wilskracht begaafd zult ge al dat kwaad omzetten in iets goeds, die vijanden in medestrijders. Al was het onderwijs, dat ge genoot, ook vrij gebrekkig, als ge maar wilskracht bezit zult ge ook van dat gebrekkig onderwijs partij weten te trekken. Dank zij enkele waarheden met trouw aangehangen en met macht in beoefening gebracht, zult ge wel uw slag slaan en uw weg vinden evenals die Macedo nische phalanx 't deed klein in getal en schijnbaar weinig beteekenend, maar die toch dat ontzaglijk groote, schitterende, bloohartige leger der Perzen versloeg. 't Is mogelijkdat 't u faalt aan het ver mogen om al de fijne schakeeringen van goed en kwaad te onderkennen en anderen er op te wijzen, maar als ge maar met beslistheid de allereerste en eenvoudigste beginselen van eerlijkheid en zedelijkheid hebt omhelsd, als ge maar hebt een levend geweten en wilskracht, in één woord, de ontembre begeerte en gloei- enden geestdrift van hen, die willen, dat het kwaad verdwijne en al wat goed is, heersche, dan zult ge worden een bolwerk voor de plichtige in de Murrillostraat zijn opwachting te gaan maken. Daarom stelde hij tot den volgenden dag zijn bezoek bij zijn gewaanden neet uit, liet zich naar zijne woning brengen in de Avenue de Clichy, waar hij van costuum veranderde en het uiterlijk aannam van baron de Reiss. „Het is altijd voorzichtig/ dacht hij, zijne voorzorgen te nemen, en al hetgeen er ge beuren kan te voorzien. Tot nu toe heb ik van Amanda niets te vreezen, daar zij niets anders weet dan dat het ongeval, waaraan Lucia is ter prooi geweest, op rekening gezet wordt van nachtdieven, die de omstreken zeer onveilig maken. Die te vroeg beeft, toont geen krachtHeden avond zal ik met Amanda dineeren." Ovidius begaf zich naar de St. Honoréstraat korten tijd voor het uur, dat de naaisters van madame Augustine het atelier verlieten. Amanda, die ten gevolge van het stilzwijgen, dat door haren platonischen bewonderaar werd aan den dag gelegd, zich overtuigd hield, dat thans alle banden waren verbroken, stiet een grooten vreugdekreet uit, toen zij baron Arnold de Reiss zag naderen. „Ziit gij hetmijn vriend Zijt gij daar eindelijk?" riep zij uit, hem bij de hand ne mend en er uit ziende, alsof zij een hevigen strijd te voeren had om niet in zijn armen te vliegen. „Dacht gij dan, dat gij mij nooit meer zoudt wederzien, liefste?* ,Uw onverwacht vertrek kwam mij zeer zon derling voordat kan ik niet ontkennen, en uw stilzwijgen baarde mij nog meer verbazing." „Ik heb heel wat gereisd gedurende de enkele dagen, dat wij elkander niet gezien hebben." «Men kan zeer goed reizen zonder zijne goede vrienden te vergeten." „Mijn hart is volkomen onschuldig. Ik had bijzonder drukke zaken, en overigens hield ik mij overtuigd, dat ik zoo spoedig mogelijk zou terugkeeren." „Enfin, ik ben bereid alles te vergeten, en ver geef u wat er gebeurd isWillen wij samen dineeren „Ik reken er op." „Bij Brébant?" „Waar gij wilt." „Wij zullen op nieuw het kabinet in bezit rechtvaardigheid en een vernielende stormram tegen de wallen der zonde. Een alles in zich concentreerende en geduchte macht zult ge worden, die heenvliegt naar haar doel als de kanonkogel, die zich ook niet bekommert in zijn vaart om wat rechts of links ligt op zijn weg. Wat kan er al niet tot stand worden ge bracht, als zielskracht, volharding, karakter zedelijke grootheid gepaard gaan met verstand en kennis? Want zonder die eerste deugden beteekenen goedhartigheid liefde al wat aantrekkelijk en bewonderenswaardig is, toch eigenlijk bitter weinig 't Wordt alles voos slap flauw lafzoetsappig zonder pit en kern. Stoffelijke kracht is niet te verachten, maar nooit is ze op den duur bestand tegen zede lijke kracht. Waar de laatste beginthoudt de eerste op. Daar is maar ééne enkele onneembare sterkteen dat is een dapper gemoed. Nooit zal men hoog genoeg de waarde en de heerlijkheid kunnen bezingen, die zich openbaart in een enkele daad van waarachtige innerlijke vrijheid. Wie mensch is, voelt een huivering door de ziel gaan als hij er mee in aanraking komt, want hij voéltdat hij in aanraking komt met de wereld, die onzichtbaar is, maar toch kerkelijk eeuwig blijvend. Êr* Een stikdonkere nachtMigt verspreid o^gr den oceaan. Geen ster te ontdekken, het kompas is geheel'en al pfp streek. De storm loeit, hemelhoog stuiven de golven op. 't Is een vreeselijke chaoseen monsterachtige worsteling der elementen tegen elkander in. Zoo nu en dan schiet de bliksem door de dicht opeengepakte wolken en verlichten voor een ondeelbaar oogenblik dat woest majes- tueuse tooneel. Wat kan een mensch zich grootscher denken Wat grootscher? Laat me 't u zeggen In dien stikdonkeren nacht, soms zwevend als tusschen aarde en hemelstaat daar op een schip een onverschrokken stuurman, met vaste hand het roer omklemmend. Die man is grootscher dan die oceaan en die storm. nemen, waar ik zoo graag met u vertoefde. Het kostte mij zooveel u in het geheel niet meer te zien noch te ontmoeten. „Dat geloof ik," zeide Ovidius. Onze lezers moeten nog weten, dat de kom- missari8 van Bois-Colombes in de nabijheid van Lucia het heft had opgeraapt van het mes, waar van Ovidius zich bediend had om hetjonge meisje zijn gevaarlijken steek toe te brengen. De kommissaris, een zeer verstandig man, deed alsof hij weinig belang hechtte aan deze vondst, maar toch kon hij innerlijk de waarde daarvan niet wegcijferen. Twee zaken had hij het nummer van het ge stolen horloge en het gevonden stuk mes. De man rekende er zeker op, dat met een van deze hij den dader der misdaad zou weten te ontdek ken, misschien wel het hoofd der bende, die toen de omstreken van Asnières, Courbevoie, Colombes en Argenteuü verontrustte. Doch zou het mes hem dat doel doen bereiken, dan moest het heft gevonden worden, waaraan nog een gedeelte van het wapen bevestigd was, want juist daarop moest een merk staan, de ge legenheid biedend om de sporen van den boos doener te volgen. Des anderendaags werden met zorg het tooneel der misdaad en de omstreken doorzocht, doch zonder eenig resultaat. De kommissaris, die niet tevreden was, had aan zijne agenten en gendarmes bevel gegeven, de gansche omstreken te onderzoeken, de velden met ae grootste nauwkeurigheid na te gaan, de sloo- ten, en heggen, om zoo het mes te vinden, dat de moordenaar natuurlijk had weggeworpen. Het nauwkeurigst onderzoek had geen gevolg opgeleverd. Larchaut, de gendarme, dien wij het eerst op den avond van het bloedig drama, in gezelschap van den brigadier, bij Lucia's gewond lichaam hebben zien aankomen, onderscheidde zich onder allen door zijn bijzonderen ijver. Hij brandde van verlangen om den moordenaar te vinden en hoopte nog steeds dat doel te be reiken. Een gelukkig toeval kwam hem te hulp. Sinds twee dagen had Lucia de woning verla ten van den menschlievenden politie kommissaris, Daar zie ik een arme, oude, zwakke vrouw. In weelde vlood haar jeugd voorbij aan eerbetoon ontbrak 't haar nooit. Ieder zocht haar op, haast door ieder werd zij verwend, gelukkig voelde ze zich in den kring van haar huisgezin, haar vurigste wenschen werden vervuld. Van alle kanten lachte het leven haar toe. Maar daar kwamen andere dagen, dagen van ellendedie haar beroofden van al wat ze dierbaars en heerlijks bezat. Nu is ze armnu zit ze alleenwat meer zegt: nu is ze verlaten door velenvoor wie haar woning zoo stil en vervelend is geworden. Toch heeft de ellende haar ziel niet ver bitterd. Bijna nooit spreekt ze over zichzelve. Als men over haar leed begint te spreken leidt ze terstond het gesprek in eene andere richting en vraagt ze naar de omstandigheden van anderen. Die oogen zijn dof geworden dat voorhoofd is door diepe rimpels door ploegd, die kleine hand is vermagerd, maar uit die oogen en van dat voorhoofd straalt zulk een reine goedhartigheid u tegen in dien handdruk voelt ^e zulk een innige toe genegenheid dat 't zelfs den ongelukkigste weldadig aandoet. Ik kan niet volkomen duidelijk onder woorden brengen, wat er in mij omgaaten waarom dat juist voel -ik weet ook niet bepaald, welke de bron is, waaruit dat leven kracht put. Maar wat ik wèl goed weet en voel, 't is, dat daar in dat oude vervallen lichaamtusschen die vier naakte muren een macht troont, waarbij alles verbleekt en in het niet verdwijnt, wat men in de wereld gewoon is groot en sterk te noemen. Hier vertoont zich aan ons oog de moed in nog edeler vorm dan zoo straks bij dien stuurmanomdat die man lichamelijk veel sterker is dan die vrouw en lichamelijk zoo veel groeter weerstandsvermogen bezit. Daar is een zielskracht en dapperheid, die juist te sterker uitblinkt, naarmate de stoffelijke hulp middelen te meer ontbreken. Intusschen grooter of kleiner, onder welke omstandigheden ook, een daad van zedelijke kracht plaatst ons altijd tegenover iets, waar om naar hare woning op de Bourbonkade terug te keeren. Het was tien uur des morgens. Een prachtige dag volgde op een stormachti- gen nacht. De stortregen, die gedurende tal van uren de aarde gedrenkt had, terwijl bliksemschichten door het luchtruim schoten en de donder op vreeselijke wijze knalde, had bergen zand op verschillende plaatsen voortgespoeld en van plaats veranderd. Twee wegwerkers van den plaatselijken dienst verzamelden het zand op den weg van Colombes en wierpen het op hoopen aan beide zijden van den dijk. Eensklaps bukte een van hen, en raapte een messenheft op, waaraan nog een verroest stuk van het lemmet bevestigd was. „Wat hebt gij gevonden?" [vroeg zijn makker. „Een oud messenheftIk dacht eerst dat het iets anders wasHet is voor niets goed." En hij wierp hetgeen hij gevonden had op het talud ven den spoorweg, dat aan de zijde van het voetpad afdaalde. Op dat oogenblik volgden Larchaut en zijn brigadier den weg in de onmiddellijke nabijheid en hielden het oog op hetgeen er in hunne tegenwoordigheid omging. Het heft Kwam aan de voeten van Larchaut nedervallen. Beide gendarmes stonden stil. „Wie werpt hier steenen op den weg?' riep de brigadier uit. Het antwoord op deze vraag liet zich niet wachten. De wegwerker vertoonde zich en antwoordde „Het zijn geen steenen, brigadier." „En wat is het dan „Een messenheft, dat ik opgeraapt heb te mid den van het zand in de kleine beek. Daar ligt het voor de voeten van Larchaut." De twee gendarmes staarden op den grond. Achtenveertigste Hoofdstuk. Larchaut, die het' mes zag liggen, stiet een kreet van verbazing en vreugde uit en haastte zich op te rapen wat zijne oogen ontdekt hadden. „Bliksems!" riep de gendarme uit, na 't voor werp met alle aandacht te hebben nagegaan. „Zie, dat is geluk hebben 1 De drommel hale mij, in dien dit niet het voorwerp is, waarnaar wij reeds

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1894 | | pagina 1