Nummer 3. Donderdag 9 Januari 1896. 19e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. MET HET HECHTER BEEN, FEUILLETON. Staatkundig overzicht. UITGEVER- ANTOON TIELEN, Waalwijk. TITELS. (Opgevangen uit den mond van een Kruidenier.) De Mo van het Zuiden, Wiiiilwijitsrhe en Lanplraatsche Courant» Dit Bind verschijnt Woensdag en Zaterdagavond. Abonnementsp rijs per 3 maanden f 1, Franco per post door het geheele rijk fl,]5. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco e zenden aan den Uitgever Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. Wat is dat een moeielijkheid om ieder te geven wat hem toekomt en bovenal, wat hij gaarne wil dat hem toekomt. Men wil zijn klanten graag aangenaam stemmen, als ze in een goed humeur zijn, vindt men ze tot een bestelling of tot betaling eerder geneigd. Daarom wat zal ik nu op den brief zetten? Heer of WelEdelen Heer of WelEdel geboren Heer Op het eerste heeft ieder aanspraakaan Baas A of B schrijft niemand, aan Koopman C of D even min, maar zelfs het eenvoudige Den Heer dunkt heel velen al povertjes. Daar hebt u bijvoorbeeld mijn overbuur man; hij heeft op eerlijke wijze zijn brood verdiend door in een nauw straatje, in een klein winkeltje, kaas en koffie, bote;- en zelfs vetkaarsen en later ook petroleum, ja zoowat van alles te verkoopen; die handel bracht zooveel op, dat hij nu na 35 jaar gewinkeld te hebben, een lief huisje in een der buiten wijken der stad kan bewonen; niet weinig gevleid door die verandering van „stand," leest hij volgaarne op zijn brieven „Wel Edelen Heer." Naast me huist op een boven achterkamer een heer, die een slecht gesalarieerd baautje heeft op een der bureaux van het stadhuis; de middelbare leeftijd heeft hij reeds achter den rug en aan een huwelijk zal hij wel nooit kunnen denken met z'n f 500 tracte- ment, die hij alleen hoog noodig heeft. Maar hij is van „goeie komaf" en daarop is hij zoo trotsch, dat hij elke rekening terugzendt, waarin hij niet „WelEdel geboren Heer" ge noemd wordt. Nu, ik voor mij betitel daarom de menschen liever wat hooger dan wat lager, op die wijze doe ik hun plezier en mezelve geen nadeel. Maar lastiger wordt het nog, wanneer men brieven of rekeningen schrijven moet aan menschen, die heusche titels hebben, als een dokter, dominé, pastoor, advocaat, professor DOOR P. KOSEUGEK. Rochus Ilimmelkaiser! Wat een naam! De arme jongen wist niet wat hij er mee be ginnen moest. Want keizer werd hij nooit en de Hemel is ver. Ja ja, de Hetrel is verschrik kelijk ver! zegi. ook de oude tante, bij wie hij inwoont sedert zijne ouders gestorven zijn. Onder den schijn dat hij voor de gebrekkige ziel den kost verdient, helpt hij haar het laatste overschotje van haar povere boeltje opteren en als zij straks met hun beiden verhongeren, vóór zij den Hemel verdiend hebben, dan behoeft geen mensch zich erover te verbazen. Op een goeden morgen gaat ltochus den weg op. Tot over de enkels waadt hij door het mooi ste witte stofmeel want er is in weken al geen droppeltje regen gevallen. Was 't maar meel denkt hijdan konden ze er broodjes en panne koeken 'van bakken!Nu, er zal nu wel weer gauw wat te bikken vallen want hij gaat naar de ijzergieterij, om werk te zoeken. Als hij maar wist, met welk been hij vanochtend uit zijn bed is gestapt 1 Toen hij eergisteren werk kwam vragen in de steengroeve, toen was er niets; maar toen was hij ook met zijn linker been uit het bed gestapt, en daarom ving hij natuurlijk slib. Hoe 't nu vanochtend is geweest ja, dat is hij in de haast, toen zijn meuje hem zuo nijdig oppor de. heeleraaal vergeten. Voor hem uit liep langs den weg een man, een lange man in 't zwart, maar tot aan de knieën wit bestoven erbarmelijk om te zien. En, kijk! daar voor zijne voeten ligt opeens iets roods.... wat is het? Een gebedenboek? Rochus kan niet lezen. Maar neenl eene brieventasch is het! 7a, zoowaar, eene roode brieventasch! De zwarte man daar vooruit liep maar stevig door en keek niet om. Zou Rochus hem roepen en vragen of hij altemet ook iets verloren had Eerst wil hij toch zijne vondst eens eventies bekijken. Hij wipt dus achter eeu elzenboschje enz.; als ik met den adel of regceringsper- sonen te doen heb, ja dan weet ik er in 't geheel geen weg mêe. Gelukkig heb ik een zoon, die op de Hoogere Burgerschool gaat, zestien jaar oud is, sigaren rookt en die mij laatst met zekeren trots liet kijken, dat zijn leverancier hem „Wel Edelen Heer" noemde; gelukkig, zeg ik, dat ik hem heb, want hij kan er handig mêe terecht. „Zeer geleerd- zeer gestreng- wel eerwaard- hooggeboren," kijkdie jongen geeft iedereen zoo tenvolle wat hem toe komt, dat ik er heusch verbaasd van ben. Laatst stond hij naast me toen een heer den winkel binnenkwam. „Pa, u moet Jonker zeggen" fluisterde hij mij in. Ik speelde Jonker voor en Jonker na, en het heeft me heusch geen windeieren gelegd, een aardige bestelling was het gevolg ervan. De vrouwen zijn in dat opzicht nog lasti ger dan de mannen. Als er een vrouw in mijn magazijn komt, met een muts op en een doek om, dan zal ik het wel laten om „vrouwtje" te zeggen, of een dienstmeisje aan te spreken met„wel meisje of vrijster, wat is er van je orders?" Ik noem ze allen „Juffrouw" en dat schijnen ze heel gepast en heel aardig te vinden. De overigen, getrouwd of ongetrouwd, die een wat gedistingeerd uiterlijk hebben, en hoed met mantel en glacé-handschoenen dragen noem ik „mevrouw". Met adelijke damestitels kan ik nog niet best overweg, maar dat zal mijn jongen wel leeren en zoo gaat onze affaire een goede toekomst tege moet. Als ik 's avonds na het sluiten van magazijn en winkel in mijn eentje nog eens nadenk over zulke dingen, dan lach ik in mijzelve en dan vraag ik Wanneer ze nu eens allemaal voor mij stonden, die gestrengen en niet-gestrengendie geleerden en niet- geleerden, die hooggeboren en laaggeboren, die juffrouwen en mevrouwen, allen in het zelfde pak, wie zou ze uit elkaar kennen Moeten ze dan niet eigenlijk allemaal den zelfden naam dragen. Doch ik zal het wel stilletjes laten en maar doorgaan met ze allen te geven, wat ze als hun recht beschouwen of wat ze streelt. Dat is voor mij het best. en doorsnuffelt den inhoud van de brieventasch... Heraelsche genade wat een geld 1 Wat een geld Dus tóch met het rechterbeen 'uit het bedEen papiertje van honderd, en zes pa piertjes van een gulden Dat behoort nu aan hem; want hij heeft het immers gevonden! Nu behoeft hij in 't geheel niet meer nanr de ijzer gieterij; want van dit geld kunnen de meuje en hij samen lekkertjes leven, net zoolang totdat zij sterven 1 Dit alles vliegt den knaap door het hoofd en een jubelkreet wil aan zijne borst ontsnappen. Hij houdt echter den mond stijf dicht want men mag het niet hooren, niet weten, wat hij gevonden heeft. En als men het niet hooren en niet weten mag dan is het dus eigenlijk eene zondeKijk! Zou het eene zonde wezen, ge vonden goed zich zoo maar toe te eigenen Zijn \ader, zoo herinnerde hij zich, had 't inder tijd óók al eens hard te verantwoorden gehad om een paar aardappels, die hij op buurmans akker gevonden had. En dus.... Neen, daar wilde Rochus zich niet aan wagen. Hij wou geen slechten naam krijgen. Eerlijk duurde 't langst. En licht gaf de baas hem toch een gulden vinderloon Hij loopt dus den weg weer op en schreeuwt den zwarten man toe- »Hé! HeidaarWacht eens even Heb je ook wat verloren De man draait zich om, tast in zijne zakken, wordt opeens zoo rood als een kalkoensche haan, en schreeuwt als een bezetene „Wel, jou gannef! Ja, waarachtig! Ileb je mij mijn portefulje gerold?" Gerold niet', antwoordt de jongen naar hem toeloopend. „Gevonden heb ik ze, daar op den weg.* „O zoo? Nou. dan ben je een brave knul roept de man. Wacht, ik zrl je een paar dub beltjes geven. Eerlijkheid verdient haar loon. Maar eerst moet ik eens even kijken, of wel. Voor den duivelneenDat komt niet uit schreeuwt hij. »Wat komt niet uit?" vraagt Rochus. „Er is alleen nog maar een honderdje in „Jawel. En zes papiertjes van een gulden." „Maar het duizendje mankeert! Er was een biljet van duizend In 1 Hier, jou schooier! Oo- genblikkelijk zeg je me waar je dat gelaten heb!' „Een duizendje'heb ik niet gezien', verklaart Rochus. „Wat er in geweest is, dat is er nog in. Men behoeft er de wijsbegeerte van dien winkelier niet op na te houden, om met hem in te stemmen dat al deze door zoovelen begeerde en zoo gaarne gehoorde titels erg lastig zijn. En twee machten alleen houden die titels in stand, zelfzucht en ijdelheid, twee eigen schappen, die den mensch niet sieren. Als deze twee in kracht beginnen te minderen zal er ook wat titels betreft, heel, heel wat meer eenvoud komen. Dat hopen we van de naaste toekomst. De gebeurtenissen in de Transvaal be- heerschen natuurlijk de politieke beschou wingen in de pers. Uit de betoogen van de laatst verschenen Engelsche bladen is al evenmin te distilleeren een weldadige en geruststellende kalmeering als uit de leidende organen van Dui'schland integendeel zou, op grond van t geen de kranten elk?ar voorhielden en verweten, ge constateerd kunnen worden dat het door keizer Wilhelm's telegram van gelukwensch aan Paul Kruger opgestookje vuurtje, lustig verder smeult. Nu zijn er wel symptomen te vinden, welke spreken zooal niet van de zekerheid van verbetering dan toch van de mogelijkheid er op tegen een niet al te ver verwij 'erd tijdstip doch die worden weder te niet gedaan door ernstige nieuwe ver schijnselen. Zoo he,eft l) v., volgens een te Londen ontvangen telegram, president Kruger groote concessies gedaan aan de uitlanders hij heeft hun medegedeeld dat hij de be lasting op voedingsmiddelen heelt opgeheven en een evenredige subsidie wil verleenen voor alle scholen, onverschillig in welke taal on derwijs wordt gegeven. Voorts beloofde de president dat hij in overweging zou nemen Ik heb er niks uitgenomen zoo waarachtig als God I" De andere echter had hem al bij den kraag ge pakt en in plaats van naar de ijzergieterij, ging Rochus nu mee het dorp in, naar het ge meentehuis. Hier werd hij tot op zijne huid uit gekleed en doorzocht. Arme stakkerHij had wel willen huilen. Nu toch zoo deerlijk met het linker been uit het bed te zijn gestapt Toen echter de koddebeier niets vond, vroeg hij aan den zwarten man of er dan inderdaad wel oen papiertje van duizend in de brieventasch gezeten had. „Ja, wis en waarachtig!' luidde het antwoord. „Bij alle heiligen! Denk je dat ik erom lieg? Niemand anders kan het hebben, dan die kleine gauwdief, die de portefulje gevonden en geopend heeft. Hij wist precies hoeveel klein papier er in was. Zou hij dan van 't groote niet afweten? Weggemoffeld heeft hij 't, die doortrapte gal gebrok „Maar ben je zeker dat het er in is geweest?" ▼roeg de schout gestreng. „Zoo zeker al3 van mijn vader en moeder. Zie daar!" 'iep de zwarte, en hij maakte van Uyee vingers eene vork en stak die in de hoogte: „Zie daarEen eed wil ik er op doen, een heiligen eed I pas gisteren heb ik dat papiertje uit Graz gekregen voor eene partij kalveren, die ik de vorige week verzonden had. Vraag 't maar aan mijne vrouw. Die heeft ook gezien dat ik dat duizendje in mijne portefulje heb gestoken, om inkoopen te doen. Mijn eed er op, meneer de schout! Mijn heiligen eed er op!' Er kon nu natuurlijk geen twijfel meer bestaan: Rochus had het duizendje. Maar waar had hij 't? D.»t was de quaestieDe jongen woelde met zijne vingers in zijn bruine hiar en zeide geen woord meer. Al zijn loochenen hielp hem toch niets Terstond was er naar het gerechtshof in de stad gestuurd om een paar gendarmen. Maar in af wachting moest de jongen achter slot en grendel en dat was een lastig geval, want het gemeen te-cachot was bezet. Daar huisde namelijk des koddebeier's geit, omdat er buiten nog geen gras was en 't goede dier op stal beter melk gaf. Wat dus te doen? Er zat niets anders op, dan den galgebrok bij de geit op te sluiten. Maar toen de vrouw van den koddebeier hoor- welke bijzondere maatregelen genomen kunnen worden, ten einde de werklieden quaestie op te lossen Ten slotte zeide Paul Kruger dat hij ook zijn steun zal verleenen tot regeling van het kiesrecht, en gezorgd heeft voor de eerbiediging der wetten en de handhaving der orde. Doch dat was 30 December en juist 24 uur later kwam 't bij Krugersdorp tusschen de Boeren en de bende van Jameson tot een treffen, dat zooals nu nader is gebleken duurde van 4 uur in den namiddag tot elf uur in den avond en waarbij 70 d. 80 man schappen van Jameson werden gedood 300 gewond en 500 met den leider incluis werden gevangen genomen en naar Pretoria gevoerd. Tot recht begrip van het verloop van den strijd zij nog gemeld, dat Krugersdorp op 32 kil. afstand ligt van Johannesburg; dat de afstand van Mafeking naar Johannesburg is 250 kil. (dus een geforceerde» marsch van wel vijf dagen neodig makende); dat Jameson met zijn 800 man en Maxim kanonnen tegen over zich had generaal Joubert met 1000 welgewapende boeren, allen goede schutters. De mannetjes van Jameson waren de beste soldaten der Zuidafrikaansche Compagnie en 't ^chijnt dan ook dat zij zich krachtig hebben verdedigd, ja zelfs driemaal een aanval heb ben gedaan op de positie der Boeren, maar tevergeefsdeze laatsten hielden zich aan hun taktiek van 1881 en 't schijnt, dat zij reeds sinds lang een dergelijken inval ver wachtten, dus niet overrompeld waren. Dat met dit bericht de zaak voldoende is opgehelderd, zal wel niemand beweren: men weet niets bepaalds omtrent het verlies aan de zijde der Boeren, door den een geheeten aanzienlijk, door den ander gering; men weet alleen dat Kruger Zaterdag 11. in antwoord op Chamberlain's depêche van 3 dezer, om lankmoedigheid voor de gevangenen, geant woord heeft, dat hij geen bevel had gegeven de gevangenen dood te schieten en dat hun zaak zou behandeld worden geheel volgens de tradities van de republiek. Hij voegde er bij, dat de tegenspraak van Cecil Rhodes de wat voor een kameraad haar lieve, brave geit gekregen hadtoen begon zij huizen hoog te jammeren over dat onschuldige beest, dat bij den omgang met een spitsboef heel licht kon worden verdorven, gelijk er toch maar al te veel voor beelden waren en zij bezwoer haren man om den schavuit ergens anders op te sluiten. De ge hoorzame koddebeier liep heen. Doch toen hij den sleutel in het slot gestoken had, kon hij de deur niet open krijgen. Want wat was er ge beurd? Rochus had aan den binnenkant den ketting er oo gedaan, en hoe zij daar buiten ook klopten en raasden hij lag onder de geit, hield hare achterpooten vost en zoog aan haren uier tot deze leeg was. „Hèl Dat heeft gesmaakt 1 Dat is lekker ge weest!" bromde hij, terwijl hij zich den mond afveegde. „Nu ben ik toch weer wèl met mijn rechter been uit het bed gestapt!' Vervolgens haakte hij den ketting af en liet de woede der binnenstorraenden over zijn hoofd losbreken. Nu zou de dief voor een paar uren in het ge meentelijke (immerhuis worden opgesloten. Maar nog juist bijtijds schoot het den schout te binnen dat 'daar róokvleesch en spek bewaard werden voor eenen arrestant geen passende omgeving. Zoo werd tenlangenlesle de knaap naar des schouts eigen vlaszolder gebracht. Hier mocht hij nu brommen en vlas etende bengel, zooveel hij maar lustte. Hu! Wat een magistraatspersoon toch een lust had met dit straatslijpersvolk Een schandaal was 't waarachtig! Voldaan over zijn eigen wijs beleid ging de schout naar huis en vertelde aan zijne wederhelft, die in den moestuin de groenten begieterde, hoe een jeugdige dief, Rochus Ilimmelkaiser, van den veekooper Kilian een biljet van duizend gulden gestolen had, en hoe hij den schelm op den vlas zolder had opgeslotentotdat de gendarmen kwamen. „Wat? Wat zeg je daar?" nep de vrouw: Op den vlaszolder? Zoo'n moordenaar en brand stichter op den vlaszolder? Ben je gek gewor den, man En daarbij liet zij uit haren gieter honderd waterstraaltjes op zijne beenen stroomen, zonder dat zij het merkte. De schout zelf merkte het evenmin, maar vroeeg haar met een benauwd gezicht, waarom hij gek moest geworden zijn. „Loop watje loopen kunt en haal den schavuit

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1896 | | pagina 1