Nummer 14. Zondag 16 Februari 1896.
19e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
De Bankiersvrouw.
ANTOON TIELEN,
Staatkundig overzicht.
FEUILLETON.
UITGEVER-
Waalwijk.
De Echo van het Zuiden,
WuJvijksrhf en Langstraatsche Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonneraentsp rijs per 3 maanden f 1,
Franco per post door het geheele rijk f 1,25.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco e zenden
aan den Uitgever
Advertentiën '1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
In den Franschen Senaat vroeg Dinsdag
de heer Monis waarom de minister van justitie
Ricard den heer Rempler als rechter van
instructie in de zaak van den Zuiderspoorweg
had vervangen door den heer LejPoitevin.
Nadat de minister geantwoord had, zich
aaarbij voornamelijk op vroegere gevallen
van gelijken aard beroepend, weigerde de
Senaat ten aanzien dezer aangelegenheid, ge
lijk de regeeiing verlangd had, over te gaan
tot de eenvoudige orde van den dag, maar
nam met groote meerderheid eene voor de
regeenng weinig vleiende motie aau, inhou
dende, dat over de aangelegenheid van den
Zuiderspoorweg het volle licht behoort te
worden ontstoken en de verantwoordelijke
personen behooren te worden aangewezen.
In de kamer heeft Ricard geantwoord: Ik
ben inlichtingen schuldig aan deze kamer en
aan het land. De kamer heeft ons hel man
daat gegeven om al degenen die aanspra
kelijk gesteld kunnen worden, op te sporen,
en wij hebben ons verbonden openbaarheid
te geven aan alle gerechterlijke instructien.
Ik als minister van justitie heb over alle zaken
het volle licht willen ontsteken; de Senaat
daarentegen heeft het tegenovergestelde ver
langd. Ik aanvaard de volle verantwoor
delijkheid voor mijne daden. De opdracht
aan den rechter van instructie Le Poitevin
is gedaan onder gewone omstandigheden;
men moet het land niet wijs willen maken
dat de justitie niet voor allen gelijk zoude
zijn. De minister toonde verder de onwaar
heid aan van de in den Senaat uitgesprokeu
beweringen, en bewees in het bijzonder dat
de door Le Poitevin vervangen rechter
(Rempler) niet juist op het punt stond tot de
sluiting van zijne instructie over te gaan.
Dulan (Rep.) verklaarde dat Rempler als
rechter was vervangen omdat hij geweigerd
had de reeds gesloten instructie weder te
openen. Spreker is van oordeel dat het met
de vervanging van Rempler niet regelmatig
10
Al zijn moed verzamelend, wilde hij de deur
openen, toen de cipier hem tegenhield.
O, zei hij, nog niet, hier gaat men niet zoo
naar binnen, ga u zoolang zitten; als het uw beurt
is, zal u wel geroepen worden.
De ongelukkige gehoorzaamde en zijn bewaker
nam naast hem plaats.
Er bestaat niets afschuwelijkers en triestigers
dan een oponthoud in die donkere gangen der
politiebureaux.
Hier en daar staat tegen den muur een zware,
eikenhouten bank, door langdurig gebruik zeer
vuil geworden. Onwillekeurig bedenkt men, dat
op die bank achtereenvolgens iaren lang alle ge
vangenen hebben gezeten, alle dieven en moor
denaars uit het departement der Seine. Toen
Prosper er kwamwas die gang zeer vol. De
bank was bijna geheel bezet. Naast hem, zoo
dicht bij, dat hij zich aan hem stootte, zat een
ijjaltfftipen gelilecde man met bedrukt uiterlijk.
oor iedere deur, die tot het vertrek van een
strafrechter toegang geeft, stonden fluisterende
groepjes getuigen.
Ieder oogenblik kwamen er agenten langs, wier
voetstappan op de marmeren tegels weerklonken,
en die gevangenen brachten of teruggeleiden.
Nu en dan hoorde men een snik boven het
gefluister uit en zag m?n een vrouw, de moeder
of zuster van een der gevangenen den zakdoek
voor de oogen houden. Met korte tusschenpoozen
werd een deur geopend of gesloten en hoorde
men den deurwaarder een naam of een nummer
afroepen.
Te midden van dit schouwspel en dat onteerend
gezelschap in die heete atmosfaer voelde de kassier
aat de krachten hem begaven, toen een klein oud
mannetje, dat op zijn zwarte kleeren de teekenen
zijner waardigheid droeg: Prosper Bertomy riep.
De ongelukkige richtte zich plotseling op en
zonder zelf te weten hoe, bevond hij zich weldra
in de kamer van den rechter van instructie.
In het eerst zag hij niets, daar hij uit die don-
dicht e
iüakffli;
^0*Noov
strafrec
is toegegaan. Men wilde hem treffen omdat
hij geweigerd heeft het werktuig te zijn van
politieke rancune. Hiertegen komt Ricard
vol verontwaardiging op.
Brisson leest verschillende motiën van orde
voor, gedeponeerd door de radicalen Sarrien,
Chapuis en Hubbard.
Bourgeois protesteert tegen de beschuldi
gingen, in den Senaat geuit; hij betreurt het
dat leden van de rechterlijke macht ver
trouwden hebben gevonden onder de leden
van het parlement. De regeering is niet bij
machte het recht te doen bukken voor de
politiek. Als gij het gelooft, zeide de
minister tot de kamer dat de regeering
getrouw haren plicht vervult, om iedere ma-
terieele aansprakelijkheid bloot te leggen,
dan zult gij uw vertrouwen in ons bestendigen.
De rechterlijke macht zal in onafhankelijkheid
haar werk voorzetten en de regeering zal
spoed maken met het ten uitvoer brengen
van een hervormingsplan. Spreker laakt de
politici, die dit kabinet willen doen struikelen
over een oranje schilletje. Deze regeering
heeft in de kamer de eensgezindheid hersteld
onder de vooruitstrevende republikeinen. Het
is omdat wij ons programma willen toepassen,
dat men tracht ons omver te werpen. Wij willen
niet dubbelzinnig zijn; wij willen gesteund
worden door de democratie in haar geheel.
Bourgeois eindigt met te verklaren dat de
regeering de motie, strekkende om over te
gaan tot de orde van den dag zonder meer,
zal beschouwen als een votum van wantrouwen.
De motie wordt daarop verworpen met
341 tegen 222 stemmen. De ministers worden
levendig geluk gevvenscbt; er wordt luide en
lang gejuicht; aan de linkerzijde roept men:
leve de republiekleve Bourgeois oorlog
aan den Senaat
De motie van orde, voorgesteld door Sarrien
en luidendDe kamer, vertrouwen stellend
in het vaste voornemen der regeering om
het volle licht te doen opgaan over de zaak
van de Zuiderspoorweg maatschappij, alle
aansprakelijke personen op te spoten, en de
beloofde hervormingen tot stand te brengen,
kere gang plotseling in het volle licht kwam, dat
door het vlak over de deur zijnde venster naar
binnen viel.
Dit vertrek ziet er, evenals alle kamers op die
gang, zeer gewoon uit. Men kon denken, dat men
zich in het een of andere kantoor bevond.
Prosper echter bemerkte van dat alles niets.
Zijn aandacht was geheel op den rechter geves
tigd en, terwijl hij hem gadesloeg, merkte hij bij
zichzelf op, dat zijn bewaker hem niet had be
drogen.
In het gelaat van mijnheer Patrigent, dat zeer
onregelmatig is en door korte roode bakkebaar
den omlijst wordt, staan een paar levendige oogen,
de goedheid is er op te lezen, het is innemend en
bemoedigend.
Neem een stoel, zei hij tot Prosper.'
Die beleefdheid verwonderde den gevangene
zeer, daar hij verwacht had, met diepe minach
ting behandeld te worden. Hij beschouwde haar
als een goed voorteeken en daardoor werden zijn
gedachten helderder.
Ondertusscher. gaf mijnheer Patrigent een teeken
aan den griflier.
Wij beginnen, Sigault, zei hij, let op, en
zich tot Prosper wendendvroeg hij: Hoe heet u?
August Prosper Bertomy, mijnheer.
Hoe oud zijt gij
Den 5den Mei word ik dertig jaar.
Wat is uw beroep?
Ik ben, dat wil zeggen, ik was kassier bij
de bankierszaak van mijnheer André Fauvel.
De rechter raadpleegde even een klein zak
boekje, dat naast hem lag. Prosper, die al zijn
bewegingen nauwkeurig volgde, kreeg reeds hoop,
want hij dacht, dat een man, die zoo weinig tegen
hem scheen ingenomen te zijn, hem wel niet ge
vangen zou houden.
Mijnheer Patrigent scheen de gezochte aantee-
keningen gevonden te hebben eu vervolgde zijn
verhoor
Waar woont u?
Rue G'haptal 39, sedert vier jaar. Voordien
tijd woonde ik 7 Boulevard de Batignolles.
Waar zijt u geboren?
In Beaucaire, departement du Gard.
Hebt gij nog ouders
Mijn moeder verloor ik voor twee jaar,
mijnheer, maar mijn vader leeft nog.
Woont hij in Parijs
wordt aangenomen met 326 tegen 243 stem
men. Onder het geroepbravo leve het
ministerie, wordt de vergadering^ gesloten.
Als een verrassing is zij niet gekomen de
mededeeling van de Agence Balcanique, dat
de regeering van Bulgarije van Konstantinopel
uit officieel bericht had onvangen van de
erkenning van prins Ferdinand van Coburg
als vorst van Bulgarije en dat Abdul Hamid
den Turkschen gezauten bij de groote mo
gendheden had aangezegd de noodige stap
pen te doen tot erlanging van de goedkeuring
op zijn (des sultans) doen. Doch is de uit
werking in verband met de gebeurtenissen
der laatste dagen in Bugarije al niet geweest
als die van een bliksemschicht op een helderen
zomerdag, interessant blijft zoo'n nieuwtje
toch altijd. Men zou wel tot de vreemden
in Jeruzalem, in casu in de geschiedenis van
Europa der laatste tien jaren moeten behooren,
om de groote beteekenis van zulk een feit
niet onmiddellijk te begrijpen. Dat Abdul
Hamid eindelijk is overgegaan tot dezen
stap, is wel het duidelijkste bewijs van de
gunstige stemming der mogendheden on
derteekenaars van het tractaat van Berlijn
wat dan ook niet wordt tegengesproken door
de leidende bladen van Weenen, die er wel
iets van weten kunnen.
't Zaakje is heel snel in zijn werk gegaan:
wist men niet, dat het cadeautje, door Stoilow,
den Bulgaarschen premier, uit Konstantinopel
van den sultan meegebracht, bestaat uit een
portret van Abdul Hamids lievelingszoon
dan zou men waarlijk meenen, dat de aan
kondiging der officieele erkenning door den
sultan de verrassing was
Natuurlijk zal Ferdinand met deze aanzeg
ging, waarvan Stoilow de boodschapper is
geweestheel wat meer in zijn schik zijn
geweest dan met het conterfeitsel van den
hem volkomen onbekenden prins Bourkan-
Eddin. Toch kan hij spoedig genoeg kennis
maken met dit jongemensch, want 21 dezer
gaat hij geleid door de deugd der dank
baarheid, van Sofia uit eerst naar Konstan-
Neen mijnheer, hij woont in Beaucaire,
evenals mijn zuster, die met een der ingenieuren
aan het Canal du Midi getrouwd is.
Bij het beantwoorden dier laatste vragen klonk
Prospers stem zeer dof; want al zijn er oogen-
blikken in ons leven, waarop de gedachte aan
onze familie ons troost en moed geeft, er zijn
tevens vreeselijke uren, waarin men wenschte,
geheel alleen op de wereld te zijn.
Mijnheer Patrigent bemerkte dit en noteerde,
dat de gevangene zeer ontroerd was, toen hij o\er
zijn familie gesproken had.
En wat oefent uw vader voor beroep uit
vervolgde hij.
Hij is opzichter der bruggen en straatwegen
geweestvervolgens beambte bij het Canal du
Midi, evenals mijn zwager; nu heeft hij zijn ont
slag genomen. Een oogenblik heerschte er diepe
stilte. De rechter had zijn stoel zoo gedraaid,
dat hij, hoewel het den schijn had, dat hij het
hoofd had afgewend. Prosper onafgebroken kon
gadeslaan
Nu, zei hij op eens, u wordt beschuldigd
van uw dief 350.000 francs ontstolen te hebben.
Gedurende vier en twintig uren had de onge
lukkige tijd gehad, zich met de vreeselijke ge
dachte van die beschuldiging vertrouwd te maker,
en toch ontroerde hij bij het vernemen van die
woorden zoodanig, dat hij geen woord kon
spreken.
Wat hebt u daarop te antwoorden? vroeg
de rechter vnn instructie.
Ik zweer u mijnheer, dat ik onschuldig ben,
ik zweer het.
Ik hoop het voor u, zei mijnheer Patrigent,
en u kunt on mij rekenen, dat ik alle krachten
aan zal wenaen, uw onschuld te helpen bewijzen.
Hebt u misschien eenige feiten te uwer verdedi
ging aan te voeren, kunt u eenige bewijzen geven?
Ach mijnheer, wat kan ik zeggen, daar ik
zelf niet begrijp, wat er heeft kunnen gebeuren.
Ik kan slechts mijn geheele levens....
De rechter wenkte hem te zwijgen.
Laat mij eens nagaan, zei hij, hoe de zaken
staan. Onder de omstandigheden, waaronder de
^diefstal heeft plaats gehad, schijnt het, dat er nie
mand anders verdacht kan worden dan mijnheer
Fauvel of if, of gelooft gij, dat nog iemand an
ders verdacht kan worden
Neen, mijnheer.
tinopel, dan naar Petersburg. Dat hij deze
reis onderneemt als „vorst van Bulgarije"
(„Souverein" heet 't in het telegram der
Agence Balcanique) is mogelijk, doch nog
niet zoo heel zeker. Wel zet de sultan er
haast achter (reeds is zijn nota aangaande
de erkenning te Weenen aangekomen) doch
't kan best zijn, dat de zaak nog een tijdlang
sleepende wordt gehouden, niet door Frankrijk
niet door Italië en niet door Duitschland
doch door Engeland en Oostenrijk en
door Rusland, hoewel dit laatste rijk in be
ginsel des sultans doen zeker heett goedge
keurd.
De Transvaalsche Staatscourant behelst een
brief, gericht aan sir Jacobus de Wet door
Van Boeschoten, den waarnemenden staats
secretaris. Na de ontvangst te hebben ver
meld van een telegrafisch overzicht van de
depêche van Chamberlain aan sir Hercules
Robinson, verklaart de waarnemende staats
secretaris de voorbarige openbaarmaking van
die depêches te Londen te betreuren. In
afwachting van de ontvangst dier depêche in
haar geheel, ziet de Transvaalsche regeering
zich gedwongen, niet alleen om te doen op
merken dat zij geen inmenging dulden kan
van wien ook in de binnenlandsche aange
legenheden waarvan Chamberlain spreekt
maar ook om dit antwoord in de Staatscou
rant openbaar te maken. De pogingen van
de regeering om de goede verstandhouding
tusschen de republiek en Engeland te regelen
door gematigde en vreedzame maatregelen
zullen, naar de regeering meent, moeielijker
worden gemaakt, tot groot gevaar voor den
vrede eu de orde, niet alleen in de republiek
maar in geheel Zuid-Afrika, als men de ge
moederen der bevolking nog meer gaat over
prikkelen.
ïaaom' i
U zegt, onschuldig te zijn, dus is mijnheer
Fauvel de schuldige?
Prosper antwoordde niet.
Hebt gij, drong mijnheer Patrigent verder
aan, eenigen grond te denken, dat mijnheer Fau
vel zichzelf bastoleu heeft? Hoe onbeduidend
ook, zeg het mij.
En daar de ondervraagde nog steeds zweeg,
hernam de rechter: Het schijnt, dat u nog tijd
noodig hebt, na te denken. Luister naar het ver
slag van uw verhoor, dat raiju griflier u zal
voorlezen; u kunt het dan onderteeken en men
zal u naar de gevangenis terugvoeren.
De ongelukkige was vernietigd. De laatste
lichtstraaldie in zijn donkere wanhoop viel
verbleekte.
Hij hoorde niets van hetgeen Sigault voorlas en
zonder er naar te zien teekende hij.
Toen hij vertrok, wankelde hij zoo, dat zijn
begeleider hem aanried, op hem te steunen.
Gaat het niet goed, vreeg de man, kom,
mijnheer, moed gehouden.
Moed 1 Prosper had geen moed meer, toen hij
weer in zijn cel was, maar tegelijk met de woede
trad ook de haat in zijn hart.
Hij had zich voorgenomendat hij tot den
rechter zou spreken, om zich te verdedigen en zijn
onschuld te bewijzenmaar men had hem er
geen tijd toe gelaten. Hij maakte zich een bitter
verwijt, aan een schijnbare welwillendheid ge
loofd te hebben.
Hoe bespottelijkdacht hij, is dat nu een
verhoor 1 Neenin werkelijkheid is dat geen
verhoor, maar een eenvoudige vorm.
Door Prosper te laten voorkomen, kwam mijn
heer Patrigent eenvoudig artikel 93 van het straf
wetboek na, waarin staat, dat iedere beschuldigde
binnen vier en twintig uur verhoord moet zijn.
Maar in vier en twintig uren, kan geen rechter
de grondstoffer, voor een onderzoek vereenigen en
zeker niet in zulk een geval, waarbij geen tast
baar bewijsstuk, geen enkele aanwijziging te
vinden was.
Om over het koppige verzet van een gevangene,
die alles volslagen ontkent, te kunnen zegevieren,
heeft men wapenen noodig en die wapenen moest
mijnheer Patrigent eerst in orde maken.
Wordt vervolgd.