Nummer 21.
Donderdag 12 Maart 1896.
19e Jaargang.
Hei Geïllustreerd Zondagsblad,
Toegewijd aan Handel, industrie en Gemeentebelangen.
De Bankiersvrouw.
ANTOON TIELEN
Aan onze lezers
FEUILLETON.
LEZEN.
Staatkundig overzicht.
UITGEVER-
Waalwijk.
voortdurende premie voor
de lezers van ons blad.
Velen onzer abonné's kennen het Geïl
lustreerd Zondagsblad en. verreweg de
meesten ontvangen het geregeld bij ons
blad.
Toch'zijn er nog, die tot nu toe ver
zuimden te profiteeren van de gunstige ge
legenheid, welke hun als abonné op onze
Courant wordt geboden.
Wij willen daarom wijzen op deze fraaie
illustratie, welke een premie op ons
blad kan worden genoemd.
Vooral vestigen wij bij vernieuwing
de aandacht op dit uitmuntende week
blad, omdat onder de lezers van een Cou
rant uit den aard der zaak pene voortdurende
wisseling plaats heeft eia zij, die zich eerst
in den laatsten tijd op ons blad abonneerden,
niet weten dat zulk een premie daaraan
is verbonden.
Wie eenmaal het Geillustreerd Zon
dagsblad ontving, wie eenmaal kennis
nam van de artistieke gravures en
boeiende text, welke week aan week dit
tijdschrift tot een welkomen gast in liet,
huisgezin maken, wil het blijvend ontvangen.
De uiterst geringe prijs van 30 ets. per
kwartaal, franco per post 3772 cta.
kan voor niemand een beletsel zijn.
Daarbij, men vergete niet dat deze Illu
stratie als Nederlandsche Illustratie
f5 in den handel kost en voor de
abonnés op onze Courant tegen zoo
geringeu prijs wordt verkrijgbaar gesteld.
Wij noodigen dus alle lezers zonder on-
derscheid uit kennis te maken met deze
Illustratie welke op het einde van een jaar
een prachtwerk vormt van 416 groot folio
bladzijden, bezaaid met honderden gravuren
en inhoudende zoowel hoogst boeiende novellen
van letterkundige waard,e als een schat van
gezonden humor.
Be Administratie.
Op velerlei wijzen kan het samenzijn in
den huiselijken kring vruchtbaar worden
gemaaktdoor handenarbeid, door gezellige
gesprekken, maar voor de laatste is de
stof niet steeds aanwezig, en het is vooral
noodig te zorgen, dat het duiveltje van de
verveling zijn gelaat niet laat zien. Een der
krachtigste middelen om zijn nadering te
ontgaan is het lezen.
Wie meenen mocht, dat het overbodig is
dit middel aan te bevelen, omdat, het reeds
in voldoende mate wordt gebezigd, vergist
zich of kent den werkelijken toestand niet.
De groote massa van ons volk leest niet of
leest zeer weinig. Dankbaar erkennen wij,
dat er ook op dat gebied vooruitgang is op
te merken de volksbibliotheken nemen in
aantal en in omvang toe, en de pogingen,
-door vrienden van de beschaving aangewend,
om het gebruik algemeener te maken, zijn
niet vruchteloos gebleven. Vergelijkt men
evenwel soortgelijke inrichtingen in de Ame-
rikaansche en Engelsche steden met de on
ze, dan zal blijken, dat we nog maar aan
het begin zijn.
Lezen is een kunstmen moet het ge
leerd hebben. Als eens onderzocht kon wor
den, hoeveel procent van ons volk wezenlijk
begrijpt wat er staat in een boek of ander
geschrift, waarin men zonder bepaald we
tenschappelijke kennis den weg moet kunnen
vinden, en verder, hoevelen er zijn die be-
Ik zal het je bewijzen. Herinnert ge u die
schrap, die ge er op ontdekte Die is u opgevallen,
want ge kondt u niet weerhouden daarover uwe
verwondering te kennen te geven. Gij hebt die
schrap zorgvuldig met de loep onderzocht en u
er van overtuigd, dat zij nog geheel versch was.
Ge hebt met recht tot je zelf gezegd, dat die
schrap bij het plegen van den diefstal ontstaan
is. Want, waarmee was zij gemaakt? Natuurlijk
met een sleutel. Nadat ge dat ontdekt hadt, hadt
gij u de beide sleutels van den bankier en den
kassier moeten laten geven en die nauwkeurig
onderzoeken. Een van de twee moest toch mins
tens eenige deeltjes van die groene verf aan zich
hebben, waarmee de brandkast geverfd is.
hoorlijk overluid lezen, zoodat een toehoorder
er genot van heeftzou dan werkelijk het
resultaat schitterend zijn Er wordt op
aangedrongen, dat de lagere school zich
wachte, door den overvloed van leervakken,
welke de wetgever op haar programma heelt
geplaatst, het lezen zoowel de techniek
als het verstaan te veronachtzamenen
die wenk is niet geheel overbodig.
Waarom legt inen zich in het huisgezin
niet meer toe op het luid lezen Allen zul
len er dan voordeel van hebben, terwijl
sommige bezigheden ongestoord hnn gang
gaan.
Er steekt in dat gemeenschappelijk op
nemen van dezelfde gedachte eeu voedende
kracht, die men eerst moet leeren kennen
om haar ten volle te waardeerenook is
het geen geringe aaubeveling, dat men over
het gelezene samen kan spreken, teneinde
elkanders indrukken te vergelijken en zoo-
noodig te verbeteren. Indien het waar is,
dat elke gedachte, die wij opnemen, een
deel wordt van ons innerlijk wezen, van onze
ziel, is het dan niet boven allen twijfel ver
heven, dat de harmonie der geesten, die de
grondslag is van overeenstemming in de
verschillende omstandigheden, die de ge
schiedenis van een huisgezin vormt, door
het gezamelijk doordringen in de gedachten-
wereld eens goeden schrijvers, zeer wordt
bevorderd
Om dit doel te bereikenmoet in
de school zeer veel werk worden gemaakt
van bepaalde leesoefeningen, met betrekking
tot de voordracht. Sedert verschillende me -
thodes het aanvankelijk leesonderricht ge
makkelijker hebben gemaakt, verbeelden
sommigen zich, dat er wel wat minder uren
aan de kunst van lezen gewijd kunnen
worden. Dat is een dwaling. Een onzer be
kenden, hoofd eener dorpsschool, moest voor
eenige jaren een leerplan maken voor zijn
herhalingsschool. Hij trok er ook twee uren
voor lezend op uit. De burgemeester keur
de dit af, en zeide„sedert hun zesde jaar
hebben de kinderen al gelezen moeten zij
het nog langer doen „Al bleven de leer
lingen bij mij tot hun zestigste jaar," ant
woordde de onderwijzer" „ik zou het als
een voornaam deel van mijn taak beschou
wen, met hen te blijven lezen." Zoo is het,
Een krachtiger middel tot de geestontwik-
keling is er niet.
Nog een kleine opmerking. Wij zouden zoo
gaarne zien, dat in elk werkmansgezin een
kleine bibliotheek aanwezig was, gelijk men
dat vooral in de Noordsche landen aantreft.
Bij de gemakkelijkheid waarmede ten onzent
boeken zijn te krijgen, denkt men daar
niet genoegzaam aan; toch is een boek, dat
men in eigendom bezit, een trouw vriend,
dien men steeds kan raadplegen, zonder dat
hij zich opdringt. Ons dunkt langs coöpe-
rativen weg kan men daar gemakkelijk toe
komenals een twintigtal personen zich
vereenigen tot een leesgezelschap, en de
boeken, die zij gezamelijk kochten, na cir
culatie onderling veilden, verlootten of ver
deelden, dan zou, zonder belangrijke kosten,
elk lid van dien kring na weinige jaaen
bezitter worden van een kleine verzameling,
die aanhoudend werd uitgebreid. Men kan
dan de ervaring opdoen, dat de goede boe
ken dit gemeen hebben met de producten
der beeldende kunsten, dat eerst een her
haalde kennismaking ze op de volle waarde
doet schatten.
ïïct nieuwe kabinet in Italië.
Er moeten wel bijzondere invloeden op
koning Humbert van Italië hebben ingewerkt,
om hem te doen besluiten Ricotti te belasten
wacht, dat hem zou verpletteren, maar geen stort
bui, die hem nauwelijks nat maakte. De woede
van mijnheer Lecoq verdween als dreigende wol
ken, die zich onheilspellend aan den horizont
vertoonen, doch door een windvlqeg weggeveegd
worden.
Wailwpscle ra Lufslraatsctr Coirant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnement sp rijs per 3 maanden t' 1,
Franco per post door bet geheele rijk f 1,15.
Bripven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
i.ii.■■jnepguigiiif t ■ll'JJ j i»»n—m
Advertentièn 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
16
Fauverlot trad van schrik achteruit. Ik zou
zeggen, begon hij, dat
Ge vindt, dat die man gestraft en wegge
jaagd moet worden. Hoe minder een ambt geëerd
wordt, des te eerbaarder moet de bekleeder van
dat ambt zijn. En toch hebt gij verraad gepleegd.
Ja, mijnheer, wij zijn eerzuchtig en probeeren op
ons eigen houtje te, handeier,. Wij laten de justitie
aan der. eenen kant zoeken en wij doen het aan
den anderen kant. Men moet slimmer zijn dan
gij, mannetje, om zonder jager en voor eigen
rekening op de jacht te gaan.
Maar patroon, ik zweer u
- Zwijg. Zoudt ge me willen wijsmaken, dat
ge alles aan den rechter van instructie gezegd
hebt, zooals je plicht was? Terwijl men de schuld
van den kassier poogt te ontdekken, handelt gij
alsof de bankier schuldig is; ge laat hem be
spieden, en ge stelt u met zij kamerdienaar in
contact.
Was de lieer Lecoq werkelijk boos Fauverlot,
die hem goed kende, twijfelde er aan, maar bij
hem weet men nooit, wat men er van denken
moet.
En als ge nog slim waart, ging de heer
Lecoq voort, maar dat zijt ge ook niet eens. Ge
denkt de baas te zijn en ge zijt nog niet eens
een goed werktuig.
U hebt gelijk patroon, zei Fauverlot treurig,
die er niet meer aan dacht te ontkennen. Maar
hoe moest er in zoo een duistere zaak gehandeld
worden, waar geen enkel spoor, geen bewijsstuk
en niets hoegenaamds te vinden was.
De heer Lecoq haalde de schouders op.
Domoor, zei hij. Weet dan, dat gij zelf op
den dag, dat gij met den commissaris uitwaart,
om den diefstal vast te stellen, zoo goed als zeker
in je twee domme groote handen het middel
hebt gehad, om te weten, of de sleutel van den
bankier of die van den kassier de kast geopend
heeft.
Hoe bedoelt u dat?
Met open mond had Fauverlot geluisterd en
bij de laatste woorden sloeg hij zich voor het
hoofd en riepEzel, die ik ben.
Ja ge zegt het, een ezel, hernam mijnheer
Lecoq. Die aanwijzing hebt gij gevonden en ge
verwaarloost haar verder zonder er partij van te
trekken Daarin schuilt het eenige uitgangspunt
van de zaak. Indien ik den schuldige vind moet >f
het door die schrap zijn, en ik zal hem vinden,
ik wil het I
Uit de verte spreekt Fauverlot wel graag kwaad
van mijnheer Lecoq en is hij niet bang voor hem,
maar als hij bij hem is, komt hij evenveel onder
zijn invloed als iedereen, die met dien buiten-
gewonen man in aanraking komt.
Die nauwkeurige aanwijzingen en al die klei
nigheden die hem zooeven meegedeeld werden,
maakten hem heeleraaal in de war. Waar had
mijnheer Lecoq die gekregen
Hebt u u met die zaak bezig gehouden
patroon
Natuurlijk. Maar ik ben ook niet onfeilbaar,
en er kan mij wel eens iets gewichtigs ontgaan.
Ga zitten en vertel mij alles, wat ge weet.
Men spreekt mijnheer Lecoq niet tegen en
schertst evenmin met hem. Fauverlot biechtte
eerlijk op, wat hem niet dikwijls gebeurt. Maar
zijn ijdelheid liet niet toe, op het eind van zijn
verhaal te vertellen, hoe hij zich door mejuti'r.
Gipsy en den dikken heer voor den gek had laten
houfien.
Mijnheer Lecoq is echter nooit half onderricht.
Het schijnt mij toe, zei hij, dat ge nog iets
vergeet. Tot waar hebt ge dat leege rijtuig ge
volgd
Fauferlot kleurde tot over de ooren en sloeg
de oogen neer, als een kostschool meisje, dat be
rispt wordt.
Hoe, stamelde hij, ook dat weet u Hoe
hebt u Maar op eens schoot hem iets te bin
nen hij hield op, sprong van zijn stoel en riep:
O, ik ben er, die dikke mijnheer, met die roode
bakkebaarden was u
De verrassing gaf Fauferlot zulk een zonder
linge uitdrukking, dat mijnheer Lecoq zich niet
kon bedwingen, even te glimlachen.
Dus u waart het, hernam de verwonderde
agentu waart die groote, dikke man, dien ik
zoo nauwkeurig bekeek, en ik heb u niet her
kend O, patroon wat zou u een goed tooneel-
speler kunnen zijn 1 Ik had mij ook vermomd!
Er. hoe slecht, dat moet men toegeven! Denkt
ge, dat het, om je onherkenbaar te maken, vol
doende is, een dikken baard en een kiel aan te
doen, en de oogen, ongelukkige, de oogen dan?
Die moeten veranderd worden, dat is juist het
geheim.
Die theorie op het gebied van vermomming
verklaart, waarom mijnheer Lecoq nooit zonder
zijn gouden bril in de gangen der politiebureau*
gezien wordt.
Maar patroon, zei Fauferlot, zijn gedachten
volgend, u hebt dat meisje dan tot een bekente
nis gekregen, die zij aan mijn vrouw niet wilde
loslaten? Dan weet u ook, waarom zij ons hótel
verliet en waarom zij zich katoenen japonnen
aan geschaft heeft?
Zij handelde slechts op mijn raadgevingen.
L>an blijft mij niets anders over, dan te be
kennen dat ik een dwaas ben, zei de geheime
agent, geheel ontmoedigd.
Neen, eekhoorntje, hernam mijnheer Lecoq
goedig, een dwaas zijt ge niet. Ge hebt eenvou
dig de fout begaan een taak op je le nemen, die
je krachten te boven gaat. Zijt gij iets opge
schoten, sedert ge die zaak vervolgt? Neen im
mers. Dat komt, omdat ge onovertreffelijk als
luitenant, de tegenwoordigheid van geest van een
generaal mist. Ik zal u een spreuk cadeau doen,
onthoud die en laat die voortaan de leidsman in
uw gedrag zijn: „Wie op den tweeden rang uit
blinkt, verbleekt op den eersten."
Nooit, neen nooit, had Fauferlot den patroon
zoo vaderlijk hooren spreken. Toen hij zag, dat
zijn spel ontdekt was, had hij een onweer ver-
Toch was de man van mevrouw Alexandre Dog
ongerust, want hij vroeg zich af, of er achter die
verrassende vriendelijkheid het een of ander ver
borgen was.
Dus patroon, kent gij den schuldige
Niet meer dan gij, en terwijl gij zelf al een
oordeel geveld hebt, weet ik nog niets zekers.
Gij zegt mijdat de kassier onschuldig en de
bankier schuldig is, ik weet niet, of ge gelijk of
ongelijk hebt. Daar ik pas later als gij er bij
ben gekomen, begint mijn onderzoek pas. Eén
ding slechts weet ik zeker, dat er een schrap aan
het slot van de brandkast is, en dat is mijn uit
gangspunt. Al sprekende had mijnheer Lecoq een
froot vel teekenpapier uit zijn lessenaar gekregen,
it opengevouwen en neergelegd.
Daarop was de brandkast van mijnheer Fauvel
gefotografeerdalle kleinigheden waren nauw
keurig weergegeven. Duidelijk zag men de vijf
beweegbare stalen knoppen met de gegraveerde
letters en het kleine sleutelgat, wat door koper
omlijst was. De schrap was ook duidelijk te zien.
Kijk eens, begon mijnheer Lecoq, hier is nu
de bewuste schrap. Zij loopt van af het sleutel
gat schuin van boven naar beneden, en, let wel,
van links naar rechts, dat wii zeggen, dat hij aan
den kant van de trap, die naar de vertrekken
van den bankier voert, ophoudt. Bij het slot is
hij zeer breed, aan het eind echter nauwelijks te
zien.
Ja patroon, ik zie het.
Gij hebt natuurlijk gedacht, dat die schrap
door den dief gemaakt is. Laat ons nagaan of
dat wei zoo is. Hier heb ik een klein ijzeren
kistje, evenals de brandkast, groen geverfd. Kijk,
neem eens een sleutel en probeer, oi gij er op
krassen kunt. Het was den agent nog niet ge
heel duidelijkwaar zijn patroon heen wilde,
maar hij deed wat hem geboden werd en kraste
zoo ruw mogelijk met het eind van den sleutel
op het kistje.
Duivels zei hij na twee of drie pogingen
die verf gaat er moeielijk af.
Ja, dat is waar, de laag op de brandkast is