ummer 25.
Woensdag 25 Maart 1896,
19eJaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen,
De Bankiersvrouw.
%;r
ANTOON ÏIELEN
Als de hemel valt
FEUILLETON.
Ü1TGEY E R
Waalwijk.
De Echo van het Zuiden,
Waalw(jksche en Langslraatsclie Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnementsp rijs per 3 maanden f 1,
Franco per post door het geheele rijk fl,15.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
w—p»—-
Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
De beteekenis dezer humoristisch getinte
spreekwijze ligt niet heel diep. Zij is gericht
tegen alle zwaartillenden en weifelenden
haar bestemming is den pas af ce snijden
aan de eindelooze bedenkingen, die op het
tapijt worden gebracht tegen kloeke beslui
ten. Als de hemel valt, nu ja, dan zijn
volgens den een, alle menschen dood, ter
wijl de ander er van verwacht, dat wij dan
getooid zullen zijn met de azuren hoofdbe-
kleeding onzer vaderen.
Met besluitelooze menschen schiet men
inderdaad niet hard op. De geestdrift door
een goede gedachte opgewekt, vindt bij hen
geen weerklankover alle dingen moeten
zij eerst bedaard, op hun gemak, nadenken.
Dat dit denken veelal overgaat in een dof
soezen en suffen, zeggen zij er niet bij.
Het pro en contra leggen zij voorzichtig
tegenover elkander in de weegschaal, maar
met hun bezwaren binden zij de tong der
balans vasü, zoodat het niet is na te gaan
wat wezenlijk den doorslag geven moet.
"Weinig doordrongen van de waarheid dat
men de gelegenheid dient aan te grijpen en
vast te houden, zoo vaak zij zich voordoet,
laten zij haar stilletjes voorbijgaan, terwijl
zij verdiept blijven in hunne ang-tvallige
berekeningen, die altijd op hetzelfde punt
uitloopen.
De besluitelooze beziet de moeielijkheden
met een tooneelkijker. Hij haalt ze naar
zich toe, en voor zijn blikken nemen zij
ontzaglijke afmetingen aanweldra heeft
hij niets anders voor zijn oogen. Maar kijk
dan zelf ook maar eens, zegt hij tot zijn
meer opgewekten, minder benauwden buur
man en reikt hem het instrument over.
Deze neemt hem met een lachend gezicht
aan, plaatst het voor zijne oogen maar
omgekeerdde bezwaren blijven zichtbaar,
20
Dus, zei hij met een glimlach, ik heb goed
f eraden; maar wat mag er met dat geschonden
erkboek gebeurd Zou men het verbrand of
ergens verborgen bebben De heer Verduret hield
op; de portier kwam met den besteller binnen.
Zoo, jelui komt juist van pas, zei hij vrien
delijk en den besteller het couvert toonend,
zei hij
Herinnert ge u, dat g'.j dat van morgen hier
gebracht hebt
Zeker mijnheer, te meer, daar mij het adres
opgevallen is; zoo ziet men ze niet dikwijls, niet
waar
Ja, dat vind ik ook. En wie had u gezegd
het hier te brengen, een heer of een dame
Neen mijnheer, een besteller.
Dat antwoord deed den concierge lachen, maar
mijnheer Verduret glimlachte zelfs niet.
Een besteller, kent gij dien collega
Ik had hem nooit gezien.
Hoe ziet hij er uit?
Nu, niet groot en niet klein hij heeft een
groenachtig fluweelen jasje aan en heeft een me
daille.
Duivels, man, die beschrijving is vaag en
kan op veel bestellers betrekking hebben. Had
die u dan misschien gezegd, wie hem die bood
schap gegeven had?
Neen mijnheer, hij heeft mij gezegd: Hier,
breng dat in de Rue Chaptal 39; een koetsier gaf
mij dat op den boulevard en hij gaf mij tien
stuivers, daar zal hij nog wel een extratje uit
geslagen hebben.
Dat antwoord scheen mijnheer Verduret te
mishagen.
Dat er zooveel voorzorgen waren genomen, om
dien brief bij Prosper bezorgd te krijgen, ver
ontrustte hem en werkte zijn plannen tegen.
Zoudt gij dien besteller van heden morgen
herkennen, als ge hem weer zaagt? vroeg hij.
O ja, mijnheer.
Nu, let dan eens op. Hoeveel verdient ge
doch op zoo grooten afstand en zoo klein,
dat het waarlijk niet noodig is zich er be
zorgd over te maken.
Maar is het dan niet goed, alvorens tot
de volbrenging van een plan over te gaan,
het eerst in al zijn onderdeelen met den
meesten ernst en de grootste nauwkeurig
heid te overwegen?
Welke bouwmeester zal zijn werklieden
aan hot steenen stapelen en vastleggen zet
ten, zonder precies de plaats te hebben be
paald, waar elke steen komen moet? Kan
een veldheer op de zegepraal hopen als hij
zijn troepen maar, zonder voorbereiding en
leiding raar hun persoonlijk goedvinden,
tegen den vijand laat opmarcheeren
Dat is nu weer heelemaal iets anders.
Dwaas is reeds van ouds te torenbouwer
genoemd die niet, voor hij den arbeid onder
neemt, zich nederzet en de kosten berekent.
Hij moet zelfs er op voorbereid zijn, dat
niet altijd alles voor den wiud zal gaan, en
wanneer zijn welslagen alleen dan is te ver
wachten, als uiet de minste tegenspoed zich
gedurende den loop van het werk voordoet,
ja, dan zou hij niet van roekeloosheid
zijn vrij te pleiten, als hij toch maar tot de
onderneming overging. Al trekt hij evenwel
een post uit voor onvoorziene ongevallen, 't
is niet noodig dat hij daarbij aan de mo
gelijkheid van een aardbeviug denkt, en uit
het feit, dat, ingeval deze zich voordeed,
alles verloren zou zijn, het besluit trekt om
er toch maar niet mee te beginnen.
Een veldheer weet dat hij, tot den aanval
overgaande, manschappen zal kwijt raken
het is hem onbekend, of hij er misschien
zelf niet het leven bij zal inschieten, Doch
al kon hij ook het laatste met eenige waa;-
schijnlijkheid bepalen, dan nog zou het
voor hem geen reden mogen zijn om zich
rustig te houden, want er treden veel hoo-
gere belangen in het spel dan de voortdu-
ongeveer dagelijks
Dat weet ik niet precies, maar ik heb een
goede plaats; ik denk tusschen de 8'en 10francs.
Nu, ik zal u 10 francs per dag geven, alleen
om rond te wandelen, tot ge dien besteller ge
vonden hebt. lederen avond komt ge tegen acht
uur in het hotel den Aartsengel", om mij reken
schap van uwe wandelingen te geven en het geld
te ontvangen. Vraag daar maar naar mijnheer
Verduret. Als ge hem vindt, krijgt ge nog 50
francs toe. Bevalt u die afspraak?
Nu, dat geloof ik, mijnheer.
Verlies dan geen minuut en ga op weg.
Hoewel Prosper het plan van mijnheer Verduret
niet kende, begon hij zijn handelingen toch ee-
nigszins te begrijpen. Zijn leven hing, om zoo
te zeggen, van het slagen van die plannen af,
maar hij vergat dat haast uit bewondering voor
de vlugheid van dien man, dien zijn vader hem
tot steun achtergelaten had, zijn tegenwoordig
heid van geest, de zekerheid zijner bewegingen.
Toen de besteller weg was vroeg hij hem
Dus gelooft gij nog altijd, dat er een vrouw
in het spel is, mijnheer?
Maar dan ooit, en wel een vrome vrouw,
en wat meer zegt een vrouw, die minstens twee
gebedenboeken moet hebben, want om u te schrij
ven, heeft zij er één moeten vernielen.
En hebt gij hoop, haar te Vinden
Ja Prosper, dank mijn directe bronnen,
waaruit ik dadelijk verder zal putten.
Bij die laatste woorden was hij gaan zitten en
schreef haastig een of twee regels op een reepje
papier, dat hij op rolde en in zijn vestzakje liet
glijden.
Zijt gij klaar, vroeg hij, om naar mijnheer
Fauvel te gaan? Ga dan mee, wij hebben ons
twaalfuurtje wel verdiend.'
VIII.
Toen Raonl de Lagors gezegd had, dat mijnheer
Fauvel geheel terneergeslagen was, had hij niet
overdreven.
Sinds dien bewusten dag, waarop zijn kassier
op zijn aanwijzing in hechtenis was genomen,
was deze door en door werkzame man in een
diepe melancholie vervallen en had hij zich ge
heel uit zijn zaak teruggetrokken.
Hij, de huisvader bij uitnemendheid, verscheen
niet anders meer in den huiselijken kring, dan
ring van zijn eigen bestaan.
De beduchtheid voor een hemelval of
iets dergelijks komt niet alleen te voor
schijn als remmende macht bij handelingen,
die wat moed en zelfvertrouwen vereischen
zij openbaart zich ook bij de doodgewone
beschouwing van de dingen, die in de
naaste toekomst ons waarschijnlijk wachten
zullen.
Er zijn menschen die altijd tegen een
donkeren achtergrond zitten te kijken. Even
als bij den Zwitserschen bewoner der val
leien, rijzen aan alle kanten bergen voor
hen op, die hun het uitzicht beletten.
Maar, hebben zij ooit beproefd, de
hoogte te beklimmen, zich te verheffen tot
een punt, waar hun horizon breeder wordt,
op te gaan, al verder, totdat de oneindige
ruimte open voor hen ligt en zij de zon
tot haar nederdaling aan de westerkim kun
nen gadeslaan Wie immer vertoeft in de
laagte, kan lichtelijk zich voorstellen dat het
een onbegonnen werk zou zijnzich los te
maken van de belemmeringen die hem in
zijn voortgang stuitenen bezwaren, die
men niet poogt tot hun ware afmetingen
terug te brengen, niet ook eens van een
hooger standpunt dan het gewone tracht te
bezien, schijnen inderdaad onoverkomelijk.
Het is geen kunst, zich steeds bedreigd
te zien door denkbeeldige gevaren. Als men
de gewoonte aanneemt, de kwade kansen
een voor een in rekening te brengen, dan
wordt een zwaarmoedige stemming aange
kweekt, die de ergste vijandin is van het
levensgeluk.
Wanneer in het vroege voorjaar de na
tuur haar eerste leekenen van verjonging
doet aanschouwen, en wij, vroeger dan ge
woonlijk aan het zwellen der knoppen kun
nen bespeuren dat de eeuwige scheppingskracht
aan het werk is, dan komen sombere ge-
op de uren der maaltijden. Hij at dan haastig
een paar happen en verdween.
In zijn privékantoor opgesloten verbood hij
iemand bij hem te laten. Zijn verwrongen ge
laatstrekken, zijn onverschilligheid voor alle za
ken, zijn voortdurende afgetrokkenheid verrieden,
dat hij altijd aan één ding dacht.
Op den dag, dat Prosper vrijgelaten was, zat
mijnheer Fauvel tegen drie uur, als gewoonlijk
aan zijn lessenaar, de ellebogen op het uitgescho
ven blad steunend, zijn hoofd tusschen de handen,
toen een jongen met ontsteld gelaat binnenkwam
en uitriep
Mijnheer, daar is de vroegere kassier, mijn
heer Bertomy met een zijner bloedverwanten;
hij wil u absoluut spreken.
De bankier sprong verschrikt op, alsof hij den
bliksem vlak bij zich had zien inslaan.
Prosperriep hij met een van woede ver
stikte stem uit, wat, hoe durftmaar toen in
ziende, dat hij zich voor dien klerk niet door zijn
drift kon laten me?sleepen, besloot hij, zich in "te
houden en op betrekkelijk kalmen toon vervolgde
hij: Laat mijnheer binnenkomen.
Als mijnheer Verduret, die dikke man, met
vroolijk uiterlijk, op een zonderling en aan
grijpend toon eel gerekend had, had hij zich niet
vergist.
Niets ergers, dan de houding van die twee
menschen tegenover elkaar, de bankier met een
vuurrood, opgezwollen gezicht, alsof hij een be
roerte zou krijgen. Prosper bleeker dan een ge
wonde, die zijn laatsten droppel bloed verliest,
^f^hibeweeglijk, bevend, nauwelijks drie passen
wan elkaar verwijderd, wisselden zij blikken van
doodelijken haat en waren gereed, zich op elkaar
tc werpen.
Gedurende minstens een minuut bestudeerde
de heer Verduret die twee vijanden nauwkeurig,
met de koelbloedigheid van een philosoof, die
de hevigste uitingen der menschelijke hartstoch
ten bestudeerde en verdachte bewegingen ziet.
Daar die stilte hoe langer hoe gevaarlijker
werd, besloot hij, het woord te nemen en zich
tot den bankier wendende zei hij:
U weet zeker mijnheer, dat, mijn jonge
bloedverwant zooeven in vrijheid is gesteld?
Ja, antwoordde de heer Fauveldie alle
mogelijke moeite deed, niet in woede uit te
barsten, ja, bij gebrek aan voldoende bewijzen.
dachten aanstonds de vreugde verstoren.
Wij spreken van de mogelijkheid dat de
winterkoude niet zal zijn weggebleven, dat
zij slechts is verdaagd geworden. Die arme
bloem, die heeft het gewaagd haar kopje
uit de aardbedekking op te heffen, zij is ten
doode opgeschreven als striks de nachtvorst
haar rechten herneemt, en de onvoorzichtige
trekvogel, wiens vleugelslag aan de kin
deren van den landbouwer blijde vreugde
kreten ontlokt, zal naar onze meening zijn
voorbarigheid duur moeten betalen.
't Kan zijn. Maar is het wel verstandig,
zich met die mogelijkheid het hoofd te bre
ken Als het komt, wat onze bezorgdheid
zich voorsteltdari kunnen wij er niets tegen
doen. Zeker, een voorzichtig beleid eischt,
dat wij sommige maatregelen van behoed
zaamheid niet veronachtzamen; een vijand
wiens verschijning niet ondenkbaar is, be—
schonwe men geenszins als niet bestaande.
Hebben wij evenwel gedaan, wat redelijker
wijze van ons verwacht kan worden, laten
we dan toch helderheid van geest genoeg
overhouden om ons te verheugen in de ge
nietingen van het oogenblik. Doen we niet
als een onverstandige moeder, die haar
vrcolijke kinderschaar gadeslaat met een
angstig hart, denkende aan de vele ziekten,
die de kleinen zouden kunnen treffen en
ze daarom overstelpt met voorzorgsmiddelen,
waardoor zij in hun vrije ontwikkeling wor
den belemmerd; of als een andere, met
kommer vervuld over het zedelijk kwaad,
dat in de omringende wereld zoo welig tiert,
die hen daarvan afsluit opdat niets onedels
hen zou kunnen bereiken. Als die moeder
slechts haar gewone plichten ijverig vervult,
met nauwgezetheid de verschijnselen op
neemt, die haar waarneming kan omvatten,
dan mag zij met een gerust geweten die
bauge vrees laten varen. Eenmaal zal toch
de tijd daar zijn, dat haar hand zich moet
Juist mijnheer, en dit arrest van invrij
heidstelling heeft zijn toekomst zoozeer vernield,
dat hij besloten is naar Amerika te gaan.
Bij die verklaring veranderde de uitdrukking
op het gelaat van den bankier plotseling. Zijn
trekken ontspanden zich, alsof hij van een vree-
selijken angst verlost werd.
Zoo vertrekt hij, herhaalde hij verscheidene
raaien, vertrekt hij
De bedoeling van die woorden viel niet te
ontkennen. Op die wijze gesproken, behelsden
ze een grove beleediging.
De heer Verduret wilde echter niets merken.
Het schijnt mij toe, herhaalde hij op luch-
tigen toon, dat het vertrek van mijn bloedver
want noodzakelijk is. Ik wilde alleen, dat hij voor
zijn vertrek van zijn vroegeren chef afscheid zou
nemen.
Een bittere glimlach plooide de lippen van
den bankier, en hij antwoorddeDe heer
Bertomy had die voor ons beide zoo pijnlijke
visite wel achterwege kunnen laten. Ik heb niets
van hem te vernemen en heb hem niets te
zeggen.
De heer Verduret, die dezen wenk om te
vertrekken begreep, groette den bankier en ging
met Prosper, die geen woord gesproken had, weg.
üp straat vond Prosper zijn spraak eerst terug
en zei op doffen toon: U hebt het gewild,
mijnheer, ik ben u gevolgd. Zijt gij nu tevre
den Ben ik er verder door gekomen, deze
bloedige vernedering bij alle anderen te moeten
voegen
Gij niet, antwoordde de heer Verduret,
ik echter wel. Ik kon zonder u niet bij den
bankier komen, en nu weet ik, wat ik verlang
te weten. Ik ben er zeker van, dat de heer
Fauvel in de verste verte niet bij dien diefstal
betrokken is.
O mijnheer, merkte Prosper op, men kan
huichelen.
Zeker, maar niet op dat punt en dat is nog
niet alles; het was voor mijn plan noodig, dat
ik wist, of uw chef voor eenige vermoedens toe
gankelijk is. En nu kan ik gerust daarop ja
antwoorden.
Prosper en zijn metgezel waren, om meer op
hun gemak te kunnen spreken, op den hoek van
de rue Lafitte blijven staan, midden opeen leege
plaats, die vrij gekomen was, door dat er eenige