N uinnier 29. Donderdag 9 April 1896 19eJaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. De Bankiersvrouw. JONG BLIJVEN. FEUILLETON. UITGEVER- ANTOON TIELEN, Waalwijk. en Langstraatscne Courant, Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond. Abonnement sp rijs per 3 maanden f 1, Franco per post door het geheele rijk fl,35. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever Advertentiën 1 7 regels f 0,60daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3raaal ter plaatsing opgegeven worden 2raaal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. De gedachte aan den naderenden, of aan den toenemenden ouderdom wekt bij een groot aantal, we zullen niet zeggen bij de meeste menschen onaangename ge waarwordingen. Dat hij komt en, eenmaal daar zijndezijn aanwezigheid in steeds sterkere mate doet gevoelen, is de natuur lijkste zaak van de wereld; toch aanvaarden wij die wet slechts, omdat het niet anders kan, en er geen enkele vorm denkbaar is voor een protest tegen haar alvermogen. "Wat dien weerzien veroorzaakt, is niet in de eerste plaats de wetenschap, dat wij met iederen dag vier-en-twintig uren dichter aan het einde komen. Zelfs de domste weet, dat we voortdurend, met iederen polsslag van het leven, aan doodsgevaar zijn bloot heid, heeftom zich heen ziendede ontdekking gedaan, dat de sombere schik godin, die de zwak gesponnen draden af snijdt, de jeugd niet spaart en zelfs physieke kracht niet ontziet. Het „memento mori", al spreken we het niet uit, is een sooit van gemeenplaats geworden het oefent al geen invloed uit op onze handelingenwe beschouwen het als een factor die. omdat hij volkomen onberekenbaar is, bij het vast stellen onzer plannen voor de toekomst ook buiten rekening moet gelalen worden. En, dat heeft in meer dan één opzicht zijn goede zijde, omdat wij anders licht geneigd zouden zijn het streven naar vooruitgang achterwe ge. te doen blijven, in de onzekerheid dat wij zullen ingaan tot den oogst van hetgeen we gezaaid hebben. Neen er is iets anders, dat den ouderdom doet schuwen. Hij spreekt ons van ver zwakking, van vermindering. De aantrek kelijkheid van het uiterlijk schoon verdwijnt als van den boom, welks bladerdos verkleurt en dunner wordt; het weerstandsvermogen 24 Als uien uit het station van Vesinet komt, ziet men twee wegen voor zich. De eene rechts, die goed onderhouden is, voert naar het dorp, waarvan men tusschen de booraen de nieuwe kerk ziet doorschemeren; de andere is sleeht en voert naar een groot bosch. Langs dezen weg, die na vijf jaren een straat zal zijn, staat nog slechts hier en daar een enkel huis 'tusschen de boomen, meestal des winters onbewoond. Het zijn de zomerverblijven van Parijsche kooplieden. Op den kruisweg dier twee wegen liet Prosper ton negen uur het rijtuig stilstaan, waarin hij met den heer Verduret op de Place du Palai3 Royal gestapt was. De koetsier had zijn honderd francs verdiend. De paarden waren uitgeput, maar na eenige mi nuten zag men bij den schijn van de lantaarns een huurrijtuig, dat hen vooruit reed. De heer Verduret stapte het eerst uit en hield den koet sier een bankbiljet voor. Hier is wat ik u beloofde. Rijd naar de herberg, die ge aan uw rechterhand in het begin van het dorp zult vinden, als wij binnen een uur daar niet zijn, zijt ge \rij om naar Parijs terug te keeren. De koetsier bedankte maar noch Prosper noch zijn metgezel hoorde er iets van, met vluggen stap gingen zij den weg op. Het weer, dat bij hun vertrek den koetsier had doen aarzelen, was nog veel slechter geworden. De regen viel in stroomen en een hevige storm dreigde de Ukken der boomen te breken, die een somber gekraak lieten hooren. Er heerschte een volslagen duisternis, die nog akeliger werd door het flauwe licht van het station, dat men van verre zag en bijna door den wind gedoold werd. Vijf minuten liepen zij langs den weg, die door den regen doorweekt, wel op een grooten grooten modderpoel geleek, toen Prosper op eens stilstond. des lichaams wordt minderen wat we eenmaal met gemak konden doenbegint ons zwaarder te vallen. Evenzoo is het met de vatbaarheid voor zinnelijke genietingen wat ons vroeger hoogst begeerlijk toescheen, laat ons onverschillig, en we voelen weinig meer van den drang, om ons met geheel ons wezen over te geven aan het genot van het oogenblik. In. verband hiermede wordt ook vaak de kracht der zintuigen geringer, voor de waarnemingen met oog en oor moeten we ons meer inspannen, liet is alsol de buitenwereld haar deuren langzaam voor ons begint te sluiten. Erger is het dat ook vaak de vermogens van den geest hun scherpheid verliezenhet geheugen wordt minder getrouw, wat we vroeger zon der eenige moeite lang onthielden, feiten en namen en getallen ontsnapt ons nu, als pas de voorstelling is gevormd. Niet zelden ook wordt het oordeel minder vlug terwijl voorheen de gevolgtrekking gereed was i ijna op hetzelfde oogenblik dat we de gegevens luidden gerangschikt, moeten wij thans bedaard groepeeren om een overzicht te verkrijgendat ons in staat stelt een conclusie te trekken. Dat alles is nog het eenige niet. Neem de gunstigste verhoudingwaarin de oude van dagen tot zijn omgeving staat, laat het zijn dat hij wordt geëerd om zijn deug den, geacht om zijn karakter, bemind we gens de liefde, die hij steeds heeft betoond, met dankbaarheid bejegend voor de diensten, door hem gedurende een lange jarenreeks bewezf dan nog is er in dien eerbied, die aclj/.-'iig, die liefde niet zelden een ele ment dat veel overeenkomst heeft met medelijden. Men wordt, onbewust misschien, min of meer beklaagd wegens het feit, niet ineer „zoo goed als anders te kunnen mee doen,* en daartegen komt niet slechts onze ijdelheid, maar ook een rechtmatig zelfge- Wij zijn er, zei hij, hier woont Raoul. Voor het ijzeren liek van een verlaten huis zagen zij het rijtuig stilstaan, dat zij voor zich uit hadden zien rijden. De koetsier zat op den bok, zoo goed en kwaad als het ging, in zijn mantel gedoken en ondanks wind en regen te slapen, in afwachting van den- geen, dien hij hier gebracht had. Mijnheer Verduret naderde het rijtuig en den koetsier bij zijn jas trekkend, riep hij Zeg eens vriendje. De koetsier werd op eens wakker, nam werk tuigelijk de teugels op en stamelde Ja wij kun nen weggaan, maar toen hij bij den schijn der lantaarn, die twee mannen op die eenzame plaats zag, dacht hij, dat zij hem berooven wilden en, wie weet misschien wel aanvallen. Een vreeselij- ke angst overviel hem. Ik ben besteld, zei hij, met zijn zweep slaande, ik ben opgehouden. Dat weet ik wel, ezel, zei mijnheer Verduret en ik wil een inlichting van u hebben, waarvoor ge vijf francs kunt krijgen. Hebt ge niet een dame hierheen gebracht? In plaats dat die vraag en die vijf francs den koetsier geruststelden steeg zijn angst slechts zoodat hij zeiIk verzoek u verder te gaan anders zal ik om hulp roepen. Mijnheer Verduret trok zich snel terug en fluis terde tot Prosper Laten wij ons verwijderen, dat beest zou doen wat hij zegt en als de achterdocht eens opgewekt is kunnen wij ons plan laten varen. Ru moeten wij binnen zien te komen, want het hek is gesloten. Beiden liepen toen langs den muur, die den tuin afsluit, om een plaats te vinden, waar zij er over konden klimmen. Zulk een plaats was bij die duisternis niet ge makkelijk te ontdekken, te meer daar de muni tiën of twaalf voet hoog was. Gelukkig was mijnheer Verduret vlug. Na het zwakste punt gevonden en gekozen te hebbenging hij een weinig achteruit, nam een loopje en met een voor zulk een dikken man tamelijk hoogen sprong, gelukte liet hem, een punt van een der bovenste steeuen te pakken, en zich daarna met de voeten en één vuist verder helpend, richtte hij zich op en zat weldra dwars op den muur. Nu was het Prospers beurt, er over te komen, maar hoewel voel, in opstand. Hec is waar, wanneer al de betrekkingen zijn zooals zij wezen moe ten rdan, veroorzaakt deze omstandigheid weinig of geen last en zeker geen nadeel maar niet zelden staan jong en oud nevens elkander als op dit oogenblik kamer en senaat in Frankrijk. Indien de seniores het eens zijn met de jongeren, hun geen enkelen hinderpaal in den weg leggen, dan is alles in orde en heersent de beste har monie, maar zijn de eersten niet zoo volgzaam als gewenscht wordt, dan klinkt weldra een toon minder schril en onbe schoft maar toch in den grond der zaak er mede overeenstemmenddien de „Petite République" aansloeg: „De tijd is gekomen om aan het overwicht dier verderfelijke grijskoppen een eind te maken In verhalen uit den voortijd wordt op honderderlei wijzen gesproken van de mythe der oneindige jeugd. Men vindt haar terug in de fantaisieën over de Gouden Eeuw die aan de raenschheid ontvallen is en die zij terug moet vinden; er wordt van verteld in de sprookjes over het levenselixir, dat ouderdom afweerde, van de feeën, die met baar tooverstaf het verscbrompeldste oudje herschiepen in een bloeiende maagd; van de hemelsche bron, waarin men zich slechts behoefde onder te dompelen om alle kenmerken van het frissche en jeugdige leven terug te bekomen. Er zijn bijgeloo- vige wreedaards geweest, die jongelingen doodden omdat men hun had wijs gemaakt dat zijdoor het bloed van het slachtoffer in de aderen op te nemeneen nieuwe jeugd zouden erlangen, kortom, jong blijven is ten allen tijde als iets zeer heer lijks en begeerlijks beschouwd. En nog spreken wij er van, al weten we maar al te goeddat het natuurlijk levens proces zijn gang moet gaan. We zien veel jonger dan zijn metgezel, miste hij diens kracht; mijnheer Verduret was niet alleen ge noodzaakt hem bij het ophijschen behulpzaam te zijn, maar eveneens bij het afkomen aan den an deren kant. Eens in den tuin onderzochten zij het terrein. Het huisdat mijnheer Lagors bewoonde, ligt midden in ten grooten tuin; het is smal en in verhouding zeer hoog. Een venster op de tweede verdieping was slechts verlicht. Gij, die hier toch zoo dikwijls geweest zijt, kent toch zeker het huis, zei mijnheer Verduret; kunt ge mij zeggen, in welke kamer dat licht brandt Dat is Raouls slaapkamer. Goed; vertel mij verder. Wat is er gelijk vloers. De keuken, een billardzaal en de eetkamer. En op de eerste verdieping Twee zalen door een schuifdeur gescheiden en een werkkamer. Waar zijn de dienstboden? Die heeft hij op het oogenblik niet. Hij wordt door een man en een vrouw uit Vesinet bediend die 's morgens komen en 's avonds na het eten weggaan. Mijnheer Verduret wreef zich vergenoegd de handen. Dat is uitstekendzei hij, dan zou het al heel gek moeten komen, als wij niet te weten komen, wat Raoul met die dame verhandelt, die in dat weer op dat uur van Parijs komt; laat ons binnentreden. Prosper maakte een tegenstrevende beweging, dat voorstel kwam hem zeer gewaagd voor. Denkt ge dat te doen, mijnheer? vroeg hij. Natuurlijk, zei hij op spottenden toon, waar voor denkt gij dan, dat wij hierheen gekomen zijn. Dacht ge dat wij voor ons pleizier uit waren Wij kunnen ontdekt worden. Nu, en dan? Bij het minste leven, dat onze tegenwoordigheid hier verraadt, gaat gij naar binnen, als een vriend, die zijn vriend komt be zoeken en alle deuren opengevondeu heeft. Maar de zware eikenhouten deur was gesloten en mijnheer Verduret kon haar niet openen. Hoe onvoorzichtig, prevelde hij spijtig, men moest toch altijd zijn instrumenten bij zich heb rondom ons mannen en vrouwen, van wie ons bekend is dat het cijfer hunner jaren reeds tamelijk hoog is, en die ons niettemin verrassen door de weinige teekenen van verval waarvan zij het schouwspel aanbie den als de eik in het woud staan zij daar, nog dicht in blad en oogenschijnlijk bekwaam om aan nog menigen storm het hoofd te bieden. Dan vragen we, die gelukkigen benijdende, hoe zij liet hebben aangelegd om jong te blijven Sommigen doen al wat in hun vermogen is om den schijn van dien heilstaat aan te nemen. Kunstmiddeltjes van toilet en klee ding worden aangewend om de verwoestingen der jaren te verbergen; in gang en bewegin gen bootst men de jeugd na, bevindt zich liefst in haar gezelschap, doet zelfs mede aan haar dwaasheden en overdrijft dieom toch vooral niet oud genoemd te worden. Maar de natuur laat zich geen geweld aan doen. De Icarus-vleugels vallen af, als de drager te dicht bij de zon komt; als hij den hals breekt wordt hij niet beklaagd, en komt hij er met minder af, dan wordt hij uitgelachen. Er is iets zeer droevigs en nog meer bespottelijks in dat kinderachtig vertoon van een kracht, die niet aanwezig is; het algemeen oordeel, dat men den moed behoort te hebben om den toestand aan te nemenwaarin men is geplaatstis ook hier volkomen juist. Is het evenwel niet mogelijk, jong te blijven ook bij Lhet klimmen der jaren jong naar liet lichaam maar vooral naar den geest Binnen zekere grenzen is het dat wel. Maar een eerste voorwaarde daartoe is dat men de kunst verstaoud te wezen. Op die kunst moeten wij ons reeds toeleggen, ten minste haar beoefening hebben voorbe reid voor het jaarcijfers ons herinnert, dat de tijd. er voor gekomen is. ben. Een slot, dat met een spijker te openen is en dan niet eens een haak of een stukje ijzer- draad te hebben. r;.:ïTet onnut van zijn pogingen inziende, verliet *Jiij de deur om de ramen te onderzoeken. Helaas! $de blinden waren alle toe en zorgvuldig vastge zet. Mijnheer Verduret was zeer teleurgesteld. Hij liep als een vos rond een kippenhok om het huis, woedend, een toegang zoekend, zonder dien te vinden. Daar hij er niets beters op wist, ging hij daar in den tuin staan, waar het verlichte venster het best te zien was. Als wij tenminste maar konden zien, riep hij uit. Te weten, dat daar, daar, en hij wees met de vuist naar het raam, de sleutel van het raadsel is, en dat wij alleen door die dertig of veertig roet van die twee verdiepingen gescheiden zijn Nog nooit was Prosper zoo verwonderd geweest over de bewegingen van zijn vreemden metgezel. Hij deed, alsof hij bij zich tehuis was, in plaats van in een tuin, waar hij binnengedrongen was, hij liep zonder eenige voorzorg rond; het scheen dat hij aan zulke tochten gewoon was en zijn positie heel natuurlijk vond. Hij sprak over het openbreken van een deur van een bewoond huis als een burgerman over het openen van zijn ta baksdoos. Bovendien scheen hij ongevoelig voor het vreeselijke weer te zijn, voor den wind en den regen, die nog altijd in stroomen neerviel. Hij was het huis genaderd en berekende alles, nam de maat op, alsof hij het wanhopige plan had, langs dier. gladden muur naar boven te klimmen. Ik wil zien, herhaalde hij, ik moet zien. Op eens doorkruiste Prosper een gedachte uit vroegeren tijd. Er moet hier een ladder zijn, riep nij uit. Eu dat zegt ge nu eerst? Waar? Zij liepen er neen en vonden ze lang den muur liggen. Doch toen zij ze opgezet hadden, bemerkten ze dat de ladder te kort was, zelfs als ze dezelve zoo steil mogelijk plaatsten. Ze bleef nog wel zes voet van het verlichte raam verwijderd. Wij kunnen er niet bij zei Prosper ont moedigd. Wij kunnen er wel bij, sprak de heer Verduret zegevierend.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1896 | | pagina 1