Nummer 38. Donderdag 23 April 1896. 19e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen,
De Bankiersvrouw.
ANTOON TIELEN
Industrieëelen!
NIJD.
FEUILLETON.
Staatkundig overzicht.
UITGEVER
Waalwijk.
tMOMBSnÉEBS
De Echo van het Zuiden,
Wailwpscle en Laagstraatschc Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnementsp rijs per 3 maanden t* 1,
Franco per post door het geheele rijk fl,I5.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advertentiën 1 7 regels f0.60daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3raaal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
De kamer van koophandel en fabrieken te
Waalwijk houdt zich onledig raet het opma
ken van het verslag over 1895.
Heeren industriëelen worden verzocht hunne
opgaven voor het verslag zoo spoedig moge
lijk aan den voorzitter in te zenden.
De hamer van koophandel en fabrieken
voornoemd.
Waalwijk, April 1896.
Geen leelijker ondeugd dan de nijd, ook
wel afgunst, jaloerschheid genoemd, waardoor
de mensch zijn eigen geluk verwoest, en er
op uit is dat vau anderen te verwoesten,
en voor anderen te bederven wat men zelf
niet krijgen kan. De nijd is ook een Ja
nus met twee aangezichten, het eene lacht,
het andere staat droevig, en die lach is om
het leed van anderen en die droefheid om
't geluk van anderen. De nijd is een kal
koen, die boos wordt als hij iets glaiv%gs
of iets kleurigs ziet. jj&fëj}
De nijdigaard wordt, naar Hora'lius^pgt,
mager van den overvloed zijns naasten.
De nijd een afschuwelijke ondeugd, ook
in onze dagen zooveel gevonden en de oor
zaak van zooveel ellende.
Welk een afgunst, welk een broodnijd,
welk een „jalousie de métier* alom
De eer, de voorspoed, het welslagen van
den een ontneemt den ander zijn rust, zijn
slaap. Laat iemand vooruitkomen in de
wereld, hoort eens wat men alzoo van hem
te zeggen heeft.
Laat een of andere onderneming welsla
gen, wat geeft men er niet op af, wat doet
men niet om tegen te werken
Hoe menig bekwaam talentvol mensch
wordt geweerd door persoonen, die niet kun-
27
Gij vraagt mijn papieren, mijnheer de doge
en gij ook kleine? Ik heb ze wel maar zij zijn
in handen van het bestuur dezer stad met mijn
naam, voornamen, leeftijd, beroep, woonplaats,
enz. voorzien.
Met een woedend gebaar deed de hoer de
Clameran hem zwijgen.
Gij hebt u zooeven aan een schandelijk ver
raad schuldig gemaakt.
Ik, mijnheer de doge?
Ja u, wat is dat voor een afschuwelijk
verhaal, dat u voordroeg?
Afschuwelijk zegt u dat en ik heb
het nog al zelf samengesteld.
Genoeg, mijnheer, genoeg, heb tenminste
den moed, u nader te verklaren en beken, dat
het slechts een lange, schandelijke preek aan het
adres "an mevrouw Fauvel was.
De hansworst luisterde, het plafond bekijkend,
alsof hij daar zijn gedachten zocht, met open
mond, als een man, die uit de wolken in eens
op de aarde komt vallen. Wie hem kende, had
echter in zijn zwarte oogen een zelfvoldoening
vol vreugde kunnen zien.
Wat, riep hij, schijnbaar meer tot zichzelf
sprekend dan untwoordend, wat, dat is sterk.
Waar is er in mij drama van mevrouw Li-To
een zinspeling up mevrouw Fauvel, die ik haast
niet ken? Hoe ik ook zoek, op mijn woord ik
kan het niet vinden. Terainste alsmaar neen
dat kan immers niet?
Wilt gij dan ontkennen, hernam de heer
Clameran, dat gij niets van den slag weet, die
den heer Fauvel getroffen heeft
Doch de heer Verduret wilde zich alles laten
verhalen, en vroeg: Een slag?
Ik bedoel, mijnheer, den diefstal, waarvan
de heer Fauvel het slachtoffer is; er is, geloof ik,
genoeg over gesproken.
Ja, dat weet ik. Zijn kassier is er van door
gegaan met 350.000 francs. Nu, dat gebeurt
meer, dat is niets bijzonders. Maar hoe nu die
nen dulden overschaduwd te worden. Hoeveel
lijdt, kwijnt, sterft door die ondeugd.
En is bet al naar genoeg in het maat
schappelijk leven met zulken in aanraking
te komen, van zulken in een of ander af
hankelijk te zijn, hoe verschrikkelijk met
hen in een gezin te moeten samenleven,
broeders en zusters, die altijd jaloersch op
elkaar zijn, die elkaar niets gunnen, niet
kunnen verdragen in geest of talenten,
schoonheid of gaven te moeten achterstaan.
De nijdigaard is een gelukslooper, en niet
alleen dat van anderen, maar ook van zich
zelf.
Zijn aangezicht vervalt, want de nijd, zei
eens et?n groot man, is verrotting der been
deren, een voortdurende zelfkwelling.
De nijdigaard is zijn eigen beendfl(ij en
beul.
En waar we deze ondeugd vinden op al
lerlei gebied, in allerlei vorm, bovenal vree-
selijk en verderfelijk is de minnenijd, zooals
Shakespeare dien in Othello, den moor van
Venetië, voor oogen stelt, waar de nijd de
onschuld verworgt.
Iloe treffend teekent Dante een veroor
deelde in de hel die zegthet ongeluk van
anderen verheugde mij steeds meer dan
eigen geluk.
En Ovidius waar hij zegt„De nijd
woont in een sombere, vunzige grot, waar
nooit een heldere zonnestraal of frissche
luchtstroom doorheen speelt. Vaal is zijn
gelaat, mager zijn lijf, loensch zijn oogblik,
vuil zijn gebit, zijn hart vol gal, zijn tong
vol venijn. Hij kan niet slapen en niet
lachen, of 't moet zijn bij 't zien van an-
derer smart.*
Afschuwelijk, die nijd
En nu begrijpen wij van zelf, dat de nij
digaard tevens een veinsaard, kwaadspreker
en lasteraar is.
•"S"""""?.!'(."J1 JU J LLLÏJL
diefstal met mijn verhaal in verband staat, dat
UHliVijmnhrrrijprlijlr
iP^Do hee
lieer de Clameran wachtte even met ant-
JK woorden. Doch een elleboogstoot van Raoul deed
liera plotseling bedaren.
Witter dan krijt geworden, keek hij den hans
worst achterdochtig aan en scheen berouw te
hebben over hetgeen hij zich in zijn woede had
laten ontvallen.
Nu, zei hij, op dien hooghartigen toon, die
hem eigen was, het kan zijn, dat lk mij vergist
heb. Ik wil dat na uw verklaring wel aannemen.
Maar bij dat woord verklaring, bogon onze
hansworst, die tol nu toe zoo overdreven nederig
was geweest tegen te spreken. Hij richtte zich
met trots op en nam een uitdagende houding
aan.
Ik heb u geen enkele verklaring gegeven,
wat ik ook niet behoefde te doen.
Mijnheer, sprak de Clameran.
Laat mij als het u belieft uitspreken. Indien
ik, zonder het te willende vrouw van een
man, dien ik hoogachtbeleedigd hebdan
schijnt het mij toe, dat hem alleen het recht
toekomt, dengeen, die hem in zijn eer te kort
deed, rekenschap te vragen. Gij zult mij ant
woorden, dat hij den leeftijd niet meer heeft, mij
tot een duel uit te dagen. Dat is mogelijk, maar
hij heeft zoons, en een hunner is hier, ik heb
hem zooeven gezien. Gij hebt mij gevraagd, wie
ik ben, maar nu vraag ik u, wie zijt gij, die zoo
maar uit eigen beweging de partij van mevrouw
Fauvel opneemt? Zijt gij familie van haar, haar
vriend Welk recht hebt gij haar beleedigd te
achten door een verhaal, dat alleen uit pleizier
verhaald werd
Op die treffende rede viel niets te antwoorden;
de heer de Clameran zocht een uitweg en zei
Ik ben een vriend van den heer Fiuvjöl en
in die eigenschap heb ik recht, op zijn eer te
staan, als op mijn eigen. En als die reden u nog
niet voldoende is, weet dan, dat ik weldra tot
zijn familie zal behooren.
Ahal
Ja mijnheer, binnen acht dagen zal mijn
huwelijk met mejuffrouw Madeleine publiek aan
gekondigd worden.
Dat nieuws kwam zoo onverwacht en was zoo
vreemd, dat de hansworst een oogenblik geheel
uit het veld geslagen was, en ditmaal niet zonder
Ik wensehte wel dat ik bij u zoo'n afschuw,
zoo'n haat tegen den nijd kon opwekken,
dat ge u zei ven eens ernstig onderzocht of
die ook min of meer bij u wordt gevonden,
om die dan zij 't ook niet in eens dan
na veel strijd uit te bannen. En hebt gij
benijders, heeft de nijd het op u gemunt,
't is toch beter benijd dan beklaagd, en de
nijdigaard is diep te beklagen.
Leert uw geluk in u zelveu vinden, zoo
veel mogelijk vrij van de omstandigheden,
los van hetgeen de menschen zeggen, en
denkt aan Bilderijks woorden
De booswicht schept in mij te lasteren
zijn vermaak,
Beschaam hem door uw deugd, dat is de
rechte wraak.
En gaat de nijd de wereld niet uit, brengt
hij zooveel kwaads in het leven, bereidt hij
telkens de komst voor van dat afzichtelijk
monster met roof in de eene en moord in
de andere hand, laat die nijd nu maar geen
plaats vinden, geen plaats langer behouden
in uw hart, maar leert liefde kennen, liefde
die niet afgunstig is, die weenen kan met
weenenden en zich verblijden met de blij
den. Zoo zult ge bouwen aan uw eigen
gelukstempelterwijl gij ten zegen voor
anderen zijt.
Daar was eens een nijdigaard in wiens
tuin geen enkel bloempje bloeide, en die
ging, in den nacht de bloemen vertrappen
in den hof zijns buurmans. Doch een an
der, die dat gemerkt had, ging 's morgens
vroeg aan het werk om zooveel mogelijk
weer op te richten en aan te binden. En
toen hij aan het eind zag hoeveel er nog
was hersteld, toen gevoelde hij zich zoo
recht gelukkig.
Moogt gij, lezers, de laffe daad van dien
nijdigaard verfoeiendin zedelij ken zin het
voorbeeld van dien ander volgen.
reden. Maar zijn verwarring duurde slechts een
oogenblik. Glimlachend maakte liij een diepe
buiging en zei op niet te ontkennen spottenden
toon: Mijnheer, ik bied u mijn oprechte ge-
lukwenschen aan. Behalve dat mejuffrouw Made
leine heden avond de koningin van het feest is,
bezit zij, zooals men zegt, een half milioen tot
bruidschat.
Raoul de Lagors had dit gesprek met zicht
baar ongeduld aangehoord, naar alle zijden
angstige blikken werpend.
Nu is het genoeg, zei hij op minachtenden
toon, mijnheer ,ik moet u toch éen ding zeggen,
n.m. dat uw tong veel te lang is.
Wel mogelijk zeide de hansworst, maar
mijn arm is nog langer.
Clameran scheen nu ook haast te hebben, het
gesprek te eindigen.
Genoeg, zei hij, met den voet stampend,
met een man, die zijn afkomst onder het klater
goud van zijn kostuum verbergt, behoeft men
niet langer te spreken.
Het staat u vrij, mijnheer de dogeaan
den gastheer te gaan vragen, wie ik ben, als u
het ten minste durlt.
Gij zijt, riep Clameran, gij zijt
Een vlugge handbeweging van Raoul deed den
markies zwijgen, die op het punt stond zich te
verraden of tenminste een schandaal te veroor
zaken en de aandacht der gasten op zich te
vestigen.
De hansworst wachtte even, maar toen de be-
leediging niet uitgesproken werd, zocht hij met
zijn oogen die van (ie Clameran en sprak lang
zaam
Mijnheer, ik ben de beste vriend, dien uw
broeder Gaston bij zijn leven gehad heeft. Ik
was zijn raadgever en zijn vertouwde, tot zelfs
bij zijn hiatste wenschen.
Die woorden werkten als een pistoolschot op
de Clameran.
Hij werd doodsbleek en deed eene schrede
achteruit, alsof hij hier op dat bal een spookver
schijning zag. Iiij wilde antwoorden, tegenspre
ken, maar de schrik benam hem zijn spraak.
Kom, ga mee, zei Lagors, die kalm gebleven
wastot hem en trok hem zachtjes mee, hem
ondersteunend, daar de Clameran wankelde als
een dronken man.
Zoo, zei de hansworst, zoo, zoo I want hij
John Buil doet op minder aangename ma
nier de ondervinding op, dat het kwaad
zichzelf strafthij ervaart, dat de gewapende
koloniseering niet gaat zonder offers de
opstand van de Kaffers in Matabele land, in
't eerst beschouwd als een beweging zonder
eenige beteekenis, begint ernstige ongerust
heid te wekken in het uitgestrekte gebied,
door Cecil Rhodes vóór een jaar iu beslag
genomen. En in Engeland schijnt men de
zaak ook van beteekenis te achtende ge-
neraal-majoor sir Frederick Carrington, die
sinds het vorige jaar het bevel voert over de
troepen te Gibraltar, is door den minister
van oorlog aangewezen om de campagne
tegen de opstandelingen te biden, terwijl
bovendien al de officieren van het Eugelsche
leger in Zuid Afrika, die met verlof waren,
onverwijld zijn teruggeroepen.
Als men nu weet, dat deze sir Carington
een man van groote ondervinding is inzake
gewapende expedities in Atrika's zuidelijk
deel, en dat hij zich in deze reeds vele malen
heeft onderscheiden, dan kan men zoo on
geveer begrijpen welke beteekenis te
Londen in de leidende kringen aan den
opstand in Matabeleland wordt gegeven. Er
zouden zich tusschen de 10000 en 20000
Kaffers hebben verschanst in Rhodesia en
zij zouden zich reeds hebben schuldig ge
maakt aan geweldplegingen van allen aard,
waarvan de moorden op tal van Europeanen
niet de minst ernstige zijn, terwijl de bewoonde
ceutra van de Kaapkolonie en Natal van het
middelpunt van den opstand vele honderden
kilometers verwijderd liggen.
Voorzichtigheid ten aanzien van de mede-
deelingen van Engelschen oorsprong over
den opstand in Matabeleland, is aanbevolen
sommige mededeelingen dragen een erg
verdacht tintje en 't zou immers volstrekt
niet onmogelijk zijn, dat de beweging der
Kaffers als voorwendsel werd genomen voor
groote troepenconcentraties wat onder
was bijna even ontBteld als de fabrieksbezitter
zelf.
Die geheimzinnige, dreigende woorden had hij
toevallig gesproken zor.der bepaalde beteekenis.
Op goed geluk af, alleen om geen antwoord
schuldig te blijven.
Wat beteekent dat, dacht hij, vanwaar die
schrik? Welke vreeselijke herinneringen heb ik
bij hem opgewekt Komen er nog nieuwe ver
warringen iu mijn plannen en moeten mijn her
senen nog meer opsporen P Het toeval is toch
machtiger, dan wij allen en zet ons zonder moeite
mat en vernietigt door een gril al onze plannen.
Hij was in gedachten wel honderd mijlen van
de veranda verwijderd, toen een zachte tik op
de schouders hem tot de werkelijkheid terugriep.
De heer met den Venetiaanschen mantel stond
voor hem.
Zijt gij tevreden? mijnheer, Verduret vroeg
hij
Ja en neen, mijnheer de grasf, neen omdat
ik het doel, dat ik mij voor oogen stelde, toen
ik u verzocht, mij hier toegang te verschaffen,
niet geheel bereikt heb. Wel, omdat onze twee
schurken zich verraden hebben, zoodat er geen
twijfel meer bestaat.
En dan beklaagt gij u nog
Ik beklaag mij niet graaf, integendeel zegen
ik het toeval, waarvoor ik de Voorzienigheid
dankbaar ben, dat mij zooeven een geheim open
baarde, van welks bestaan ik geen begrip had.
Vijf of zes gasten, die den graal' bemerkt
hadden, naderden hem en stoorden dus het on
derhoud. De graaf verwijderde zich nadat hij
den hansworst meer vriendschappelijk dan uit
de hoogte gegroet had. Deze zette dadelijk zijn
banier neer en poogde met veel moeite door de
menigte heen te dringen. Hij zocht mevrouw
Fauvel, die het gewoel verlaten had en in de
groote zaal met Madeleine zat te praten. Beiden
zagen er zeer opgewonden uit.
Zij spreken zeker over dat tooneeltje, dacht
hij, maar waar zijn Lagors en Clameran heen
gegaan
Opeens zag hij hen. Zij liepen tusschen de gasten
door, groetend en af en toe iemand aansprekend.
lk zou willen wedden, dacht de heer Ver
duret, dat zij het over mij hebben, Die eerbied
waardige heertjes willen ontdekken, wie ik ben.
Zoekt maar toe vrienden, zoekt maar.