Nummer 99. Donderdag 10 December 1896. 19° Jaargang.
Toegewijd aan Handel,
/INTOON TIELEN
Aan onze lezers
Een Nabetrachting.
FEUILLETON.
UITGEVER-
"Waalwijk.
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnement sp rijs per 3 maanden f 1,
Franco per post door het geheele rijk fl,15.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advertentiën 1 7 regels f0,60daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
In het vorig iiumincr onzer eourunt komen
cenige artikelen voor, die door omstandighe
den, geheel onafhankelijk van onzen wil, bij
de correctie zijn ongewijzigd gebleven en
dieutengevolge onzin hebben te lezen gegeven.
Dit is de reden waarom wij die zelfde stukken
nog eens af drukken na ze vooraf verbeterd
te hehben en bij 't nummer van heden voegen
met beleefd verzoek ze nog eens nauwkeurig
te lezen, teneinde tot recht begrip te komen.
I De Vicinaux.
II. Tentoonstelling van Noordbrabant-
schc Nijverheid.
Tiet was te verwachten dat de bekende
uiting van den minister van binnenlandsche
zaken in de zitting der eerste kamer van 5
September jl., bij de algeraeene beschouwin
gen over de begrooting voor 1897 niet on
besproken zou blijven. Reeds in tusschen
de regeering en de tweede kamer gewisselde
stukken werd liet geruchtmakende feit te
berde gebracht. In het voorloopig verslag
der kamer op hoofdstuk I der begrooting
is er nl. op gewezen., lo. dat de rede door
den heer Van Houten werd uitgesproken in
tegenwoordigheid van het hoofd van het ka
binet en van bijna alle zijne andere ambt-
genooten en 2o. dat de minister den meer
voudsvorm had gebruikt door „wij" te zeg
gen. Naar aanleiding daarvan werd de
meening geuitdat de minister zou hebben
gesproken namens het geheele ministerie.
In de memorie van antwoord verklaarde
de regeering echter nadrukkelijk „dat die
woorden niet werden gesproken namens het
geheele kabinet."
Moet in deze verklaring een „désaveu"
worden gezien van de door mr. Van Houten
gebezigde woorden Over deze quaestie
17
Hij ging naar haar toe
Ik ga de revolver halen, zei hij fluisterend.
r/.e is weggesloten in eene kast op mijne kleed
kamer! Sedert dien nacht heb ik ze niet meer
gezien.' Ik was er bang voor bangHet was
gelijk een vijand, die daar in die kast verborgen
was. Doch nu zal ik ze halen en ze mee naai
den rechter nemen en zeggen dit is het wapen,
waarmede Talbot vermoord werd. En ik doodde
hem, ik, de rechter, die zoovele anderen, wegens
moord ten doode gedoemd heb.
Hij hield den adem in.
Ik zal ze halen, wacht I
:Ze trachtte hem te weerhouden en sprong hem
met een wilden kreet ra.
Edmund 1
Doch hij was heengegaan. Langen, langen tijd
wachtte ze. Het duurde slechts een kwartier,
doch het scheen haar uren toe. Toen hoorde zij
hem de trap afstommelen.
Toen hij het vertrek binnen kwam, zag hij
haar aan.
Wat beteekent dit? sprak hijzijn stem
daalde, ze klonk heesch.
Ben ik krankzinnig of was ik dien nacht krank
zinnig Zie hier
Hij hield in de bevende hand het wapen, dat
hij had medegebracht.
Het werd met afgeschoten dien nacht! En
ik ik ben onschuldig Dank GodDank God!
'11'Wat beteekent dit? vroeg ze onbewust de
woorden herhalende, die hij zelf eenige oogen-
blikken te voren gesproken had, toen hij den
dorpel van het vertrek betreden had.
Ze bracht de hand aan het voorhoofd als om
te trachten haar verwarde vermogens te hulp te
ko^Edmund I Edmund I zeg mij wat betee
kent dit? Ik begrijp het niet. Is dit, (ze ging
naar hem toe en boog zich over hem en fluisterde
hem in het oor:) is dit't wapen, dat ge dien nacht
van Talbot's kamer medebracht Hetzelfde
schijnt verschillend te zijn gedacht, zooals
o. a. blijkt uit het debat, waarvan de tweede
kamer op 1 December getuige was. Door
drie sprekers, de heeren Beelaerts van Blok
land, Harte en Kuyper werd de strijdleus
des ministers op het tapijt gebracht en hoe
wel zij allen gelijkelijk over dit feit hunne
afkeuring te kennen gavenwas er toch
eenig verschil in de wijze waarop zij de
quaestie behandelden. Zelfs kwam de laatste
spreker min ot meer in tegenspraak met den
eerste.
Dit alles mag echter van ondergeschikt
belang heeten. Hoofdzaak is wat van de
regeeringstafel door den betrokken minister
en den minister van buitenlandsche zaken
in zijne hoedanigheid van premier werd
geantwoord. Laatstgenoemde repliceerde o. ra.
het volgende
„Er was geen aanleiding voor de regeering
als zoodanig, noch om instemming te be
tuigen met hetgeen door den minister van
binnenlandsche zaken was gezegd." Dat
in deze aan een wapenkreet is te denken
ontkende de heer Roëll ten sterkste. „Uit de
omstandigheden waaronder, en het verband
waarin de woorden zijn gesproken", zeide
hij, „blijkt immers overtuigend, dat aan het
smeden van een wapenkreetdie namens de
regeering zou worden geuit, niet te denken
valt." In antwoord op de rede des heeren
Hartedie tot den minister de vraag had
gericht of het voegzaam en oorbaar was
dat een minister in de eerste kamer als
verkiezingsagitator optrad verklaarde Z.Ex.
nog „Neenmaar ik voeg hierbij, dat er
van zoodanig optreden door een lid der re
geering als verkiezings-agitator ook geen
sprake is geweest. Wat echter niet aan een
lid der regeeering kan worden ontzegd, dat
is ditdat hij in het openbaar mededeelt
wat naar zijn inzicht te doen zal staan in
een tijdvak dat zich zal uitstrekken ook nadat
Ja.
Zijt gij er zeker van, drong ze aan. Zijt ge
er zeker van, dat het niet veranderd werd
Ja.
Wiens revolver was dit, om mede te be
ginnen vroeg ze.
Van Talbot, antwoordde Edmund Anson.
Hij had het op zijn bureau gereed liggen, toen
ik de kamer binnenkwam. Waarom het daar
lag, weet de hemel alleen
Lady Melbury huiverde alsof ze het koud had
en verborg met eenen zucht het gelaat in de
handen.
De rechter legde zijne bevende hand zwaar op
haren schouder.
Wat is er Dolly, vroeg hij op vreemden,
onvasten toon. Wat is er? Weet gij soms waarom
het daar lag?
Lady Melbury's lippen waren kleurloos gewor
den, doch Edmund Anson bemerkte het niet.
Hij viel op zijn knieën en het gelaat voorover
gebogen., bad hij
Vader in den hemel, ik dank U. Ik ben gelijk
een doode die herleefd is. Ik was gelijk een in
de hel en Gij hebt er mij uit verlost! Ik dank
U, ik dank Het gewiclit mijner zonden is van
mijne schouders gevallen. Ik ben weereen mensch,
een mensch als voorheen.
Er volgde een snik.
Gij waart mij arme zondaar genadig.
Het hoofd zonk dieper.
Zijt ge zeker? Zijt ge zeker fluisterde een
wilde stem in zijne ooren.
Lady Melbury boog zich over hem henen en
raakte zijn schouder aan, evenals hij het een.
oogenblik tevoren gedaan had.
Indien het een moord ware door vergif zou
ik het kunnen begrijpen, vervolgde ze snel. Doch
het schijnt zoo vreemd dat een man zou denken,
dat hij iemand dood geschoten heeft en het ten
slotte niet gedaan zou hebben.
Zeidet gij niet, dat hij dood viel dood aan
uwe voeten
De rechter sprong weer op en drukte de handen
tegen de slapen.
Ja, zei hij, gehaast sprekende. Ik stond en
zag hem in het gelaat. Ik hield de revolver in
de hand. Ik had ze van het bureau genomen en
dreigde er hem mede.
God weet, dat ik niet van plan was te schieten.
hij als lid der regeering zal zijn afgetreden."
De quaestie in 't midden latende of deze
repliek door bijzondere helderheid en
kracht uitmuntte, kan men daaruit toch de
gevolgtrekking maken, dat de heer Roëll, in
de eerste kamer staande op de plaats van
den heer Van Houten, de door dezen laatste
geuite woorden niet zou hebben gebezigd.
Natuurlijk kon de minister van buitenland
sche zaken thans bezwaarlijk de houding van
zijn collega laken maar het was duidelijk,
dat hij deze houding toch liever anders had
gezien.
Intusscben ging de heer Van Houten-zelf,
wat de verloochening van de bekende woor
den als verkiezingsleus en strijdkreet betreft,
zoo mogelijk nog verder dan de premier. Na
eerst verklaard te hebbendat de regeering
en het hoofd van het kabinet buiten liet
debat waren en vervolgens een poging te
hebben gedaanom te betoogen, dat zijne
uiting volkomen op hare plaats was geweest,
vervolgde hij aldus
„Ik kan de heeren bovendien geruststellen,
dat deze woorden niet alleen niet uitdrukten
de verkiezingsleus van het ministerie, maar
ook niet die van den minister van binnen
landsche zakenWanneer de tijd eens
gekomen zal zijn om uiteen te zetten, wat
ik voor eene volgende kamerperiode wensch,
zal de geachte spreker bevinden, dat het
zich niet oplost in anti-clericalisme en anti-
protectionisme."
Dat de heer Van Houten nog andere ide-
De heer Kuyper resumeerde in zijn dupliek
het antwoord des ministers aldus „De minister
van buiten 1. zaken heeft gezegd ;dat hij den mi
nister van binnenlandsche zaken niet desavou
eerde, maar ook niet dat hij hem fiat gaf. Hij
deed noch het een noch het ander. Is dit niet de
tactiek der voorzichtigen Zoo laat men de
moeilijkheden aan anderen over en wascht zieli-
zelven de handen in onschuld."
Doch ik was geen meester van mijzelf op dat
oogenblik. Er waren redenen toe. Ik was bijna
gek. Ik zei tot hem
Ik zou u liever doodschieten, dan dat ge
zoo iets zoudt doen
Zoo iets, viel lady Melbury hem plotseling
scherp in de rede. Zoo iets, wat?
Ge weet, ge weet,antwoordde hij droog dat
het met die oude zaak in verband stond. Het
had niets te maken met wat later gebeurde,
olschoon het de oorzaak zou schijnen, indien de
menschen alles wisten. Ik had die woorden juist
gesprokan het was half twee, juist eenige mi
nuten van tevoren kwaamt gij langs toen er
een schot viel en Talbot neerzonk.
De knal van het schot was plotseling en hevig
en dichtbij zoo dichtbij, dat het wel van het
wapen, dat ik in de hand hield, kon zijn geval
len. Ik was half krankzinnig van angst. Nu
terugziende op de zaak, herinner ik mij, dat mijne
zinnen verlamd waren, dat ik niet recht bewust
was van wat ik deed of anderen om mij heen deden.
De kamer wus slechts half verlicht, zooals ge
weet half verlicht door dat kleine zilveren
schemerlampje in den hoek. Ik dacht dat Talbo t
en ik heheel alleen waren en toen ik hem zag
vallen, begreep ik eruit dat ik den trekker moest
hebben overgehaald. Ik had het zoo niet be
doeld, de hemel weet het! Doch ik had het
vervloekte ding in zijne richting gehouden en ik
geloofde dot ik bij ongeluk geschoten had.
Hij hield een oogenblik op.
Het ding moetin mijne hand getrild hebben
en zoover ik wist was er niemand anders aan
wezig. Een oogenblik daarna zag ik rook en.
bloed.
Toen wist ik, wat het was te voelen dat men
menschenbloed vergoten heeft.
Ik zeg u Dolly, er is meer angst in dat gevoel
dan in eenige andere afschuwelijkheid.
Hij klampte de handen saam.
Dezelfde drang kwam in mij op, gelijk in
iederen misdadiger, dien ik verafschuwd heb, de
drang om mijzelf ten koste van iedere leugen,
van eene andere misdaad desnoods, te redden.
Ik sloop heen. Ik verborg de revolver en keek
er nooit meer naar. Ik hield het voor zeker dat
ik en niemand anders de moordenaar was ge
weest. Ik vertelde u,toen ik u ontmoette, dat
ik het was. Ik geloofde dat ik het in mijne krank-
alen heeft dan anli-clericalisme en anti-
protectionisme heeft niemand ooit ontkend.
Maar dit neemt niet weg, dat hij bij de
beëindiging van het kieswet-debat in de
eerste kamer wel degelijk op deze beide
„anti's" speculeerde, om de eendracht onder
de liberale partij te herstellen. Immers, wat
zeide de minister Letterlijk het vol -
gende Deze dag beëindigt den kieswet-
strijd maar opent den stembusstrijd en bij
dien stembusstrijd is het noodig, dat alle
liberalen vereenigd staan juist om de ge
volgen (een clericale en protectionistische
strooming) af te weren, die de geachte afge
vaardigde (de heer Muller) vreest."
Wanneer dit geen verkiezings- en geen
vereenigingsleus is, wat is het dan wel? De
heer Van Houten heeft een poging gedaan,
om een aaneengesloten Linkerzijde te vor
men hij heeftzooals de heer Kuyper het
noemde, een politiek advies gegeven en dit
advies sluit in zich een politieke daad. De
poging is mislukt. Aan den oproep van
den minister werdtot dusver althans, geen
gevolg gegeven. Integendeel, de tweespalt
kwam juist daarna meer dan ooit aan 't
licht. En onder deze omstandigheden moest
het debat in de tweede kamer 1 December
voor de geheele regeering en meer speciaal
voor den heer Van Houten een zeer onaan
gename zijde vertoonen. Maar onwillekeurig
rijst ook de vraagof de beide ministers
wel zouden gesproken hebbengelijk zij
deden wanneer de vereenigingsleus van den
minister van den binnenlandsche zaken een
krachtige echo bij alle sehakeeringen der
liberale partij had gevonden
zinnigheid, gedaan had.
En ik was onschuldig! onschuldigl onschuldig!
En alle zwarte hopelooze ellende van vier lange
jaren is om niet geweest!
O, dat eerste jaar voor Rosamund stierf, toen
ik het niet verdragen kon, dat zij, heilig als zij
was,zichzelf zou vernederen door zelfs mijne hand
aan te raken en ik haar niet durfde toonen, dat
ik voor haar ineenkromp!
En na dien sedert haar dood toen ik voelde
dat zij in het leven hiernamaals wist, dat ik een
moordenaar was dat ik het was, die haren neef
vermoordde dan het motief tot mijn twist met
hem.
Hij brak af, zijn lippen vertrokken zenuwachtig
Eene wolk, gelijk de schaduw van een opnieuw
ontwaakt en vreeselijk verdriet, verduisterde
zijn zenuwachtig gelaat.
Lady Melbury zag hem snel aan.
Die reden zou zeer donker schijnen, indien
liet als bewijs gegeven werd, zei ze.
Hij stak de hand ui*, als smeekte hij haar stil
te zijn.
Spreek er niet van. Dolly. Ik zal trachten
het te vergeten, indien ik het kan.
Indien ge mij genade wilt betoonen, zwijg dan
Lady Melbury liet een zwaren zucht als van
pijn en berouw hooren.
Dan wie was het, die William Talbot ver
moordde? riep ze op onderdrukten, vreeselijken
toon uit.
Langen tijd ging voorbij en nog antwoordde de
rechter niet. Ze stonden zwijgend tegenover el
kander, oog in oog.
Toen vervolgde lady Melbury
Wai ge mij gezegd hebt, is gelijk eene
nachtmerrie. Het is vreemd, verschrikkelijk on
verklaarbaar. En toch het bewijs van den
revolver is onmiskenbaar.
Er moet dan een ander revolver geweest zijn,
er. het moet medegenomen zijn-
Van wien is het?
Wie schoot het af I
Hij moet zijn geweest Frank mijn onge
lukkiger: jongen, zei hij op gebroken toon. Hij
moet het gedaan hebben, evenals dat andere
het stelen en verkoopen van het document.
hepielhij, mijn zoon. dien ik een edelman
dacht, van wien ik zooveel verwachtte!
Mijn zoon en de zoon van de beste en reinste