N ummer 32.
Donderdag 21 April 1898. 21e Jaargan^
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen
Bekendmaking.
„li tjö A".
ANTOON TTELEN
1ND USTR1ËEL EN
Persoonlijke dienstplicht.
FEUJLLETOfi.
UITGEVER:
Waalwijk.
De kamer van koophandel en fabrieken te
Waalwijk houdt zich onledig met het opmaken
van het verslag over 1897.
Heeren iodustriöelen worden verzocht
hunne opgaven voor het verslag zoe spoedig
mogelijk aan den voorzitter in te zenden.
De kamer van koophandel en fabrieken
voornoemd.
STAAT van brieven, geadresseerd aan onbe
kenden.
Verzonden gedurende de 2e helft van Maart
Van Waalwijk
J. Nieuwenhuizen Amsterdam.
H. Fraza Bellicum.
Het gemeentebestuur van Waalwijk maakt
bekend, dat zijn ingekomen de navolgende
verzoekschriften
a. Van J. Franssen;
b. Van P. C. Mathie;
c. Van S. van der Pennen;
d. Van Chr. J. van de Werff;
waarbij vergunning wordt gevraagd, tot ver
koop van sterken drank in 't klein, respec
tievelijk in de perceelen Kloostersteeg, wijk
C no. 98, den tuin ten Zuiden van dat perceel
en de houten tent naast genoemden tuin
Stationsstraat, wijk B no. 75; Grootestraat,
wijk A no. 48; en Grootestraat wijk B no. 86.
Waalwijk 19 April 1898.
Het Gemeentebestuur voornoemd.
Het antwoord der regeering is verschenen
op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer
over het wetsontwerp betrekkelijk den per
soonlijken dienstplicht.
De opmerking, dat tegen de afschaffing,
der plaatvervanging en nummerverwisseling
een der staatkundige richtingen onoverkome
lijk bezwaar heeft, betreft
niet de opportuniteit
der indiening, maar de indiening zelve. Maar
bovendien moet nog blijken of werkelijk
eene staatskundige richting als zoodanig
tegen het ontwerp onoverkomelijke bezwaren
heeft.
Het in werking treden der wet op 1 Sep
tember a. s. zal geen
dissonant zijnin de nationale
feestviering.
Te minder nu in hel verslag wordt verklaard,
dat, dank zij de vrijstellingen, de R.-Ka
tholieken zich eventueel bij de aanneming
zullen neerleggen.
Uitstel acht zij niet gerechtvaardigd.
Geenszins wordt toegegeven dat persoonlijke
dienstplicht niet zou passen bij een stelsel
van dienstplicht met ongelijke oefening, even
min als dat de Regeering kan inzien, dat
over de afschaffing van plaatsvervanging en
nummerverwisseling geen beslissing zou kun
nen worden genomen geheel afgescheiden
van latere plannen van
legerorganisatie
en legervorming. Omtrent die latere plannen
blijft de Kamer volkomen vrij.
Gaarne wil de Regeering de verklaring
afleggen, dat na het tot stand komen van
deze wet, met de nadere voorstellen betref
fende de levende strijdkrachten bekwame
spoed zal worden betracht.
Voorts doet de Regeering opmerken, dat
het grondwettig voorschrift dat de nationale
militie
zooveel mogel ij k uit vrijwilli-
g e r s
moet worden samengesteld, vervat in art. 180
der Grondwet van 1848, niet meerbe-
staat; en dat gelijkstelling van plaatsver
vangers met vrijwilligers niet opgaat. Af—
schaffing der plaatsvervanging is juist be
vorderlijk aan de naleving van het grond
wettig voorschrift, dat alle Nederlanders,
daartoe in staat, verplicht zijn mede te
werken tot handhaving der onafhankelijkheid
van het Rijk.
De regeering blijft volhouden, dat zeer
zeker het
peilvanzedelijkheid en ont
wikkeling
van plaatsvervangers beneden dat der overige
milüciens staat. Naast officieele cijfers spre
ken ook de feiten in het nadeel der vervan
gers. Ook over het bezorgen van plaatsver
vangers kan over T algemeen het oordeel niet
gunstig luiden.
Dat het samenzijn in de kazerne van
personen, die in zeer verschillende geldelijke
omstandigheden verkeeren, op het moreel
gehalte van de dienstplichtigen en op hun
onderlinge, verhouding een minder goede
invloed zal hebben, kan de Regeering geens
zins toegeven. Men mag integendeel ver
wachten, dat de eenheid van verplichting de
toenadering der verschillende klassen tot
elkander zal bevorderen en dat het onderling
verkeer in het leger, gelijk doorgaans op de
minder ontwikkelden een beschavenden in
vloed zal oefenen.
Door de dienstvervanging blijven de flinke
boerenzoons en de jongelingen uit de midden
klasse van het volk buiten de militie en doen
hunne plaatsen innemen door mannen uit de
lagere klassen, vèr bij hen in ontwikkeling
achter staande.
Bij de hedenflaagsche krijgsvoering wordt
veel meer dan vroeger kennis en zelfstan
digheid ook hij ieder individu van het leger
geëischt.
De pereoonlijke dienstplicht zal zonder
bovenmatige uilgaven een in aantal en ge
halte
Hij was groot en slank, veerkrachtig in zijne
bewegingen en had een voornaamheid in zijn
gansche houding, waarvan hij zichzelf niet bewust
scheen. Het gelaat was licht gebruind door zon
en lucht, maar het was schoon en had sterk spre
kende trekken. Haar en baard waren zwart, en
uit de oogen, zoo donker als de nacht, schitterde
het vuur van frissche jeugd en levensmoed zoo
stond de onbekende voor ons.
voldoend kader
verschaften en 't deed der Regeering
genoegen te vernemen, dat op dezen grond
reed? alleen de voorgestelde maatregel door
sommige leden gerechtvaardigd werd geacht
uit een militair oogpunt. Een leger, waarin
alle standen der maatschappij schouder aan
schouder staanheeft veel meer inwendige
kracht en staat uit een moreel standpunt veel
hooger dan een leger, waarin nageuoeg alle
gegoede en ontwikkelde elementen des volks
worden gemist.
Maar al ware uit een millitair oogpunt een
voldoende defensie te bereiken bij een rege
ling die het aan de zonen der meergegoeden
mogelijk maakt zich aan de verdediging van
het vaderland te onttrekken, uit een sociaal
en moreel oogpunt is dit niet te rechtvaar
digen.
Voor geld moge veel te koop zijn,
de plicht om h e t v a d e r 1 a n d t e
verdedigen mag niet worden
afgekocht.
De bevoegdheid nu aan allen verzekerd om
anderen in tijd van oorlog voor hen te laten
vechten is in werkelijkheid voor de groote
meerderheid der loteliugen fictief, omdat de
persoonlijke dienstvervulling slechts voor een
belangrijke som gelds kan worden afgekocht,
en daaronder de geheele klasse» van ara-
baohts- en werklieden.
De Regeering is bij het ontwerpen van
haar wetsontwerp uitgegaan van de gedachte
dat 't haar plicht is om, wanneer het belang
der defensie 't gedoogt, wel degelijk met
bijzondere maatschappelijke verhoudingen en
omstandigheden rekening te houden, en van
de dienstplichtigen ook niet meer te vergen,
dan werkelijk noodig wordt geacht en door
de rechtvaardigheid wordt geboden. Daarom
is eene bepaling opgenomen, volgens welke
ontheffing van dienst
De Echo van het Zuiden,
taalwil We ni LangstraalsÉe Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1,
Franco per post door het geheele rijk f 1,2 5.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advertenties 17 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2raaal berekend. Advertentiën voor Duitsoh-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Ik zal dus met mijn verhaal beginnen, zoo
duidelijk als mijn verstand zich slechts weet uit
te drukken, en mijne oude vingers het kunnen
neerschrijven, En opdat gij de reden van mijne
handelwijze volkomen zult begrijpen, moet ik
reeds beginnen bij de jaren mijner jeugd.
Mijn volle naam is Michaël Ritter en ik ben
de eenige zoon van brave en niet arme ouders.
Als zoon van vrij welgestelde buigers van Weenen
ontving ik een goede en volgens de toenmalige
begrippen zelfs uitstekende opvoeding. Het vale
miiner voorouders zij waren allen bekwame
smidsbazen kon mij niet behagen.
Mijn illusiën gingen hooger en God moge
het haar vergeven, als het een zonde was mijn
goede zwakke moeder hielp mede om „ieis« van
mij temaken.
Ik had een opgewekten geest, een levendige ver
beelding en te veel vrijheid en geld, waarvan
ik maar al te gaarne gebruik wilde maaken.
Allerlei plannen woelden mij door het hoofd
gedachten aan een vluchtaan een vlucht uit
het ouderlijke huis, dat mij een9 zoo dierbaar was
geweest.
En weken gingen voorbij. De winter was ver
streken, de sneeuw weggesmolten en onder de
zachte, levenswekkende stralen der \oorjaarszon
ontwikkelde zich weder de liefelijke lente in al
hare heerlijkheid. Toen de heldere zonnestralen
door de kleine vensters in onze werkplaats vielen
en zoo vroolijk langs de roetzwarte muren dansten,
toen de hemel weder zijn vlekkeloos blauw ver
toonde en een zachte atmosfeer geheel de natuur
vervulde toen, o, toen kon ik het niet langer
uithouden. Met een ruk wierp ik de teugels af
en vloog de wereld in.
En slechts met een huivering dacht ik terug
aan de zwarte muren van onze heete werkplaats,
aan de ruwe gezellen en dan stonden de ge
stalten mijner ouders voor mij de strenge, onver
biddelijke vader, en de zwakke, helaa9 te goede
moeder en dan dreigde ik week te worden. Eu
ik vond een uitweg ik stelde mij met haar in
verbinding en ontving geld van haar. Maar op
zekeren dag kwam er een brief nauwelijks lees
baar, zooveel tranen waren er op gevallen.
«Mijn arme lieveling dit is het laatste geld,
dat ik u kan zenden.
Uw vader heeft uwe brieven in handen gekregen
en er is eene vreeselijke scè^e voorgevallen. Hij
heeft gezworen, dat hij mij het huis zal uitjagen,
als ik dien ach, beste jongen, ik durf niet
zeggen, welk een leèlijk woord hij heeft genoemd
nog een enkelen penning zend. En al het geld
en al mijne sieraden heeft hij goed opgeborgen,
dus kan ik u voortaan nog slechts zenden, wat ik
uit mijnen mond bespaar. Och, kind, kom toch
liever weder tehuis..,."
Thuis? Ik? In die gevangenis-atmosfeer? Mijn
geest in banden teten knellen? Neen Dan liever
de wijde wereld in Arme moeder I Ik was toch
zoo slecht niet ik snakte slechts naar vrijheid,
En alles kookte en bruiste in mij.
En nog éénmaal schreef ik mijne moeder, dat
zij toch om mij niet moest treuren. Ik was een
echte „dolende ridder/ en jongelui zooals ik,
kwamen altijd wel terecht. Dat was mijn laatste
brief aan mijn lieve moeder. Vier maanden later
werd zij weggedragen naar de plaats, waarheen
men ons allen brengt, wanneer de heilige stem des
Heeren or.s roept.
Van nu af vierde ik aan mijn wilde en on
stuimige hartstochten den vrijen teugelaan te
rugkeeren van den ingeslagen weg was nu voor
mij niet meer te denken. Ik was destijds in Duitsch-
land en had als „dolend ridder,/ reeds menig
avontuur beleeid mijn beurs werd ledig en ik
zag geen kans ze spoedig weder te vullen.
Afgemat trad ik op een heerlijken zomeravond
voor de schoonheden der natuur heb ik altijd
een open oog gehadeen kleine herberg binnen,
met het doel daar te overnachten.
Ik zette mij aan de tafel voor het geopende
venster, om het uitzicht te genieten op het fchoone
woud aan gene zijde van het dorpje.
De viiendelijke waard kwam naar mij toe ik
liet mij een glas bier brengen en begon een ge
sprek met hem. Misschien had ik er ongeveer een
uur gezeten, toen weder een bezoeker de gelag
kamer binnentrad. Toen ik opzag en den vreem
deling aankeek, vond ik, dat ik nog niet dikwijls
iemand had gezien met zulk een flink gestalte en
knap uiterlijk.
Zijn fijn, licht reisgewaad was bestoven.
Na een vluchtigen blik om zich heen geworpen
te hebben, naderde hij mijne tafel, terwijl de
waard hem groette.
Veroorlooft ge mij, jonge vriend vroeg hij
met die half nederbuigende voornaamheid, en op
dien half vertrouwelijken tooD, die sommigen is
aangeboren.
O, zeker, mijnheer, antwoordde ik, terwijl
ik hem nog met zekere bewondering aankeek.
Misschien was hij hoogstens een vijf-tal jaren
ouder dan ik, maar zijn vertrouwelijk „jonge
vriend' wilde mij toch niet over de lippen
komen.
En van dat oogenblik bleven wij den geheelen
avond bij elkander wie hij was en hoe hij
heette, dat had hij mij niet gezegd doch daar
entegen lag mijn geheele levensloop duidelijk als
een schilderij voor hem. Ik begrijp tot heden nog
niet, hoe het zoo kwam, maar in den omgang
met hem lag iets onwederstaanbaars en dat
heb ik mijn leven lang ondervonden.
En waar wilt gij nu heengaan, Ritter? vroeg
hij.
Ik haalde mismoedig de schouders op.
Aan menschen, zooals wij zijn, behoort im
mers de geheele wereld, zeide ik spottend.
En nu boog hij zich over de tafel heen, zoodat
zijn donkere haren mijn voorhoofd aanraakten.
Kom met mij mede. Wij beiden hebben toch
immers denzelfden wensch, dat is ,de wensch
om rijk te worden.
Toen ik bijna verbluft opkeek, en hem in de
donkere, vioolijke oogen zag, lachte hij over
moedig.
Kom mede naar buiten, Ritter, zie eens,
welk een prachtige nacht het is, hij doet ons bijna
denken aan het heerlijke Zuiden. Buiten, onder
den flonkerenden sterrenhemel kunnen wij ge
makkelijker praten.
Nu wenkte hij den waard, zeide hem, dat wij
beiden bleven overnachten en dat wij eerst nog
een flinke wandeling wilden maken. Binnen een
goed uur zouden wij terug zijn, intusschen kon
de waard op onze kamer een koud souper gereed
zetten.
Toen wij nu buiten in de heerlijke, zachte
nachtlucht stonden, begon hij Ik weet thans
uw geheele levensgeschiedenis, en als ik u de
mijne vertel zij is in hooldzaak dezelfde
alleen de bijomstandigheden zijn bij mij geheel
anders.
Hij trok mij naast zich op een bank.
Luister slechts, Ritter. Ook ik ben, even als
gij, jaren geleden het ouderlijke huis ontvlucht.
Bij mij echter was de eenige aanleiding daartoe
het verlangen ona rijk en onafhankelijk te wor
den. Ik heb het mij zeiven en mijne familie thuis
gezworen, dat ik öf rijk of nimmermeer den va-
derlandschen grond zal betreden. Ik weet het
het is een dwaas idee van mij, maar wij beiden!
ik, de afstammeling vnn een overoud geslacht, en
gij wij zijn op het oogenblik niets anders dan
dagdieven.
Hij lachte luid en schamper. Weet gij er mis
schien een beter woord voor
Ik 6tond een oogenblik beschaamd, ik had den
moed nog niet gehad mijzelven te zeggen, wat
ik in werkelijkheid was en op dit oogenblik nog
ben. Doch spoedig zegenvierden weder de licht
zinnigheid en de overmoed.
O, en toch ik verkies de vrijheid bovenal.
Misschien gaat hier of daar ons gelukzonnetje
nog wel eens op I
En nu ontwierpen wij duizend plannen om rijk
te worden, en het eene plan was nog doller en
onuitvoerbaarder dan het andere.
Toen wij eindelijk opstonden, sloeg de toren
klok van het dorp twaalf uur. Den volgenden
morgen zagen wij elkander weder bij het ontbijt.
Laat ons naar Amerika gaan, zeide mijn
jonge metgezel. Nu, ik zou kunnen werken als
ik slechts wilde. Maar hij, met zijne voorname,
blanke handen P Hij, die het huis was ontvlucht
omdat hij niet verkoos te arbeiden P
Naar Amerika? Ik had mijn vaderland te
lief, ik verlangde niet naar de overzijde van den
Oceaan.
(Wordt vervolgd.)