Nummer 81. Donderdag 13 October 1898. 21e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen, ANTOON TIELEN, Bekendmaking, ONZE MARINE. f EESiMIES-, FEUILLETON. UITGEVER: Waalwijk. De begrooting van marine is wederom ingediend en wij zullen onze aandacht voor namelijk even wijden aan afdeeling II, n 1. het gevraagde voor nieuwen aanbouw. Een bedrag, groot" f 4 200.000, is groo- tendeels bestemd voor de beëindiging van den bouw en de uitrusting der drie pant- serdekschepen Utrecht, Gelderland en Ncord- brabant; voorts tot voortzetting van den aanbouw van het onlangs bij suppletoire be grooting gevoteerde pantserschip, voor den Indischen en den algemeenen dienst, waaraan ongeveer elf ton gouds zullen woiden ver werkt; eindelijk wordt f 100.000 gevraagd voor het in aanbouw brengen van een tweede pantserschip. Door deze aanvragen draagt de begrooting het kenmerk van de zorg der regeering voor de instandhouding van Nederlands onafhan kelijkheid en zelfstandigheid als natie; van haar ernstig voornemen om, zij het ook op bescheiden afstand, en met eerbiediging van de financieele draagkracht der natie, bet elders voorvallende tot handhaving van den gewa pende vrede te volgen. Dat voorshands van verlichting van den druk, door de uitgaven voor de zeemacht op 7 De soldaat Martineau. de belastingschuldigen gelegd, geen sprake kan zijn, zal niemand bevreemden, die zich van den toestand onzer vloot rekenschap geeft en de politieke gebeurtenissen van vroegeren en vooral van lateren datum heeft gevolgd. Moge ook de vredesboodschapaan de boorden der Newa gesprokenweerklank vinden in deze landen het kleine Ne derland dat zooveel „hooge wateren" over zich heeft zien gaan, zal wel doen, af te wachten, tot de machtiger naburen met de beperking der krijgstoerustingen een ernstigen aanvang maken, om dit voorbeeld te volgen. Te wijzen op de hooge beteekenis van de zorg voor eene voldoende zeemacht, voor eene koloniale en zeevarende mogendheid als ons land, opnieuw in helder licht getre den door het gebeurde in dit zelfde jaar met onzen ouden tegenstander en mededinger Spanje, mag waarlijk overbodig heeten. Wat het op deze begrooting te voteeren nieuwe pantserschip aangaat, handelt de mi nister consequent en toont hij den moed zijner overtuiging te bezitten, door, al is het ook een gering bedrag, voor dit schip op de begrooting te brengen, en zich niet te laten verlokkendit strijdpunt tijdelijk te laten rusten. Dat deze aanvrage een strijdpunt zal blij ven wij kunnen ons de waarschijnlijkheid daarvan niet ontveinzen te minder in het licht, dat de thans ingediende Indische be grooting laat en karig, moeten wij er bijvoegen ontsteekt over de voornemens der regeering ten aanzien der locale verde diging van havens of reeden en toegangen tot deze. In den bedenkelijken toestandgeboren uit de tegenwoordige samenstelling van het auxiliair eskader, belooft de begrooting eene zeer gewenschte verbetering, door de nitzen- ding binnenkort van de pantserdekschepen Holland en Friesland ter vervanging der fregatten Atjeh en De Ruyter, benevens het vertrek naar Indië, in het najaar van 1899, van het pantserdekschip Koningin Wilhel- mina, na het ondergaan van belangrijke her stellingen tevenszooals mag worden verwachtverbetering voornamelijk van de stoomketels. Bij de opgaven betreffende de sterkte der actieve zeemacht treft ons verder, dat met Mei '99 te beginnen, de stations Cura9ao en Suriname gezamenlijk slechts door één schip zullen worden bezet. Met het oog op de geringe strijdwaarde der tot dusver voor deze stations bestemde schepenmag deze maatregel geene zorg baren, temeer omdat vertrouwd mag worden, dat, zoodra over een grooter aantal deugde lijke schepen voor buitenlandschen dienst kan worden beschikt dan tegenwoordig Curasao veelvuldig door dergelijke schepen zal worden bezocht, zoo al niet tot station- neering van een dergelijk schip in de West- Indische watereu mede tot vlagvertoon in Noord- en Zuid-Amerika, wordt overgegaan. Zijn wij eenmaal in bezit van een vol doend aantal dier deugdelijke schepen, die onzen naam als koloniale en zeevarende mogendheid kunnen ophouden, dan hopen wij ook dat er een eind zal komen, aan het feit, dat bij plechtige gelegenheden in het bui tenland, de Nederlandsche vloot een minder gunstig figuur maakt, omdat zij vertegen woordigd werd door schepen van een soms 20 jaren oud type. Wanneer zullen wij toch eindelijk breken met die anti-nationale, laffe en onmannelijke staatkunde op materialisme en cosmopolitisme gegrond Wanneer zullen wij toch eindelijk gere geerd worden door mannen, die zich niet Ik kom toch. Hij opende daarop het portier van de coupé liet den luitenant instappen, en groette op mili taire wijze, terwijl het rijtuig snel voortreed. alleen blind staren op onderwijs, maar ook nog voor andere landsbelangen het oog hebben Zoo lang wij prijs stellen op onze onaf hankelijkheid, mogen wij onze verdediging niet veiwaarloozen. Ons personeel is kranig genoeg, hoewel veel te weinig talrijk, maar ook de dapperste man verspilt nutteloos moed en kracht, wanneer hij niet over behoorlijke wapenen kan beschikken. Het eerste geld, dat nu vrij komt, moet voor leger en vloot worden bestemd en het is onverantwoordelijk om, nu de persoonlijke dienstplicht is aangenomen, en nieuwe uit gaven voor de landsverdediging voor de deur staan, nog gauw even door middel van leer plicht, op al het beschikbare geld beslag te gaan leggen voor het onderwijs, dat veel te veel gekost heeft en met de helft van het geld oneindig veel beter had kunnen zijn indien de openbare school niet in de eerste plaats aan politieke doeleinden was dienst baar gemaakt. wWaar de Heeren hun vlag wagen, waag ik mijn leven", zeide De Ruyter tot de Staten, toen hij uit misplaatste zuinigheid met eene veel te zwakke vloot naar de Mid- dellandsche Zee werd gezonden. Zoo wagen het ook onze zee-oflicieren zich persoonlijk aan bespotting en vernedering bloot te stellen, waar zij met veel te nietige schepen worden uitgezonden om onze vlag te vertoonen. Bij onze zeelieden zit de oude geest er nog in, maar bij onze Staten, helaas, ook. De eer is eene fraaie zaakmaar geld mag 't niet kosten. Iedereendie met eenige studie den Spaansoh-Auierikaanschen oorlog heeft ge volgd die zich daardoor als t ware eene voorstelling heeft kunnen maken van de ver schillende zeeslagen, en van den ondergang baren toestand gebracht werd. Sedert strekte Saint-Colomban tot zomerverblijf van den rijken Bernard De Prabert en zijn gezin. De Echo van het Zuiden, Waalwykschc m Langslraalsche ('oman Di Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden f 1, Franco per post door het geheele rijk f 1,15. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangenomen door het advertentiobureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. Burgemeester en Wethouders van Waalwijk Gelet op art. 5 diankwet Brengen ter openbare kennis, dat bij hen is ingekomen een verzoekschrift van Chr. Appels alhier om vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein, in een huis staande te Waal wijk, wijk C. ro. 80a. Waalwijk 5 October 1898. Bureemeester en Wethouders voornoemd, K. DE VAN DER SCHUEREN. De Secretaris, F. W. VAN LÏEMPT. ii. Filip was flink ter been, van de zwakheid van zooeven was niets meer te bespeuren, het verlan gen naar Marguerite had alle pijn van zijn kwets uur verdreven. Over den bergstroom lag een ruwe brug, ge vormd door twee boomstammen, die aan weers- ziiden op den rotsachtigen oever rustten. De stroom was op dit punt tamelijk breed ongeveer tien meters en het water, dat zeer hoog stonden veel woester was dan gewoonlijk, door de rotsblokken die er ingestort waren, sloeg met kracht van onderen tegen de brug aan en deed haar somtijds wankelen. Toch ging Filip er zonder vrees over, maar op het midden gekomen, bleef hij even staan, wees naar de schuimende golven en zeide: Wij moeten morgen zoo vroeg mogelijk de rotsblokken uit den stroom verwijderen. Daaruit tou een overstrooming kunnen ontslaan die voor de lager gelegen dorpen gevaar opleverde. Zouden wij van naelit nog terug kunnen over de brug? vroeg Martineau. Jawel ik geloof niet, dat liet water op het oogenblik meer dan 50 centimeters is gerezen, het zal niet voor morgen over den kant komen en morgen zulleD wij de bedding opgeruimd hebben. Om het even, het zal daarbeneden van nacht leOnderPdUegesprek hadden zij den tegenoverge- stelden oever bereikt. Nu moester nog een halve kilometer worden afgelegd, langs een stijgend pad, en zij zonden het bergvlak bereikt hebben dat geheel werd ingenomen door het kasteel Saint- Colomban en de daartoe behoorende bosschen. De eigenaar van het kasteel, Bernard De Pra- bert hield zich uitsluitend bezig met zijn fa brieken- een stoomhoutzaagmolen en een cement- iabriek mevrouw De Prabert daarentegen had zich geheel gewijd aan de genoegens des levens en in de vier zomermaanden, als zij het kasteel bewoonde, werden daar tal van feesten gegeven ^fwniijini—iMiii wii tmami gi i nnin» iinPiiiwrriiirjnr"iiriin iiiig iwrii en was het er onafgebroken vol van gasten. Wel was het gezelschap niet altijd met evenveel zorg gekozen, maar er was toch in den geheelen om trek slechts één roep over de gastvrijheid der bewoners van Saint-Colomban. Toen Filip Dormelles in dezen uithoek van het land kwam, dien hij zich als een vervelende negorij had voorgesteld, was hij bij de familie De Prabert zeer hartelijk ontvangen. Men had hem daar zeer dikwijls genoodigd, want de grillige en coquette vrouw des huizes schepte een ongewoon behagen in den jongen knappen officier, die van zijn kant ook gaarne op het kasteel kwam, waar de schoone oogen van mejuffrouw Marguerite, de nicht en pupil van Ber nard De Prabert, hem met onweerstaanbare kracht heentrokken. De meesters van het kasteel er. hun gasten stel den zeer veel belang in het groote werk, dat on der leiding van luitenant Dormelles werd ten uit voer gebracht en het gevolg hiervan was dan ook geweest, dat mevrouw De Prabert zich zonder eet.ige uitnoodiging roet haar gezelschap nasr den hollen weg had begeven, om de reusachtige ontplof fing bij te wonen, die, zooals wij weten de kroon op het werk had gezet. Op den stijlen weg die naar het bergvlak voerde stonden twee rijtuigen ter beschikking van lui tenant Dormelles een eenvoudig tentwagentje, dat der compagnie diende om mondvoorraad van de hoofdplaats van het kanton af te halen met een sappeur tot koetsier, en de prachtige coupé van mevrouw De Prabert. De oppasser en de dame hadden zich, elk naar zijn krachten, uitgesloofd cm Filip eer; attentie te bewijzen. Martineau lachte eenigzins verlegen toen hij dat fraaie rijtuig zog. Kijk eens aan, luitenant, zeide hij, het schijnt dat wij elk een rijtuig zullen hebben. Filip keek den goeden jongen met een vriende lijken glimlach aan en daarop vroeg Martineau: Moet ik den luitenant naar het kasteel ver gezellen? Neen, dank u. Dan zal ik u vanavond toch maar langs den- zell'den weg tegemoet loopen? Ik geloof niet dat dat noodig zal zijn. Martinean drong er niet verder op aan, maar hij schudde het hoofd alsof hij zeggen wilde: Vervolgens begaf hij zich naar het eenvoudige tentwagentje van de compagnie Uw equipage was niet mooi genoeg, kame raad zeide hij tegen den sappeurkoetsier, een ander heeft ons den loef afgestoken. Nu trek maar zoo 'n zuur gezicht niet en troost u, ge zult de moeite toch niet voor niets gedaan hebben. Ik huur uw rijtuig tot vannacht twaalf uur en ik zal u betalen door u te laten eten en drinken, zoo lekker als ge het zeker nog maar zelden hebt gedaan. Moeder Jacqueline in het dorp Aiqu- rande heeft een vijver met forellen en een hok met vette hoendersom van te watertanden en al loopt de maand ook op het eind, ik heb toch nog een paar louis, die me in mijn zak dansen, en die wij daarom in broederlijke gemeenschap zullen opmaken. Vooruit, leg de zweep maar over uw rossinant, want hoe eer we er zijn, de9 te langer we er pleizier van kunr.en hebben. Terwijl Martineau nog tegen den sappeur zat op te snijden van de voortreffelijke keuken der kasteleines van Aiqurande, reed Filip Dormelles naar het kasteel Saint-Colomban. De coupé, die van flinke veeren voorzien was, stootte of schokte bijna niet op den hobbeligen weg. Twee mijlen tegen de helling van een berg op, die bijna dub bel zooveel tellen als op de vlakte, werden in 35 minuten afgelegd. Filip dacht aan niets dan aan het geluk, zijn lieve Marguerite te zullen weerzien. Het kasteel baadde in een zee van licht en in het park waren aan alle boomen gekleurde Ve- ne'iaansche lantaarns opgehangen, die een zachte, romantische schemering verspreidden. Het was een prachtig schouwspel, dat Filip vol bewondering gadesloeg. Het kasteel Saint-Colomban dagteekende nog uit de middeleeuwen, toen het een roofnest was van de trotsche, woeste baronnen des Adrets. Gaan deweg was dit geslacht uitgestorven, het kasteel had sedert onheugelijke tijden leeg gestaan en was niet veel meer dan een puinhoop te midden van een ondoordringbare woestenijtoeneen tiental jaren geleden, die wildernis werd ontgind, het kasteel, geheel in den oorspronkelijken trant, werd opgebouwd en het geheel weer in bewoon- De eigenaar van het kasteel, die zonder eenige aanmerking door zijn vrouw fabelachtige sommen liet verkwisten, wa9 een somber man meteenigs- zins geheimzinnig voorkoraeD. Ofschoon men op het kasteel Saint-Colomban leefde als aan een hof en het eene feest bijna onmiddellijk op het andere volgde, zag men den eigenaar zelden of nooit te midden van de gasten van mevrouw De Prabert. Hij leefde bijna uitsluitend in gezelschap van een zekeren heer Puybarrau zijn secretaris, die zijn onbeperkt vertrouwen bezat. Filip Dormelles was dan ook inderdaad ver wonderd toen hij onder de warande van het kasteel het strenge gelaat met de overvloedige, grijzende haren en den zwaren puntbaard van mijnheer De Prabert opmerkte. De heer des huizes had een forsche, maar eenigszins gebogen gestalte en donkere, schran dere oogen. Naast hem liep zijn onafscheidelijke vriend Puybarrau, een zwaarlijvig mannetje met korte beenen en een hoogrood gekleurd glanzend ge laat, waarop steeds een gemoedelijke glimlach speelde. Célestin Puybarrau was een zeer verstandig en ontwikkeld man en Filip herinnerde zich een gesprek met hem over het groote werk, waarbij hij een zeer goeden indruk had verkregen om trent de technische bekwaamheden van den klei nen, dikken man. De aanwezigheid van mijnheer De Prabert op dit fees*, tfer eere van Filip gegeven, was voor den jongen luitenant hoogst vleiend. Zoodra hij uit het rijtuig was gestapt, ging hij dan ook re gelrecht op den heer des huizes af om hem te begroeten. Ha, daar is onze jonge heldl riep Puybar rau, zoodra hij Filip het terras op zag komen. Bernard De Prabert liep hern eenige schreden tegemoet. Van harte welkom, mijn vriend, zeide hij terwijl hij en Puybarrau Filip de hand drukten wij waren voornemens, Puybarrau en ik, hedeO van Saint-Colombau te vertrekken, maar toen ik van uw succes hoorde en van het feest, dat me vrouw De Prabert ter uwer eere zou geven, heb ik mijn vertrek uitgesteld. Wordt vervolgd

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1898 | | pagina 1