Nummer 4. Donderdag 12 Januari 1899. 22e Jaargang, Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. ANTOON TIELEN, ONVERMOEID. FBUJZLBTOÜ. UITGEVER: Waalwijk. De hervatting van onze gewone taak na den jaarsovergang heeft iets eigenaardigs dat waarschijnlijk niet door allen even sterk wordt gevoeldmaar toch vrij algemeen is waar te nemen. Het isalsof we aan iets nieuws beginnen. Natuurlijk is die indruk spoedig verdwe nen zoodra we weer een poosje hebben geloopen in den bekenden tredmolen, blijft er niets van over. Mogelijk is het ook ze kere nawerking van hetgeen wij zelf gedacht hebben en van wat tot ons gesproken is in hoorbaren klank of in zichtbaren vorm, in de uren dat het oude voor het nieuwe plaats moest maken. Maar dat is het juist: het idee van /vernieuwing'' blijft ons bij, het heeft ons toegeschenen dat er wel iets is; dat veranderdverbeterd kan worden j dat het wel eens te beproeven zou zijn, in eenig opzicht een tot dusver onbezochten weg in te slaan om op die wijze zekerder ons doel te kunnen bereiken. Daar komt nog iets bij. Alle menschen, die begrip hebben van den ernst des levens, dus de groote meerderheid willen wij hopen zijn er in die overgangsuren toe gebrachtzich meer dan gewoon rekenschap te geven van het doel van hun bestaan en van hun arbeid. Nietdat wij daarover in diep-philosophische beschouwingen zijn ge treden vorschende en gissende naar dingen, die we toch nooit aan de weet zullen komen, maar we hebben eens met meer dan alledaagsche nauwkeurigheid de plaats be keken die wij te midden van onze broeders en zusters innemen. Geeft het hun iets, dal wij er nog zijn, en is het werkelijk in hun belangdat wij onze taak of wat wij daarvoor houden, blijven voortzetten, zoo goed als onze krachten dat veroorloven P VI. 31 Be schoonc Felicienne. Een heel eenvoudige vraagwaarop bij eenige zelf kennis liet antwoord niet moeie- lijk is te vinden. En wanneer dat luidt gelijk van ieder onzer mag gevorderd worden dat het luiden zal, dan hebben we ons ook niet het hoofd te breken met die andere, veel dieper gaande vraag, waarnaar het on derzoek dengenen, die er zich mede bezig houden, zeer dikwijls benauwde oogenblikken bezorgt. Laten we trachten duidelijk te zijnom niet te worden misverstaan. Dat onderzoek naar des levens doel af te keuren, zou dwaas heid zijn en voor het overige zou niemand zich aan dat ongunstig oordeel storen. Van den aanvang af zijn de denkers er toe ge drongen geworden zij kunnen er zich niet aan onttrekken. En al is niet te voorzien, dat een volkomen bevredigend resultaat hetwelk iederen zweem van twijfel wegneemt en dat dus aanvaard wordt door de aanhan gers van elke geloofsovertuiging zonder on derscheid, ooit zal worden verkregen, op den wegbij het zoeken naar deze waarheid doorloopen, is reeds ontzaglijk veel gevonden dat van blijvende waarde is voor der menschen zedelijke ontwikkeling. Maar niet allen kunnen wij ons leven doorbrengen met de opsporing van het onbekendeer zijn ook andere behoeften te vervullenen dat eischt den arbeid van de groote menigte. Wanneer nu allen, die daartoe behooreneerst uit de volledige kennis van het ver buiten hun gezichtskring liggend einddoel den moed konden scheppen om datgene, wat hun meer in het bijzonder is opgedragen, behoorlijk te verrichtendan zou het er toch inderdaad vrij slecht uitzien met den maatschappelijken arbeiden zouden wij gevaar loopen weldra deel uit te maken van een troep ontevreden, wanhopige droomersmet weinig kracht in de spieren en geringe verwachting van geluk. Het is daaromdat wij het geenszins practisch durven noemen zich met die on bereikbare dingen „het hoofd te breken.* Laat onze eigen plaats goed vervuld worden, dat is de eerste eisch. En, schieten we in dit opzicht hier of daar te kort, wij verheu gen er ons in, weder een nieuw jaar te zijn binnengegaanhetwelk onsonder Hoogere leiding, gelegenheid zal geven nog menige fout te herstellen. Maar dan ook onvermoeid voorwaarts. Velen klagen dat een eigenlijke vernieu wing zoo weinig voorkomt. Al krijgen we voor een oogenblik eens den indruk, waar van aan het begin van dit opstel is ge sproken de frissche stemmingdaardoor misschien verwekt, verdwijnt reeds na eenige urenstellig na enkele dagen, 't Is zoo voortdurend hetzelfde men zou het al lang hebben opgegevenals er niet een drijver achter ons stond, wiens dreigende, geweldige roede ons steeds voortjaagt. J leze kent geen mededoogen, want zijn naam is Nooddruft. Welk een zegendat hij er iswant wat zou het wonderlijk gaan in de maat schappij, als hij op non-activiteit werd ge steld en de menschen, bijv. in den vorm van natuurgaven, zonder inspanning verkre gen wat zij behoeven. Wel zouden zij het een of ander willen werken, om de verveling te verdrijven, bij wijze van een spel, maar zoodra het vermoeienis veroorzaakte, zou men het weer 70or iets anders verwisselen. Dewijl nu de vooruitgang, in stoffelijken en dus ook in zedelijken zin, van niets anders dan van hetgeen boven de behoefte van het oogenblik wordt voortgebracht, het resultaat is, ligt het voor de hand, dat de geboorte- stond dei beschaving samenvalt met het besef der noodzakelijkheid van een geregel- den, op een bepaald doel gerichten en ge- stadig volgehouden arbeid. De toepassing en ontwikkeling van dit denkbeeld vormt den eigenlijken ondergrond der wereldge schiedenis. Onvermoeid volge ieder onzer den hem aangewezen weg, al voert hij ook door een eeDtonig landschap. Er is, gelukkig, nog een andere drijver, die ons aanspoort. Zij zijn met hun twoeën voor de gezelligheid. Den naam des eenen noemden wij reeds en hij heeft heel wat in te brengende andere heet Plicht. Wie van beiden de gestrengste is, valt niet gemakkelijk uit te maken. Zeker is het, dat niet alle twee dezelfde taal spreken en zich bedienen van gelijke aansporings— middelen. Nummer één die waarschijnlijk anciënniteitsrechten kan doen gelden, richt zich tot de meer dierlijke behoeften van den menschen heeft daardooT vat 'op allen. Plicht daarentegen spreekt tot het verstand en het hart, en wordt om die reden het best begrepen door degenen, die zedelijk het hoogst staan. Nooddruft zwaait de roede zonder ophoudenen doet haar nederdalen op de schouders van een iegelijk, die voor een oogenblik vergeet dat wie niet werkt ook niet verdient te eten; Plicht vermaant met ernstige taal, en geeft het niet op zoolang er eenige hoop bestaat dat naar zijn woorden geluisterd zal worden. Maar zijn stem ver stomt wanneer ten langen laatste blijkt dat hij voor doove ooren preekt. Beiden roepen VooruitLaat u niet atschrikkeu door moeielijkheden. Dat het u niet verdriete, voortdurend weer hetzelfde te moeten doen eok de Natuur hernieuwt zich ieder jaar, en toch, is het kleed, dat zij zich om de schouders legt, verschillend Tan dat, hetwelk zij steeds heeft gedragen Veriies den moed niet bij de gedachte dat hetgeen gij in het zweet uws aanschijns en met in— De Echo van het ZÉh, faalw(jksche en Langslraalselie Courant, Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden f 1, Franco per post door liet geheele rijk f 1,15. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever Advertentiën 17 regels f0,60; daarboTen 8 eent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel 1.11 JMJnmimnr De oogen van Daniël zagen Bernard doordrin gend aan en begonnen van vreugde te schitteren, toen deze antwoordde: Die geschiedenis is voor goed geëindigd, ik heb u reeds gezegd dat Robert dood is. Hoelang? Omstreeks zes maanden. Hebt ge er een bewijs van? Ja, een briei van de administratie der straf kolonie te Cayenne, waarin mij wordt meegedeeld dat Robert Duhesme bij een poging tot vluchten is omgekomen. Zijn gebeente heeft men in de bergen teruggevonden, half afgeknaagd door de wilde dieren benevens de overblijfselen van twee zijner kameraden, die evenals hij verlangend naar de vrijheid waren. De administratie heeft een doodakte van Robert Duhesme .opgemaakt en ik heb die akte in mijn bezit. Is het waar? riep Daniël verheugd uit, is alles zoo goed in orde als gij zegt? Helaas ja, ant- woorde Bernard, terwijl hij /en traan wegpinkte die treurige documenten zijn de eenige herinne- Tirgen die mij van mijn ongelukkigen broeder overblijven; ik bewaar ze zorgvuldig, ik heb ze zelf meegenomen op reis in een cassette, waar ik mijn kostbaarste papieren berg. Uitmuntend. Luister, mijn waarde De Pra bert, ga naar uw hotel en zend mij onmiddellijk die twee stukken, zij zullen mij van veel dienst zijn om de vooroordeelen van mijn zuster te be strijden en ik breng ze u vanavond terug, met goede tijding, naar ik hoop. God geve dat ge de waarheid spreekt, zt-ide Bernard buiten zichzelve van vreugde. Ik zal er mijn best toe doen. En mijn dankbaarheid zal geen grenzen ken nen. Goed, goed, tot vanavondl Kort voor middernacht kwam Daniël de kamer van Bernard binnen, zijn gelaat straalde van vreug de er. hij riep zegevierend uit: Victorie, mijn waarde, ik heb uw proces ge wonnen. 01 ik ben een behendig en welsprekend ad vocaat, wanneer ik er mij de moeite toe wil ge ven. Trouwens, ik moet erkennen dat ik een uit muntend dossier had in die twee papieren,*welke ik u getrouw terugbreng. De dood rnaaakt. alles goed. Kortom, men zal u morgen ontvangen. Zullen wij nu in afwachting nog èens vroolijk uitgaan? Davis goed! riep Bernard uit, die zijn vreugde niet kon bedwingen bij deze gunstige wending van zijn lot. 0 Daniël mijn goede Daniël, als ge eens wist. hoe ik geleden heb. Zie! Hij schoof de lade van de tafel open en wees op een geladen revolver die daar in lag. Ik zou mij gedood hebben. De duivel hale die verliefden en hun som bere denkbeeldenl riep Daniël luchthartig uit. Zich doodschieten! Bestaat er wel één vrouw ter wereld de volmaakste, zelfs mijn zuster mee gerekend die maar half zooveel waard is als het leven van een man? Daniël, spot niet! Ik heb daaromtrent mijD denkbeelden en die zal ik u later wel eens uitleggen en ge zult toe stemmen dat ik gelijk heb, nog later. Kom, gaat ge nu mee. Ik heb al eei: programma voor van nacht opgemaakt, wij gaan eerst fijn soupeeren in de eerste restaurant van Clasgouw en dan. voor uit! naar de club. Ik voel mij in een stemming om alle speelbanken van dé wereld te doen springen. En inderdaad, Daniël Hilson won dien nacht een vrij groote som. Bernard liet hem aan de groene tafel achter, waar hij zich met hartstocht aan het spel wijdde en keerde naar zijn hotel terug om zich in zijn kamer op te sluiten, want hij had behoefte om alleen te wezen en op zijn gemak na te denken over de gebeurtenissen van aezen beteekenisvollen dag. Toen hij den volgenden morgen op het gewone uur ten huize van de Ililsons kwam, was miss Felicia in het salon alleen en verwachtte he:u. Zij zag een weinig bleek, haar oogen stonden nog droefgeestiger dun gewoonlijk maar het was alsof die bleekheid, die droefgeestigheid haar schoonheid nog verdubbelden. Bernard knielde aan haar voeten neer. Felicia, zeide hij met trillende s'eiu, ik heb zooveel geleden dat ik meende er onder te zullen bezwijken; nu gij medelijden met mij hebt en mij weder toestaat u te naderen, geeft ge mij het leven terug. Dit leven wil ik thans geheel aan u wijden aan u alleen, gij zult mijn wereld en mijn zalig heid zijn, dut zweer ik u bij den hemel en zoolang gij leeft, Felicia, zal geen enkele uwer wenschen onvervuld blijven. Gij zult de rijkste, de meest benijde, de schitterendste onder de vrouwen zijn, en ook de gelukkigste, als gij dat wilt. Met diepen ernst op het gelaat antwoordde zij: Ik wil het, Hij zag haar dankbaar aan. Ik zal uw eed niet vergeten voegde zij er met een glimlach bij, en om aan alles voorgoed een eind te maken, zullen wij samen nog een eed doen. Laten wij dan zweren, dat er tusschen ons nooit een woord over het verleden zal gesproken worden. Ik zweer het I riep Bernaid vol geestdrift uit. Ik zweer het, herhaalde zij. Bernard lag nog altijd op de knieën, zij hief hem op en ging voort: Kom thans eens naast mij zitten, mijnheer, mijn bruidegom, en laten wij tezamen onze plan nen voor de toekomst, onze luchtkasteelen bouwen. Zij was eensklaps opgewekt geworden, glimlach te hem teeder toe en Bernard, zoo gelukktg alsof hij het paradijs verdiend had, werd niet moede haar aan te zien met oogen die straalden van bewondering en liefde. Ook Felicia zag haar aanstaanden echtgenoot aan, oplettender dan zij ooit gedaan had, zij be spiedde elke beweging in zijn trekken, zij luisterde naar den klank van zijn stem, zij liet hem onder een of ander voorwendsel loopen om zijn gang te bestudeeren en elke proef deed haar dieper in gepeins verzinken en maakte haar meer onrustig meer gejaagd, totdat Daniël, opgefrischt van dê vermoeienissen van den nacht, het salon binnen trad en door zijn opgewekt gepraat een zeer welkome afleiding en vroolijkheid bracht. Het huwelijk had zonder verdere stoornis plaats Bernard De Prabert kende aan zijn vrouw, «lie zonder bruidsschat was, een persoonlijk vermógen toe van achthonderd-duizena francs en bovendien gaf hij haar een uitzet, waarvoor een vorstin zich niet geschaamd zou hebben. De jonggehuwden vertrokken onmiddellijk naar Dauphiné. Daniël Hilson, Puybarrau en mejuf frouw Blanche De Prabert zouden eerst een bezoek aan Edinburg en Londen brengen en zich daarna bij hen voegen. Te Plymouth herinnerde Daniël zich eensklaps, dat hij nog niet naar Frankrijk kon vertrekken, daar hij nog zaker. in Engeland te regelen had. Hij liet de anderen dus verder de reis alleen maken zonder hun nadere ophelde ringen omtrent die zaken te geven. Bernard De Prabert was in de eerste jaren van zijn huwelijk zoo gelukkig als een 6tervelingslechts wezen kan. Zijn grootste genoegen bestond daar in, aan alle grillen van de schoone Felicienne te voldoen. Zij had namelijk haar naam Felicia in het Fransch overgezet. De levenswijze van de familie De Prabert, eerst zoo matig en ingetogen kwam meer eu meer op grooten voet. Er werd een kasteel gebouwd nabij Grenoble en een hotel fekocht te Parijs. Bernard hield zijn belofte,geen er wenschen van zijn vrouw te zullen weerstre ven, trouwens, zijn zaken breidden zich verbazend uit, zijn inkomsten werden aldoor hooger en al zijn ondernemingen slaagden naar wensch, dank zij den ijver en bekwaamheid van Puybarrau. Zij hadden een zoon, Aurélien. Dit was voor Bernard een nieu we aansporing om zijn industri- eele macht uit te breiden en hij werd dan ook de grootste fabrikant uit geheel Zuid-Oostelijk Frankrijk. Felicienne voerde een inderdaad vorstelijke hof houding, zij vierde den teugel aan al haar neigingen tot wereldsche vermaken, gaf feesten op feesten en was voortdurend omringd door een leger van bewonderaars en aanbidders. Het was echter niet dit woelige, weelderige leven, dat Bernard zich aan de zijde van zijn vrouw gedroomd had. Wel was hij in de eerste jareu gelukkig geweest en trotsch met het succes van Felicienne en de bewondering, die zij overal gaande maakte, maar al die vermaken en feesten ver moeiden hem weldra. Hij berustte er in, verdrietig over de lichtzin nigheid van zijn vrouw en haar zucht naar we reldsche vermaken, maar als hij tot haar sprak, speelde er steeds een glimlach om zijn lippen en zsgen zijn oogen haar vriendelijk aan. Soms was die glimlach wel wat treurig, maar dat was alles. In elk van zijn huizer. had Bernard een vertrek voor zich ingericht, ver van de feestzalen, waar hij zich gedurende de bals en concerten met zijn vriend Puybarrau afzonderde en daar werkten zij samen uren achtereen, terwijl zij zich zeer zelden te midden van de gasten vertoonden. Wordt vervolgd.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1899 | | pagina 1