Atjeh. Staatkundig overzicht. BUITENLAND. iielgie. Frankrijk. Engeland. Duitschland. spanning van alle krachten verricht, zoo weinig beteekent in de som van geraeen- schappelijken arbeid, waarvan nog de vruch ten u onevenredig toeschijnen aan hetgeen gedaan is moeten worden om ze te verkrij gen wat kunt gij, met uw gebrekkigen kijk op de dingen, daarvan weten Heeft die steeüdrager aan de pyramide begrip van de verhouding tusschen hetgeen hij doet en het bouwwerk hetwelk de eeuwen zal moeten trotseeren En toch kan de bouwmeester hem niet missen verliet hij liet werk, hij zou door een ander van gelijk vermogen vervangen moeten worden. Gij, draag ui et opgewektheid en ijver uw steen aan; ook uw arbeidJioe bescheiden ook, gaat niet ver loren. Onvermoeid verderEn dat wij er de kracht toe mogen vinden,/den lust en den ernstigen wil om te volharden, geen beteren wensch kunnen wij elkander toespreken. Die wensch geldt ook dat gedeelte van onze taak, hetwelk meer bijzonder de belangen van de gemeenschap op het oog heeft. Dat is nu wel het geval met al hetgeen wij doen, indirect komt elke werkzaamheid aan allen ten goede, maar het maakt toch een verschil ot wij daarbij ook de voldoening aan eigen behoeften op het oog hebben, dan wel uitsluitend, en, zooals het gewoonlijk met een slecht gekozen woord heetbelange loos", de maatschappij dienen. Ook dat werk levert teleurstellingen, ook daarbij hebben wij vaak noodig, de oogen op te heffen naar de geweldige roede des drijvers, vooral van dien tweeden, die Plicht heet. Het zijn in de eerste plaats degenen, wien jNooddruft niet het gebiedende: „Wie niet werkt, verdient niet te eten" toeroept, die op het maatschappelijk terrein hun arbeids veld vinden Onttrekken zij zich daaraan, dan blijve het vonnis in volle kracht. Wij mogen ons verheugen in het feit, dat zulks meer en meer gevoeld wordt; er dringt iets door van hetgeen wij met een nieuwerwetsch woord altruïsme noemen, maar dat zoo oud is als demenschheid zelve. Wie er eenmaal toe is gekomen, de beteekenis van dat groote beginsel te begrijpen en te gevoelen, die wordt ook, en wel door den drijver Plicht, zoodanig in het gareel gespannen, dat aan geen ontkomen meer is te denken. Het .merkwaardigste is, dat deze slavendienst niet .afschrikt, maar den trouwen dienaar zijn ketenen doet liefhebben. Wij allen, allen zonder eenige uitsluiting, vinden daar iets te doen. De dienst van de maatschappelijke belangen is zoo veel zijdig, loopt over een zoo oneindig aantal schijven, die eigenlijk aan een en dezelfde spil, de humaniteit, haar beweegkracht ont- leenen dat een geregeld systeem van ar- beidsverdeeling niet is te outwerpen. Ieder vindt wel iets dat voor zijn talenten en zelfs voor zijn smaak zelve hem interesseert Het komt er voornamelijk op aan, toe te grijpen en vol te houden. Voorts doen wij allerlei goede dingen door "samenwerking en vereeniging. Uitstekend .mits men zich wachte voor de niet altijd afwezige neiging om den arbeid zeiven aan anderen over te laten, aan zijn medele den. Want als dezen er ook zoo over gaan denken, is de kans van welslagen niet groot. Wij zijn niet vreemd aan de gedachte, dat juist die gemakzucht oorzaak is van het zoo weinig opschieten van nuttige dingen, voor welke men vereenigingen opricht, afdeelin- gen vormt, contributies betaalt, reglementen ontwerpt en besturen benoemt. Ook moeten wij, om onvermoeid te kunnen arbeiden, zuinig zijn met onze krachten, ze dus niet ten onnutte aanwenden. Twee menschen die, alvorens het gereedschap aan te pakken eerst eens flink gaan vechten miskennen dit eenvoudig voorschrift. Doen wij bij onzen inaatschappelijken arbeid Diet somtijds even onverstandig Zoo ja, laat die gedachte tevens een aansporing zijn tot wat meer eensgezindheid Als we dan, wanneer het thans nog zoo jonge jaar vergrijsd en tot heengaan gereed is, elkander weer mogen spreken laat het dan zijn met het gevoel, dat wij geen arbeid geschuwd en geen moeite ontzien hebben öra voor anderen, ook voor onszelven, nuttig te zijn. Het Handelsblad geeft een terugblik op de gebeurtenissen in A'.jeh in 1898. Het blad herinuert er aan, hoe in 1896 en 1897 onze macht in Groo' Atjeh voorgoed gevestigd is, in ruimeren kring zelfs dan indertijd den generaal Van der Heijden mogelijk is geweest, en hoe daarna de Pedir-expeditie met succès werd ten uitvoer gebracht, zoodal dr. Snouck Hurgronje aan den gouverneur-generaal schreef dat „nog zelden of nooit in zoo korten tijd in Aijeh en Oaderhoorighedeu zóóveel bereikt was als gedurende deze expeditie." Dan volgden tochten naar Edi, Pasangan er. Gedong. Afgaande op hetgeen wij in de laatste maanden hebben kuunen waarnemen, kunnen wij gerust verklaren, dat de Indische regee ring in Van Heutsz den man heeft gevonden dien zij noodig had een kundig, voortvarend krijgsman en tevens een bedachtzaam staats man. Zoo iemand, dan zal hij in staat zijn den Atjeh-oorlog ten einde te brengen en het land te pacificeeren. Mogen hem voor de vervulling van die taak gezondheid en kracht gegeven worden, en ook niet ontbreken de blijvende steuu der Regee ring in Indië en in Nederland Dan zal hij kunnen worden voor Atjeh wat Michiels voor Sumatra's Westkust is geweest, zal men met een kleine variant het woord van Michiels kannen toepassen „De trotsche Atjeher boog het hoofd, wan hij gevoegde, dat hij een meester had." „Mars", de Indische Briefschrijver van het Nieuws van den Dag, schrijft in zijn jongsteu brief o.a. De Atjeh-oorlog is een chronisch iels, dat niet in eenmaal genezen kan worden maar de genezing is ingetreden, heeft een mooi stadium bereikt, en 't hangt nu slechts van ons zeiven af, of we geheel hersteld zullen verkrijgen, 't geheele herstel, door ons zoo vurig gewenscht, de pacificatie van Atjeh en onderhoorigheden. Dan zal Atjeh zijn een parel aan de kroon der Nederlanden en rijkelijk teruggeven wat er aan wordt ten koste gelegd. Landbouw en veeteelt zullen er tieren, mijnbouw een uitge strekt veld ter ontginning erlangen. Atjeh is rijk, verbergt schatten in zijn woesten bodem, in z'n steile bergwanden. Aan ons nu, aan onze energie, deze schatten te bemachtigen, en dit kan niet, zonder tot groote moeielijk- heden en verwikkelingen te leiden, wanneer we op Atjeh niet de baas zijn, Atjeh niet behcerschen. Leed deed het ons dan ook, toen we hel voorloopig verslag der Indische Begrooting voor 1899 in handen kregen en hiejuit zagen, dat er nog Nederlanders gevonden worden, zelfs in de Volksvertegenwoordiging zetelen, die tegen de voortzetting van den strijd op Atjeh zijn, een strijd, die ous wel veel offers in goed, bloed en menschenlevens gekost heeft, maar dan ook staat beslist te worden, te eindigeD en zija vruchten te werpen in den schoot der natie. Laat in de toekomst het ontginnen van Atjeh geschieden door Nederlanders, met Neder- landsch kapitaal, laat niet weder vreemden gaan strijken met de winsten, ten koste van zoo groote opofferingen verkrijgbaar gesteld. Nog staat Von Heutsz aan het hoofd, bezig zijn kernachtig gezegde uit te werken „De Atjeh oorlog knaagt aan ons koloniaal bestaan; hij moet eindigen. Laat ons eindelijk aan dc beschaafde natiën toonen, dat wij daartoe in staat zijn Hier steun te ontzeggen zou lafheid zijn, ja, erger nog, ous koloniaal bestaan bedreigen. Quesuay de Beaurepaire, president der ci viele kamer van het Hof van cassatie, heeft zijn ontslag genomen wegens verschil van gevoelen met den minister van justitie betref fende de aan het Hof van cassatie geopende enquête. De Echo de Paris bevat een verklaring van Quesnay de Beaurepaire, waarin deze opkomt tegen de partijdigheid, waarmee de revisie procedure gevoerd wordt. De waarheid zegt hij is verbannen. Nu ik mijn ontslag genomen heb zal ik voortgaan krach'ig te protesteeren tegen het vonnis ten gunste van Dreyfus, dat men aan 't voorbereiden is. Verder geeft de Echo de Paris over ander halve kolom verklaringen, van den honorabelen magistraat zelf afkomstig en woordelijk weer gegeven. Het schijnt bijna ongelooflijk dat deze briet, welke klinkt als eeu pronunciamento, door een hoogen magistraat geschreven ismaar in deze zaak heelt men geleerd aUes mogelijk te achten! Met een toespeling op zijn scherp schutterschap tijdens het beleg van Parijs schrijft Quesnay onder meer Ik heb misschien meer geleden dan vele van mijn collega's, omdat ik chauvin ben en oud soldaat. De ambtenaren van mijn Hof gemis aan eerbied ziende toonen voor oos leger ten gunste van een verrader, werd mijn hart verscheurd, maar als slaaf van de discipline heb ik 't stilzwijgen bewaard. Maar in dit zeer ernstige geval, schrijft hij verder, van gevaar voor de publieke belangen, heb ik mijn geliefde rechterlijke macht moeten verdedigen door mijn zaak te scheiden van die der verdwaalde rechters, die haar in opspraak brengen en haar dood zijn. Slechts een schijn van een enquête is er geweest. Mijn gevoel van persoonlijke waardigheid veroorloofde mij niet de den mond gestopte getuige te blijven van sommige gebeurtenissen. Mijn eenvoudig piotesi kon nuttig zijn, dus heb ik ontslag genomen. Beaurepaire belooft dan vrijuit de geschie denis van zijn tijd te zulleu schrijven, ook vau Panama, welke mij zegt hij zoo duur gekost heeft, en besluitDe publieke opinie heeft behoefte aan recht en het zal haar geschonken worden. Morgen zal ik mij hier verklaren omtrent het incident Bard en de onjuistheid en onwaarschijnlijkheid der ofïicieuse nota van den zesden dezer aantoo- nen. Men zal zien, wat ik vervolgens zal doen. Wat er ook gebeuren mag, ik zal de zaak verdedigen van het recht, met vernieti ging van 's Hofs arrest dat in voorbereiding is. Ik zal het leger en ziju chefs wreken voor de martelingen welke zij stilzwijgend moeten ondergaan. Ik zal evenmin als in 1890 verge ten dat het vaderland iu gevaar is. Gelijk destijds reeds gemeld is, scheen de Keizer van Duitschland zich bij de gebruike lijke ontvangst van den nieuwen president van den Rijksdag op veel sprekender wijze over den algemeenen politieken toestand te hebben uitgelaten, dan de leden van 't bureau van den Rijksdag over den inhoud van Kei zers toespraak toen hadden laten uitlekken. Tijdens het Nieuwjaarsreces heeft nu het vrijzinnige lid van bedoeld bureau, de vice- president Schmidt in zijne vaderstad Elber- felcl klaarblijkelijk het geheim niet meer zoo angstvallig bewaard, en du komen van daar de volgende belangwekkende bijzonderheden. Nadat de president, graaf Ballestrem, in zijne kurassiersuniform, zich zeiven en de beide vice-presidenten aan den Keizer had voorge steld op de onderdanige roauier waarop een dienstdoend officier zoo iets pleegt te doen, heeft de Keizer, tijdens het ouderhoud over het nieuwe legervoorstel, de aandacht geves tigd op de hervormingen van het leger in Rusland, en laten uitkomen iu hoeveel gun stiger positie de Tsaar verkeert dan hij, Wilhelm. De Tsaar, zeide de laatstgenoemde, heeft eenvoudig te bevelen, en dan gebeurt wat hij in het belang des lands outtig en noodig acht. Ik moet eerst aan den Rijksdag vragen, of ik misschien mag uitvoeren wat ik noodzakelijk acht voor Duitschland's groot heid en macht. Tot niet geringe verbazing van zijne col lega's Ballestrem en Frege, moet toen Schmidt, terwiil de Keizer stilzwijgend zijne verwondering liet bemerken, getuigd hebben van de nationale gezindheid van alle partijen en van hunne bereidwilligheid om ten behoeve van het leger offers te dragen, maar daarop hebben laten volgen „Intusschen is het de plicht van het parlement, nauwgezet te on- dei zoeken of het volk de verlangde lasten ook werkelijk dragen kan." De Keizer zou daar niets op geantwooid hebben, maar verder zijn gaan praten over de betrekkingen tusschen Frankrijk, Engeland en Rusland. De botsing wegens Fasjoda zou, zeide hij, door Engeland zoo ver gedreven zijn, omdat het wilde voelen hoe ver het tegenover Frankrijk kon gaau zonder Rusland te provoceeren, en de uitslag van deze poging schijnt Engeland reden tot tevredenheid te hebben gegeven. Juist door dat Fasjodageval werd vastgesteld dat de betrekkingen tusschen Frankrijk en Rusland lang zoo innig niet ziin als de overige wereld langen tijd gelooft heeft. Bij eventu- eele botsingen tusschen Frankrijk en Engeland zou Duitschland best de rol van onzijdigen toeschouwer kunnen spelen als de twee staten handgemeen werden. De ophoopiugen van Russische troepen aan de Duitsche grens hadden, zeide de Keizer, geen politieke beteekenis zij hangen samen met het streven van minister Witte om deu smokkelhandel uit te roeien. Overgaande tot zijne reis naai Palestina, verklaarde de Keizer te meenen dat als de Roomsch-katholieken aldaar zich weder te beklagen kregen over de Grieksch-orthodoxen, zij niet weder, zooals vroeger, vruchteloos zich zouden behoeven te wenden tot den Franschen consul-generaal, maar het nu ook kunnen doen tot den Duitschen, aan wien de opdracht gegeven is om aan den Keizer rechtstreeks berichten te zenden, en dan zou hij bij voorkomende gevallen dadelijk naar Petersburg schrijven „zulke dingen laten zich tusschen collega's onderling gemakkelijker uitmaken." Het laat zich als vrij zeker aanzien dat 't bovenstaande, hetwelk men schijDt te willen toeschrijven aan indiscretiën van den heer Schmidt, nog tot eenig lawaai en natuurlijk tot allerlei heele eo halve tegenspraak aan leiding zal geven. De correspondent van de Times te Sewas- tópol heeft Rusland bereisd, naar hij quasi - naïef voorgeeft; om na te gaan in hoeverre de in Rusland gevolgde practijk overeenstemt met de vredestheoriën van den Tsaar (die hij blijkbaar als schoonschijnend bedrog wil laten voorkomen.) Hij merkte, wat hij ook zonder de reis wel had kunnen weten, dat er aan de zuidwestelijke grens geen soldaat minder was, en dat het aantal opgeroepen dienstplichtigen bii leger en vloot aanzienlij ker was dan ooit.Groove bedrijvigheid heerscht in de tuighuizen van St. Petersburg, Sewas- tópol en Nikolajef, waar in 't voorjaar ver scheiden oorlogsschepen van stapel zullen foopen, gelijk trouwens reeds lang bekend was. Daarenboven gaat men geregeld op groote schaal voort met het zenden van troepen naar Oost-Azië, en zijn de bezettings troepen in den Kaukazus bijzonder talrijk. De spoorweglijn door Middel-Azië is thans voltooid tot Koesjk, d. w. z. 95 mijl van Herat, en een aanzienlijke Russische leger macht is bijeengetrokken aan de rivier de Koesjk, slechts 6 mijl vau de Atgaansche grens. De kanonneerbooten „Princeton", «York- stown» en «Bennington», hebben bevel ge kregen zich naar de Philippijnen te begeven. De „Bennington" is reeds op weg naar Ho- noloeloe. Bovendien heeft behalve de drie reeds gemelde regimenten, nog een staand regiment inlanterie bevel gekregen om via Suez naar de Philippijnen te gaan. Reuter's correspondent te Manilla seint dat Aguinaldo een manifest heeft uitgevaardigd in antwoord op de proclamatie van generaal Otis. Hij protesteert tegen de onderteekening van den generaal als „militair gouverneur der Philippijnen" en verklaart dat de Filipinos nooit de souvereiniteit der Vereenigde Staten hebben erkend. De Times verneemt uit Philadelphia De Amerikaansche gezant te Peking heeft aan den minister van buitenlandsche zaken geseind dat de Chineesche regeering, tenge volge van het protest der Engelsche en Amerikaansche gezanten, geweigerd heeft, den eisch tot uitbreiding van het Fransche rechtsgebied te Sjanghai toe te staan. De correspondent van de N. R. Ct. te Brussel, schrijft het volgende omtrent de nederlaag van het Congo'eger Blijkens een commuuiqué, dat mij zooeven door de, in de rue de Bréderode gevestigde regeering van den Onafhankelijker! Conges»aat werd toegezonden, is een troep van ongeveer tweehonderd soldaten, ouder het bevel van luitenant Stevens, den 4den November 11. te Simgula door de in opstand geraakte Batelas aangevallen en verslagen. Daarna zijn de opstandelingen naar Ka- bambaré getrokken en hebben zich den 14den November meester gemaakt van deze plaats, waarvan het garnizoen in den laatsteu tijd verminderd was geworden. De Congostaat heeft bij deze gevechten drie blanken twee officieren en een ser geant en ongeveer tweehonderd inlandsche soldaten verloren. Het personeel van Kabarnbaréis den 20sten November te Kassongo, waar Waron Dhanis zich bevond, aangekomen. De vice-gouvernetir, generaal Wagermée, schrijft uit Stanleyville, waar hij den 8den December is aangekomen, dat volgens een, hem door baron Dhanis, onder dagteekening van 24 November, gezonden brief, de kalmte onder de inlanders en de troepen terugkeert en dat bij met vertrouwen weer offensief te werk gaat. Onder de steenhouwers te Ecaussines- Eoghien in Henegouwen, is eene algemeene werkstaking uitgebroken cr zijn een 2500 stokers. De oorzaak van de werkstaking is; dat er in het we-kreglement eenige wijzigin gen zijn aangebrachtde schafturen worden afgeschaft, maar de werklui zullen bij het uur, iu plaats van bij den dag, worden betaald. Bovendien- zijn er klachten, omdat besloten is, veortaan de mooiste stcenen door de beste werklui te laten afwerken. De slechte werk lui vinden nat niet aangenaam, omdat zij daardoor minder zouden verdienen. Een bijeenkomst van bazen eu werklui op het stadhuis van Ecaussines, onder voorzitter schap van den burgemeester, leidde tot uiets. PARIJS, 10 Januari. De ministerraad heeft kennis genomen van het telegram, behelzende het getuigenis van Dreyfus. Dreyfus herhaalt, dat hij nooit tegenover Lebrun Renaud eenige bekentenis heeft afgelegd. Iutegendeel heeft hij zoo verklaart hij zijn onschuld betuigd. Voor de strafparade heeft hij zijn voornemen te kennen gegeveD, openlijk te zeggen, dat hij onschuldig was en dat zijn onschuld in twee of drie jaar uit zou komen. Ook ontkent hij een bekentenis te hebben afgelegd tegenover den directeur van de gevangenis, waarin hij na zijn veroordeeling opgesloten werd. Hier in de gevangenis ontving hij een bezoek van du Paty de Clam. Deze vroeg hem of hij niet zekere stukken geleverd had om er andere voor in ruil te krijgen. Hij antwoordde toen dat hij geen stuk geleverd had. Verder getuigt Dreyfus, dat hij geen bekentenis gedaan heeft, noch aan eeu republiekeinschen garde noch aan een gendarme. Aan het einde van het verhoor herhaalde Drevfus dat hij altijd overtuigd was geweest, d'at zijn onschuld na verloop van twee of drie jaar zou uitkomen. Bij het beproeven van een nieuwen stoom ketel op de marinewerf Hewett te Barking, had eeu ontploffing plaats, waardoor de dienstdoende ingenieur en 9 personen werden gedood. Veertig mannen werden gewond, van wie velen doodelijk. Een jonge man werd op 300 meter van de plaats des onheils door de splinters van deu ketel gedood. De huizen in den omtrek van de werf zijn alle zwaar beschadigd, geen ruit bleef heel. De kroonprins van Pruisen wordt in Mei zeventien jaar en voor het eerst begint hij nu, buiten deu eugen kring vau zijn militaire leermeesters, wat op deu voorgrond te komen.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1899 | | pagina 2