Nummer 11.
Zondag 5 Februari 1899.
22e Jaargang.
Eerste Blad.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen,
ANTOON TIELEN,
Uit de Eerste Kamer.
~f E la BI TC-
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
FEUILLETON.
UITGEVER.:
Waalwijk.
Het heeft de aandacht getrokken, dat bij
het afdeelingsonderzoek der begrooting in de
Eerste Kamer een tamelijk agressieve toon
tegen de regeering werd aangeslagen.
Wanneer men het Voorloopig Verslag der
Commissie van Rapporteurs over de alge-
meene beschouwingen leest, zou men geneigd
zijn aan ons Heerenhuis bepaalde oppositie
plannen toe te schrijven. Een anti-liberaal
ministerie kon met niet minder sympathie
in dit grootendeels liberale lichaam worden
begroet. En wauneer de leden in hunne
houding volharden en straks de daad bij 't
woord voegen, kan het kabinet nog voor
heete vuren komen te staan.
Onwillekeurig rijst ook de vraag, of de
Eerste Kamer zich misschien meer dan tot
dusver wil doen gelden Zij kan bijv. aldus
redeneereu in de Tweede Kamer bestaat
geen regeerings-meerderheid; er beerscht ver
warring en onzekerheid; en het kabinet, dat
eveneens uit heterogene bestanddeelen werd
gevormd, staat vrij zwak. Waarom thans
geen poging gewaagd, om een zeker over
wicht te verkrijgen, of althans ons prestige
te versterken Het is een zeldzaam mooie
gelegenheid. De motie Fransen van de Putte
bij de behandeling der Indische begrooting
ging wel wat ver. Alleen als proefballonne
tje kon zij diensten bewijzen. Maar het is
nu zaak op andere wijze te toon en, dat men
wel degelijk rekening heeft te houden met
de Eerste Kamer.
38 liet huwelijksaanzoek.
Of onze veronderstelling juist is wij
weten het niet. Maar opmerkelijk is in elk
geval de critiek, op de fails et gestes der
regeering uitgeoefend, en de vorm, waarin
deze critiek, blijkens het V. V., werd ge
huld. Nadat een vrij vaag complimentje aan
het adres der regeering was voorafgegaan,
gaven allereerst onderscheidene leden hunne
verwondering d. w. z. hun afkeuring
te kennen over de bekende houding der
beide ministers-kamerleden bij de stemming
over eenige belangrijke amendementen in de
Tweede Kamer. Vervolgens had men zeer
vele aanmerkingen op 's lands beheer en ad
ministratie, vooral in verband met den finan-
ciëelen toestand. Over dien toestand was
men in de afdeelingen bizonder slecht te
sprekenmaar te ontkennen valt niet, dat
menige opmerking werd gemaaktdie bij
de natie weerklank zal kunnen vinden.
z/Van verschillende zijden werd aangetoond7',
zegt het V. V. //dat onze staatshuishouding
op steeds weelderiger voet wordt ingericht.
Nagenoeg alle Departementen dragen hier
van de sporen. Vooreerst bleek dit uit het
onmatig klimmen van het aantal ambtena
ren en der voor hen aangevraagde jaarwed
den. Krijgt het niet meer en meer den
schijn, alsof de Staatskas meer in }t bijzon
der bestemd is tot betaling der ambtenaren
en alsof het voor den burger de hoogste eer
is in het een of ander publiek ambt werk
zaam te zijn
Zeer beslist kwam men daarna op tegen
het gebruik, //dat meer en meer in zwang
komt", om periodieke tractementsverhoogin-
gen toe te staan. En ook op dit punt bleek,
dat de Eerste Kamer niet onder elk opzicht
met de Tweede in hetzelfde schuitje vaart.
z/Met nadruk", zegt het V. V., //ver
klaarde een groot aantal leden zich tegen de
zienswijze, in de andere Kamer op 29 No
vember 1898, blad. 275, verdedigd, dat
////het een algemeene, ook bij bijzondere ad-
ministratiën als billijk erkende regel zoude
zijn, dat de bezoldiging hooger behoort te
zijn, naar gelang van den diensttijd.""
Is het onder de gegeven omstandigheden
niet minstens curieus, dat zulk een mee-
ningsverschil zoo scherp op den voorgrond
wordt gesteld. In een ander land als het
onze, zou een dergelijk feit wellicht worden
beschouwd als een conflict tusschen de beide
deel en van het Parlement. Ik Nederland
bestaat daarop gelukkig niet veel kans. En
ook is men het weer zóóverre eens, dat be
zuiniging de gemeenschappelijke leus blijft.
Alleen omtrent de beste manier van be
zuinigen loopen de gevoelens somwijlen uit
een
Volgens vele leden der Eerste Kamer
worden onze openbare werken op veel kost
baarder voet aangelegd dan elders, terwijl
sommigen de oorzaak van onze financieele
ellende zochten in de //onmisbare uitzetting
der uitgaven bij Regeering en Volksverte
genwoordiging." Het leeuwendeel van dit
verwijt was voor de regeering bestemd. Men
leze, wat bet Verslag zegt
Niet altijd wordt de indruk gevestigd, dat bij
het ontwerpen en behandelen der Regeerings-
voordracliten de financieele gevolgen met de ver-
eischte nauwkeurigheid worden overwogen.
Zou het gewaagd zijn in deze regelen ook
iets van een klacht, een uiting van mis
noegdheid, te lezen over het recht van amen
dement, dat door de Tweede Kamer wordt
uitgeoefend en waarvan de Eerste Kamer is
verstoken Het is maar een vraag.
Vermelden wij ten slotte nog de critiek
op de houding der regeering in zake de ver
zekering van werklieden tegen de gevolgen
van ouderdom, ziekte en invaliditeit uitge
oefend.
Verscheidene leden, zoowel voor-als tegenstan
ders eener zoodanige verzekering, had «de houding
der Regeering' ten opzichte dezer aangelegenheid
bevreemd.
De Echo van het Zuiden,
WuWijksrfcf en Liin^lraalschc Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1,
Franco per post door het geheele rijk f 1,15.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advektentiën 1 7 regels f0,60daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolï Steiner, Hamborg. Reclames 15 cent per regel-
i rrTrrTïinriranwnnTii
VIII.
Geld! Geld! herhaalde hij bitter. Wat
bekommer ik mij daarom. Zie, jongmensch, door
mijn handen zijn raillioenen en millioenen gegaan,
Puybarrau kan het bevestigen, en ben ik daar
gelukkiger door? Kon ikereenigen roem op dragen?
Waartoe heeft ons deze grootheid gediend, die
ons door zoovelen wordt benijd? Het vorstelijk
inkomen, dat ik thans geniet en waarvoor ik mijn
leven lang gewerkt en gezwoegd hebwordt
doelloos weggeworpen, verkwist aan feesten en
vermaken, verdobbeld en verbrast in de speel
zalen. Wanneer ik mijn geweten raadpleeg, dan
voel ik mij schuldig, verachtelijk en laf, wantik
heb niet het minste nut gesticht met het geld,
dat mijn werklieden in het zweet huns aanschijns
voor mij hebben verdiend. Ik kan geen reken
schap geven van dat geld, in losbandigheid ver
teerd, maar nog is het tijd en ik zal mijn mis
slagen schitterend herstellen
Het gelaat van Bernard De Prabert gloeide van
geestdrift, zijn oogen fonkelden en zijn stem klonk
plechtig, dreunend door het vertrek.
Puybarrau lachte, om deze opgewondenheid te
doen bedaren en zeide
Komaan, komaan, laten we ons nu niet ver
diepen met sociale toestanden en het arbeiders
vraagstuk, wij zouden op die wijze uit het oog
verliezen, waarvoor mijnheer Dormelles eigenlijk
hier gekomen is.
Ge hebt gelijk, mijn vriend, zeide Bernard.
Het is een dwaasheid te spreken van berouw,
verdriet en vergelding tegen iemand, die slechts
droomt van liefde en geluk. Neem het mij niet
kwalijk, beste Filip, de gebeurtenissen van den
laatsten tijd hebben mij hevig aangegrepen en mij
somber gemaakt. Wij zullen ons thans uitsluitend
met u en uw plannen bezighouden, maar dan
ontbreekt hier nog iemand, die in deze aangele
genheid ook een woordje raag meepraten.
Hij drukte op den knop van een electrische bel.
Een bediende trad binnen.
Als voorbeeld van minder nauwkeurige raming
werd onder anderen gewezen op het feit, dat,
terwijl de minister van Oorlog op bladz. 2 zijner
Memorie van Antwoord het vermoeden, alsof bij
de samenstelling der oorlogsbegrooting niet „zoo
veel mogelijk* naar inkrimping van uitgaven was
gestreefd, verre van zich wierp, eene verlaging
van het budget met ruim 67a ton konde geschie
den zonder dat dit, naar het schijnt, bij dien be
windsman overwegende bezwaren ontmoette.
Daarenboven herinnerde, men, dat tusschen de
indiening en de behandeling der begrooting vaak
ingrijpende veranderingen van Regeringswege
werden aangebracht, gelijk dit jaar weder't geval
is geweest. Ven meer dan eene zijde werd hier
tegen ernstig bezwaar gemaakt, omdat daardoor
Verzoek mejuffrouw De Briais hier te komen,
beval hij.
De bediende wilde zich verwijderen, maar bleef
op een teeken van Puybarrau.
Waar denkt ge aan, mijn beste Bernard,
zeide de kleine ingenieur, wilt ge mejuffrouw
Marguerite in deze atmosfeer van tabaksrook
ontvangen Het lieve kird zou niet kunnen on
derscheiden, wie van ons drieën haar verloofde
was, sta mij toe dat ik uw bevel eenigszins wijzig.
En ging tegen den bediende voort
Zeg aan mejuffrouw De Briai9 dat mijnheer
De Prabert haar wacht op het terras bij de oran
jerie.
Nu verwijderde zich de lakei.
Ge hebt gelijk, Puybarrau, zeide Bernard.
Nietwaar? hernam de ingenienr vroolijk, een
gesprek dat slechts handelt over rozengeur en ma
neschijn kan nergens beter gevoerd worden dan
in de open lucht, vooral wanneer het zulk hemelsch
weer is als vandaag.
't Is zoo, gij denkt aan alles.
De drie heeren verlieten het vertrek en begaven
zich naar de benedenverdieping van het kasteel,
om zoodoende het terras te bereiken.
Op een hoek van het terras ontmoetten zij Mor-
tineau, die dadelijk front maakte en op de mili
taire wijze salueerde. Onder voorwendsel eenige
bevelen van zijn luitenant te vragen, hield hij hi-
lip even op.
Luitenant, zeide hij, weet ge wat oom Daniël
gedaan heefi? 01 hij is slim, die oude, maar niet
slim genoeg voor ons.
Spreek spoedig.
Welnu, zoodra hij op het kasteel terugkwam,
ik moet nog weten hoe, heelt hij zich op zijn kamer
opgesloten en daar eensklaps een revolverschot
gelost. Men snelde toe en vond hem kermend op
den grond liggen. Hij vertelde, dat hij de revolver
had willen schoonmaken, dat er nog een patroon
op zat, hetgeen hij niet wist en dat de kogel hem
in den arm getroffen had en daarna door het
venster was gegaan. Het geheele huis was in rep
en roermen liep, men schreeuwde en iedereen
houdt zich thans overtuigd, dat oom Daniël zich
zelf heeft verwond; men noemt het een ongeluk,
een onvoorzichtigheid, maar dat is alles. Niemand
vermoedt de ware toedracht van de zaak, zelfs de
dokter heeft geen achterdocht en schijnt niet eens
gezien te hebbendat die wond niet van nabij
een aantsl posten zonder een voorafgaand nauw
gezet onderzoek, door de Grondwet gewild, in be
handeling worden gebracht.
In 1891, toen het tegenwoordig hoofd en nog
een lid van het tegenwoordig Kabinet ook aan
het bewind waren, beloofde de Troonrede het
ontwerpen van maatregelen tot verzekering van
het lot van oude of verminkte werklieden.*
Naar men meende beeft de minister van Finan
ciën de beteekenis dier toezegging in zijne rede
van 6 Dec. 11. («Handelingen*, bladz. 335), eeni-
germate verzwakt. Uit de toenmalige belofte viel
althans niet op te maken, dat van dien Minister
zeven jaren later zou worden vernomen, dat be
studeering van het vraagstuk nog noodig was in
dien zin, dat «het beginsel*, waarop de wettelijke
voordracht zou steunen, nog niet vast stond.
Neemt men in aanmerking, dat op het bekende
programma van beginselen en van urgentie, de
verzekering tegen ouderdom en invaliditeit ook
voorkwam dat de leden van het Kabinet van
1891, thans wederom aan het bewind, zich daar
mede vereenigd hebben en een ander der tegen
woordige raadslieden der Kroon destijds lid was
van het bestuur der Liberale Unie*, dan klinkt
het zonderling, dat aan het einde van 1898 ver
wezen wordt naar het program van studie.
De minister, het ten vorigen jare verschenen
Verslag van de werkzaamheden der Staatscom
missie ingesteld bij Koninklijk besluit van 31
Juli 1895 no. 21, besprekende, deeduitkomen.dat
in het verslag «zeer belangrijke zakeu te vinden
zijn", maar dat «het gewichtige punt der financiën
er niet wordt aangeroerd, n.l. niet in dien zin
maar op een afstand van zeshonderd pas is
toegebracht en niet door een revolverpatroon, maar
door een kogel van een Lebel-geweer.
Inderdaad antwoordde Filip zacht, dat is
handig overlegd.
Wij hebben met een sterke tegenpartij te
doen.
Zeker.
Maar des te meer reden om de oogen goed
open te zetten.
Als ge maar voorzichtig zijt, Martineau.
Maak u maar niet ongerust, luitenant, alleen
zal ik er heel mijn leven spijt van hebben, dat
ik niet acht of tien railimeter meer naar links heb
aangelegd mijn kogel «ou danin plaats van
slechts den arm te raken zonder zelfs een beentje
te beschadigen, een heel mooi knoopsgat in die
magere karkas gemankt hebben. Maar wie weet,
borgen is geen kwijtschelden en als ik nog eens
in de gelegenheid kom, dan zal ik mikken of het
om een gouden medaille ging.
Dje laatste woorden van Martineau waren slechts
een alleenspraak geweest, want Filip was inmid
dels voortgeloopen en had zich weer bij mijnheer
De Prabert gevoegd, die, geleund op den arm van
Puybarrau, langzaam naar het terras liep.
Nabij de oranjerie namen zij plaats op rieten
stoelen, in de schaduw van de groote vijgeplanten
en waaierpalmen waarmee het terras versierd
Nauwelijks zaten zij daar of er klonken lichte
voetstappen over den marmeren vloer en Margue
rite verscheen.
Zij was gekleed in een gladde, witte japon met
een 'breed lint van kersroode zijde om haar raid
del en een grooten stroohoed op de blonde lokken.
Het meisje was in al haar eenvoud betooverend
schoon cn die schoonheid werd nog verhoogd
door een vurigen blos op haar wangen en een
zekere ongerustheid, die uit haar oogen straalde.
Dag beste oom, zeide zij, terwijl zij, Bernard
De P'-abert haar voorhoofd tot een kus toestak.
Vervolgens groette zij Puybarrau met een
allerliefst knikje an stak, hoewel eenigszins be
deesd, Filip de hand toe. In zijn blik las zij
evenwel zooveel vreugde, zijn handdruk was zoo
veelzeggend dat zij terstond begreep dat alles
reeds beslist was en geheel overeenkomstig hun
wen8cheD.
Met heldere stem en een glimlach van geluk
om de lippen, vroeg zij daarna aan Bernard De
Prabert
Gij hebt mij laten roepen, oom
Ja, mijn kind. Luitenant Filip Dormelles
heeft mij zooeven om uw hand gevraagd en nu
wilde ik daaromtrent gaarne uw gevoelen verne
men.
Maar oom, ik heb luitenant Dormelles zelf
verzochtvandaag zijn aanzoek bij u te doen,
antwoordde het meisje.
Welzoo, dus ge bemint dien jongen man?
Ja.
Liefkind, men moet zich altijd goed bedenken
alvorens men zich voor het geheele leven verbindt.
Vergissingen op dat punt zijn onherstelbaar.
Dat weet ik, zeide zij ernstig, maar ik ben
er zeker van, dat ik met hem gelukkig zal zijn?
Bij deze woorden had zij haar gelaat naar Filip
gekeerd en zag hem vol liefde en vertrouwen aan.
O mijn lieve Marguéritel riep de jonge man
ik zweer u dat ik dit vertrouwen
Zij viel hem op vroolijken toon in de- rede
Zweer niet, Filip, ik geloof u ook zonder dat.
Bernard zag het gelukkige paar met welgevallen,
aan en er glinsterde een traan in zijn oogen.
Puybarrau mompelde, half schertsend, halt spij
tig Och, och, waarom heb ik mijn tijd voorbij
laten gaan.
Met trillende stem zeide Bernard De Prabert:
Kinderen, blijft altijd zooals ge thans zijt.'
liefderijk, edel en oprecht, en het geluk, waar gij
op rekent, zal u niet ontgaan. Marguérite, wan
neer wilt ge mevrouw Dormelles worden
Zij sloeg haar arm eenigszins verlegen om den
hals >an den grijsaard en fluisterde hem in het
oor
Zoo spoedig mogelijk, beste oom.
Dat zal ook maar het beste zijn, want ik
wensch niets liever dan van mijn voogdijschap
ontheven te zijn.
O, foei
Ge weet wel, dat ik het zoo niet bedoel,
kindlief, ik wensch u spoedig gelukkig te zien.
Zoo is het beter, lie«e oom.
Eensklaps keerde echter haar ongerustheid terug
en zij riep uit
Maar wij hebben tante Félicienne nog in het
geheel niet geraadpleegd.
Het gelaat van Bernard betrok.
Wordt vervolgd.