Nummer 27. Zondag 2 April 1899, 22e Jaargang. Eerste Blad. T Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen, ANTOON TIELEN, Dit nummer bestaat uit twee bladen. FEUILLETON. UITGEVER: Waalwijk. De verdeeling van China heeft een aan vang genomen, zegt men. Het woord lijkt ietwat overdreven. Van een eigenlijke ver deeling kan tot dusverre nog geen sprake zijn. Het rijk is te groot, de kolos te ge weldig, oin zich zoo maar te laten verdeeïen, Vast staat het echter, dat het Hemelsche Rijk tegenwoordig inet bizonder veel sans- gêne behandeld wordt. Als gold het de meest natuurlijke zaak ter wereld, zoo wordt aan het Chineesohe gouvernement de eene be zitting na de andere afgeperst. Het heet dan dat men (die „men" is een Europeesche mogendheid) een landstreek, of haven, of baai „in pacht" zal erlangen. Maar feitelijk wordt China gedwongen, nu hier, dan daar, een stuk van zijn gebied af te staan, on voorwaardelijk en zonder eenige kans het ooit terug te krijgen. Inderdaad komisch klinkt dan ook het woord „concessie", dat daarbij telkens dienst moet doen. Wat verzoek heet, is gewoon weg een straffe eisch, waaraan door een ver wijzing naar de kanonnen der oorlogsschepen kracht wordt bijgezet. Sinds gebleken is, dat China over weinig weerstandsvermogen te beschikken heeft, werden deze eischen schering en inslag. Nu kunnen wij niet veel sympathie koes teren voor zulk een politiek. Het brutaal geweld treedt daarbij al te zeer op den voorgrond en met de. souvereiniteitsrechten IV. 54 „Wees gezegend, mijn zoon." der regeering van Peking neemt men het „in casu" ook zoo nauw niet. Moest Nederland zulk een politiek inaugureeren, wij zouden ons daartegen met alle. kracht verzetten. En ook nu willen wij onze regeering er niet toe aansporen een handje te helpen bij de verbrokkeling van het Aziatische keizerrijk. Wat wij echter wèl mogen doen is te denken aan de gevolgen, welke dit optreden der Europeesche mogendheden voor de toe komst hebben kan, gevolgen, die wellicht van invloed zullen zijn op onze belangen. Juist in het Verre Oosten zijn die belangen voor ons niet gering te achten. Onze voor naamste koloniën zijn daar gelegen, betrek kelijk niet ver verwijderd van het land, welks voornaamste handelsplaatsen en havens men bezig is broederlijk (sic) te deelen. Moet onze regeering, zoo zouden wij wil len vragen, daarbij werkeloos blijven Heb ben wij niet te zorgen voor een aandeel in de groote Europeesche strooming naar deu achterhoek van Azië, waar bijna alle be schaafde staten debouches zoeken, of reeds verkregen hebben voor hun handel en in dustrie Eu behooren wij niet tevens te den keu aan onze positie van tweede kolo niale mogendheid, een positie, die „ver sterkt" kan worden, die versterkt „moet" worden wellicht, en tot meerder ontwikke ling gebracht Of ons land dan zou behooren mede te doen aan de overweldiging der Chineesche kust Nog eens, deze politiek trekt ons niet zeer aan. Maar gelet op den loop der dingen, waaraan onzerzijds niets kan worden veranderd, lijkt het ons verre van overbodig voorzorgsmaatregelen te nemen. Het Chi neesche Rijk stort, zooal niet geheel, dan toch gedeeltelijk ineen. Het mist, vooral door inwendig bederf, de noodige kracht, om van zijn natuurlijke hulpbronnen, het gewensohte gebruik te maken. En zoo hier door de thans gevolgde annexatie-politiek der Europeesche mogendheden al niet vol komen wordt gerec htvaardigd, het verklaart ze althans, het maakt ze begrijpelijk. Men kan zich bovendien tegenover het heidensche China met eetiig recht beroepen op de eischen der beschaving. Dit alles overwegende, meen en wij, dat, onder den drang der omstandigheden, Ne derland vertegenwoordigd dient te zijn onder de staten, die aan de Oostkust van het Hemelsche rijk vasten voet trachten te krijgen, of, minstens de vooruitzichten van hun handel pogen te verzekeren. Wij ver- keeren hier onder zeker opzicht in staat van zelfverdediging, daar wij niet slechts hebben te letten op den vooruitgang van onzen handel, maar ook op den bloei en de ontwikkeling onzer koloniën. Deze laatste zullen er niet anders dan belang bij kunnen hebben, wanneer wij onze relaties, onze steunpunten in het verre Oosten trachten uit te breiden. Dit alles klemt te meer, wanneer men be denkt, dat de beweging, om liet Chineesche rijk en zijn voor scheepvaart enz. uitsteken de ligging te exploiteeren, algemeen wordt. Zoo leest men, dat, behalve de groote mo gendheden, ook Denemarken en België hun geluk in China willen beproeven, en omtrent de concessies, door laatstgenoemd land ge- ëischt, schrijft de Weener correspondent der „N. Rolt. Ct." onder meer, 't welk we reeds in ons vorig nummer medegedeeld hebben België staat op het punt om een koloni ale en maritieme mogendheid te worden, en de plannen zijn reeds in de maak om na tionale stoomvaartlijnen tusschen Antwerpen en Oost-Azië te scheppen. De verbazende Belgische industrie is voortdurend op de zoek naar nieuwe markten. Zij heeft die brood- enbom I te laat, er was reeds uit Grenoble een brochure ontvangen over dit onderwerp en de arme kolonel vischte achter het net en kon zijn kostbaar manuscript voor scheurpapier gebruiken. Hij was radeloos van spijt en uitte allerlei verwenschingen tegen dien halfbakken luitenant Dormelles, die het waagde een hoofd officier zoo brutaal in de wielen te rijden. noodig. Precies zooals Duitsehland. Om die reden werpen de Belgen zich met kracht op het reusachtige Russische rijk, en nu gaat hun nijverheid naar China. Het is nog maar de quaestie van een paar jaren, en dar», hoopt koning Leopold, zal zijn wensch een oorlogs- en handelsvloot, verwezenlijkt zijn. En bij zooveel voortvarendheid bij onze buren zijn er bij ons nog vele Kamerleden, die bezwaren maken om het Ncordzeekanaal te verbeteren en aan Amsterdam, onze his torische handelsstad, een goeden waterweg naar zee te verschaffen Nu moge het waar zijn, dat onze indus trie niet met die der Belgen op één lijn kan worden gesteld, de activiteit, door onze Zuidelijke buren aan den dag gelegd, ver dient toch de aandacht. Antwerpen is als handelsplaats een niet gering te achten con current, en waar zij streeft naar meer en hooger, hebben wij ook op de belangen on zer havensteden te letten. In elk geval lijkt het ons onaannemelijk, dat Nederland niet een bizondere waakzaam heid zou betrachten bij de ernstige gebeur tenissen, waaraan China het tooneel en het slachtoffer is. Wij hebben te Peking een diplomatieken vertegenwoordiger wij kunnen dus gemakkelijk ingelicht worden van den loop der dingen en optreden met voldoende kennis van zaken. Geschiedt dit ook P Of bestaat er geen reden voor eenige actie onzerzijds en doen wij 't best met de rol van toeschouwers te blijven vervullen Wij vertrouwen, dat het beleid van onze regeering hier den juisten weg zal weten te vinden. C. De Echo van het Zuiden, Waalwyksche en Lanptraatsche Courant x££tcnEy,nwvry ~x.yr.zat n Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden t' 1, Franco per post door het geheele rijk fl,]5. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 eent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau va* Adolï Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. Hoe vreemden over hem en zij n verleden dachten, was hem vrijwel onverschillig, maar tegenover zijn broeder wilde hij zich rechtvaardigen en voordat hij Frankrijk weer verliet, diens vergiffenis ontvangen. Er was in het gedrag van Bernard ten opzichte van zijn broeder een geheim, dat opgehelderd moest worden en Robert zou dat ophelderen. Voor eenige uren zou hij er zeker wei in slagen, de vermetelheid te herwinnen van den Robert Duhesme van vroeger, van hem, die voor niets terugdeinsde en wiens wilskrucht ten volle opwoog tegen de herculische kracht van zijn lichaam. Na dit besluit genomen te hebben, maakte hij zijn toebereidselen tot het vertrek. Omstreeks drie uur wandelde hij weder langs den boulevard Saint Germain. Waarschijnlijk kwam hij \eel te vroeg, want alle bureaux van het ministerie waren nog geopend en nadat hij een paar malen voor de deur heen en weer geloopen had, begon hij te vreezen, dat hij de aandacht zou trekken van den schild wacht, die daar op post stond. Met het oog op spionnage wordt het ministerie van oorlog dag en nacht nauwkeurig bewaakt. Dicht bij het ministerie ontdekte Robert een koffiehuis, zeer gunstig gelegen voor zijn doel, want van daar uit kon hij de deur van het ministerie in het oog houden en wanneer Filip huiswaarts keerde, zou hij langs dit koffiehuis moeten gaan. Robert trad het koffiehuis binnen en zette zich aan het venster, de oogeu onafgewend op den boulevard en het ministerie gericht. Toen hij daar ongeveer een kwartier gezeten had, werd hij eensklaps bleek en zijn hart begon sneller te kloppen. Twee officieren kwamen uit het ministerie: hij en een kameraad, zij liepen den boulevard langs en bleven voor de deur van het koffiehuis staan. Hij kon zijn oogen niet gelooven; zou de hemel hem dan één enkele maal al zijn smart vergelden? De twee officieren traden het koffiehuis binnen, zij zetten zich neer aan een tafeltje naast het zijne, Filip zat bij hem, zoo dicht bij hem, dat hij slechts de hand behoefde uit te strekken om hem aan te raken. Zijn vaderhart, uitgeput door zooveel lijden, door zooveel bitterheid, ondervond opdat oogenblik een ongekende zaligheid en het kostte hem een bovenmenschelijke inspanning, zijn ontroering te verbergen. De beide officieren zetten hun gesprek, op straat begonnen, hier voort, zonder op den bezoeker naast hen te letten. Nu, mijn waarde Dormelles, hoe denkt ge over onzen chef van dienst, kolonel Allevard? Eerlijk gezegd, ik vind hem wat al te streng, stroef en soms zelfs eenigszins onrechtvaardig. Ik sta nu eerst sedert drie dagen onder zijn bevelen en toch heeft hij al een voorwendsel gevonden om mij iets onaangenaams te zeggen. Het is of hij mij vijandig gezind is. Hij is een onverdraaglijk mensch, zeide de collega van Filipde kapitein der artillerie Massias. Och, misschien niet, maar ik beD er niet. aan gewoon, door een superieur onheusch bejegend te worden. Tot dusverre heb ik met al mijn meerderen op zeer goeden voet gestaan en slechts vriendschap en welwillendheid \an hen onder vonden. Wat heeft hij toch tegen mij, die kolonel Allevard, want ik meen opgemerkttehebben.dat hij een persoonlijken wrok tegen mij heeft. En daarin vergist ge u niet, mijn waarde en ik ben eigenlijk met opzet een eindweg met u meegeloopen om u te waarschuwen. Waarlijk Ja. Verduiveld, ge zoudt me nog bevreesd maken! riep Filip lachend uit. En wat heb ik hem dan wel gedaan, dien braven kolonel Allevard Wat ge hem gedaan hebt? Ge hebt hem om zoo te zeggen het gras voor de voeten weggemaaid, door uw werk over de nieuwe ontplofbare stoffen en uw berekeningen, die door het ministerie zijn aangenomen. Allevard bestudeerde hetzelfde onderwerp en hij verwantte veel roem en bevordering door een brochure, waaraan hij zes maanden lang gewerkt had en waarvan hij ons nu en dan in vertrouwen eenige bladzijden liet lezen. De brochure was af Maar wat drommel, ik kan toch te Grenoble niet weten, wat kolonel Allevard te Parijs deed. 01 maar we zijn er nog niet, dit is zijn eerste grief tegen, u, er is nog een tweede. Wat dan Ge moet weten, dat een onzer kameraden te Versailles gedongen heeft naar de plaats, die gij thans bekleedt en dat kolonel Allevard ze hem reeds beloofd had. De goede man vertelt aan iedereen die 't hooren wil, dat hij een onbeperkten invloed op den minister en de generaals heeften dat, als hij iets belooft betreffende den dienst, het dan ook zeker zal gebeuren. In werkelijkheid houden de chefs zeer weinig rekening met de wenschen en aanbevelingen van kolonel Allevard en zijn invloed op den minister bestaat alleen in zijn verbeelding. Zoo ging het ook nugijwerdt benoemd en de kapitein uit Versailles, ondanks de aanbeveling van kolonel Allevnrd, bleef waar hij was. Dit heeft hem nog meer tegen u verbitterd, zooals ge wel zult begrijpen. Maar ik heb volstrekt niet om dezen post aan het ministerie gevraagd. Bij mijn bevordering kreeg ik het bevel hierheen te gaan, ik heb dus niemand achteraf geschoven. Dat geloot ik gaarne, maar kolonel Allevard gelooft het niet en net zou u ook niet gelukken, hem er van te overtuigen. Den dag vóór uw aankomst heeft hij nog in onze tegenwoordigheid gezegd: „Zal die knaap mij dan overal voorde voeten loopen Laat hij maar oppassen, dat ik niet den een 01 anderen dag over hem struikel." Ik rekende het mij daarom tot plicht, u in te lichten omtrent de zienswijze van onzen chef van dienst omtrent u, opdat ge op uwe hoede zoudt zijn, en ik houd mij overtuigd, dat gij voor mij of vooreen anderen collega hetzelfde zoudt gedaan hebben. Filip drukte de hand van kapitein Massias. Ik aank u, Massias, zeide hij, gij zult teu allen tijde op mij kunnen rekenen. Ge weet nu, waar ge u aan te houden hebt. Ja, en ik zal er wel voor zorgen, kolonel Allevard nooit eenigen vat op mij te geven. Dat zal het verstandigst zijn. Massias hield Filip zijn sigarenkoker voor. Rooken? Filip nam er een sigaar uit. Merci. Er stonden toevallig geen lucifers op hun ta feltje. Filip wenkte den kellner, maar deze scheen het niet te zien, althans hij kwam niet. Robert Duhesme was langzamerhand van zijn hevige ontroering bekomen, hij had naar de woorden van zijn zoon geluisterd als naar de klanken eener hemelsche muziek. Toen hij ten slotte Filip tevergeefs om vuur hoorde roepen, greep hij onwillekeurig den lucifersstandaard, die voor hem op tafel stond, stak dien zijn buurman toe en mompelde: Als 't u blieft, heeren. Filip keerde zich halverwege op zijn stoel om, nam den lucifersstandaard aan uit de hand van Robert Duhesme, knikte den ouden man vriende lijk toe en zeide - Dank u, mijnheer. Machteloos zonk Robert achterover tegen de leuning van zijn stoel, h ij had tot hem gespro ken. li ij had hem bedankt, hij had hem toege knikt, welk een vreugde, welk een zaligheid I Na hun sigaren aangestoken te hebben, zetten de beide officieren hun gesprek voort. Wat voor man is kolonel Allevard in het particulier leven? vroeg Filip. Hij is weduwnaar en leeft geheel als vrijgezel, hij speelt nogal en brengt de eene helft van zijn leven aan het ministerie, de andere helft op de club door. Op de militaire club? Neen, daar komt hij nooit, de kolonel is niet zeer gezien onder de collega's en daarom heeft hij, met eenige heeren, een «igen club opgericht, waarvan het reglement vrij wat toegeeflijker is.... wacht eens, waar is het ook weer? O ja, in de rue de la Boétie, nu weet ik het, de Platonische club. 01 die club ken ik ook, bij name altijd, tot de leden behoort ook mijn aanstaanden neef, Aurélien De Prabert. Zoo, is hij uw aanstaande neef Kent ge hem P (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1899 | | pagina 1