Nummer 33.
Zondag 23 April 1899.
22e Jaargang.
Eerste Blad.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen,
ANTOON TIELEN,
Zoo men !t niet gelooven?,.,
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
7.V I) US TB lÈELEN
FEUILLETON.
UITGEVER:
Waai wijk.
(Ingezonden.)
Zou men 't niet gelooven, dat drankmis
bruik de groote onderniijner is van volks
welvaart en volksgeluk, als men hier en el
ders en overal de uitspraken hoort van
honderden, ja duizenden doktoren en professo
ren, van hen, die met vorschend oog zoo
hoog den berg der wetenschap beklommen?
Zou men 't niet gelooven
„Maar wordt er dan werkelijk zooveel ge
dronken in gemoede, zegt mij, drinkt men
thans meer dan vroeger
Om maar bij één voorbeeld te blijven: in
Zwitserland dronk men in 1840 vijttig dui
zend hectoliter bier, in 1890 één millioen
honderd negentig duizend, dus in vijftig jaar
vier en twintig maal zooveel.
Hoe gaat het 's morgens zoo enkele om
„de pieren te verschrikken", des middags
een paar slechts om mee te doen zuiver
uit meegaandheid, en 's avonds behoort
60 Bernard en Robert.
men toch zijn werk te bezegelen met één
slaapmutske en dan nog een halfje, dat per
ongeluk een heel is geworden Nu
nog een halfje!" zoo hoort men. Och, het
goede, gulle Hollandsche hart meent het zoo
goed Hoe jammer, dat het zoo vaak vergif
is, wat hij zijn vriend zoo gulhartig weet op
te. dringen.
Helaaswij behooren ons onbekrompen
vriendenhart wat geweld aan te doen m. a. w.
wij behooren de uitspraken der geneeskundige
geleerden te eerbiedigen. Al gaan wij nu
allen den boetprediker Joannes en de Naza-
reërs, die zich geheel vaa bedwelmende
dranken onthielden, niet navolgen, zich ma
tigen is plicht voor eeniederieder kan
met reden op de borst kloppen en zeggen
„mea culpü, velen mogen dit gerust drie
keeren doen en zeggen //door mijne aller
grootste schuld En gaat men werke
lijk aan 't remmen, wie weet of wij in
kracht Samson niet gaan evenaren, die ook
Nazareër^ was en ook zich onthield Zou
men voor Noë's tijd daarom zoo oud ge
worden zijn, omdat men vóór zijn tijd geen
bedwelmenden drank heeft gekend Wie
weet Was 't eens waar
Wat zal anders in die eerste eeuwen bij
de oudvaders de maag slecht gewerkt heb
ben, want zulk bittertje voor den eten is
toch zoo goed voor de spijsvertering Jam
mer maar dat mannen van wetenschap en
ondervinding die bewering doemen tot liet
gebied van de vele populaire leugentjes.
Sterke drank is volgens hen volstrekt niet
goed voor de spijsvertering. 't Is toch
jammer
Maar zouden ons die geleerde kerels dan
in niets gelijk willen gevenKoel sier,
koud sneeuwjacht scherpe wind
geen borrel pakken „Ho, ho hoor
ik reeds. Een, twee, driehij heeft er
slag van Welnu, zijt ge niet overtuigd,
dat zulk prikkelend vocht het lichaam wer
kelijk goed doet en alle ledematen verwarmt?
En toch, komen de mannen van het vak
ons voorhouden, dat de temperatuur van liet
lichaam daalt't Is iets als men zoo in
zijne zekerste en zoetste denkbeelden moet
verstoord worden Bij drinkers echter is er
weinig kans, om die zoete denkbeelden te
verstoren. Die hersenen hebben te veel ge
leden.
Wat toch bezitten zij nog voor wilskracht?
De wereld is vol „tableaux vivants" die u
van hunne zwakheid en slechtheid overtui
gen, want zwakheid voert tot slechtheid de
mensch toch is geneigd tot het kwade
Nu, de gevangenissen zijn het niet, die mij
zulks zullen bestrijden. Dr. Baar bij Berlijn
getuigt mij in zijn verslag, dat in Duitsch-
land van 80.000 gevangenen de helft uit
drinkers bestaat, 't Kan genoeg
En dat denkvermogen, dat moet het ook
kunnen Reist even met Dr. Kaspers de
krankzinnige gestichten van Duitschland
maar eens af. Hij zal u een derde gedeelte
aanwijzen dat krankzinnig is van onmatig
heid in sterken drank. Eu als die verderfe
lijke invloed zich slechts tot de schuldigen
alleen beperkte Maar die onschuldige kin
deren Dat bij dezen helaas reeds voor
zij het levenslicht aanschouwen, geest en
lichaam worden ondermijnd Zij weten het
niet, maar de dag zal komen, dat zij de
schuldigen zullen vervloeken.Daarenbo
ven zwakte, ziekte, gebreken nog daar
gelaten zijn zij eens de kinderschoenen
ontwassen, zij volgen zoo lichtelijk het dwar
relend voetspoor der ouders Och, zij
wisten het niet, waarheen zij voortstrompel
den Hadden zij 't eens geweten
Ik kan niet van mij verkrijgen, u niet
even in kennis te stellen met de afstam me-
werklieden, ik bedwong mijn toorn en voegde
hem alleen een paar minachtende woorden toe.
lingen van Oda Juske, die van 1740 tot in
't begin der 18de eeuw geleefd heeft.
Oda Juake was eene vrouw vrouwen
durf ik ook niet allen vrijspreken die
neerknielde voor den drank, eene gehoorza
me slavin van den alcohol. Men heeft van
haar 884 afstammelingen gevonden. Van
709 heeft men het leven kunnen opsporen.
Bij deze stel ik u dan voor
106 onwettig geborenen.
152 bedelaars.
64 bewoners van bedelaarsgestichten.
184 ontuchtige vrouwen.
76 mannen voor misdaden veroordeeld,
van deze zeven voor moord.
„Aangenaam met u kennis gemaakt te
hebben
Als men aan de hand van geloofwaardige
geneesheeren zulke wreede gevolgen nagaat,
dan wordt het. begrijpelijk, waarom onder de
Carthagers den jonggehuwden sterken drank
werd verboden.
„Ja maar, tegenwoordig heerscht er influ
enza Tegen cholera, influenza enz. is niets
„beter, zegt men, dan een stevige» borrel, en
„ik geloof het gaarne." Nu, dat gij 't gaarne
geloofd, daar twijfel ik niet aan. Maar
professor Glaswow komt met zijn stoute on
dervinding mij verklaren, dat tijdens de
Glasgow er op de 100 geheel-
19 stierven, op de 100 dronk-
Die vervelende professoren en
Professor Donders, die hier
nog al gezag heelt, beweert, dat elke druppel
vergif is en zeer velen met hem. Zou het
waar zijn
In ieder geval in Engeland, waar tallooze
geheel-onthouders zijn, vindt men onder de
geheel-onthouders, vergeleken bij de niet-
onthouders, eens zoo weinig sterf- en driemaal
zoo weinig ziektegevallen.
't Is zoo sterk, dat de levensverzekering-
cholera in
onthouders
aards 91
doktoren
De Echo van het Zuiden,
Wnalwpscbe en Langslraaisfhe Courant,
:':a25srr"
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1,
Franco per post door liet geheele rijk fl,35.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advertentiën 17 regels f0,60; daarboven 8 eent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel
De kamer van koophandel en fabrieken te
Waalwijk houdt zich onledig met hel opmaken
van het verslag over 1898.
Heeren industrieelen worden verzocht
huüne opgaven voor het verslag zoo spoedig
mogelijk aan den voorzitter in te zenden.
De kamer van koophandel en fabrieken
voornoemd.
Georgette hield zich uitsluitend bezig met het
kind, onzen lieven kleinen engel die bijna drie
jaar was en bracht haar vervelende dagen door
tuut kaartspelen zonder inzet met haar broeder,
den onvermijdelijken George Lacassagne.
lederen avond, als ik van de fabriek terugkeerde,
vroeg zij mij niet een stem, die steeds droeviger
en klaeender werd:
Wanneer vertrekken wij?
Ik weet het nog niet, spoedig, antwoordde
ik, heb nog maar een weinig geduld.
Onder zulke omstandigheden kon ik het aanbod
van Barley niet aannemen en mij te Miramont
vestigen.
Ik antwoordde hem, dat ik tot mijn spijt niet
lang te Miramont kon blijven, want dat andere
zaken mijn vertrek vereisc'hten en dat ik hem de
uitvinding tegen een redelijken prijs wilde ver-
koopen. Odie prijsHet duurde een geheele
week voordat wij het daarover eens waren en ik
moest dikwijls mijn woede verkroppen over bet
kleingeestig geschacher als een man als Barley.
Eindelijk kwamen wij dan overeen dat ik hem
mijn plans, mijn teekeningen, het geheim van de
uitvinding en mijn modellen zou afstaan, dat dc,
noodige brevets op naam van Barley zouden"
genomen worden, dat ik van al mijn rechten
afstand zou doen en dat Barley mij daarvoor in
eens zou betalen de som van honderd-vijftig
duizend francs.
Het waren voor dien man prachtige voorwaarden,
waarin ik^ zeker niet zou toegestemd hebben,
wanneer Georgette niet zoo op het vertrek had
aangedrongen. Hij trok al het voordeel van de
uitvinding en betaalde daarvoor een som, die hij
in een jaar kon terugverdienen. Toen echter de
acten onderteekend zouden worden, aarzelde hij
opnieuw, hij zocht moeielijkheden, wilde er nog
eens over nadeuken en stelde mij uit tot den
volgenden dag.
In zijn gierigheid kon hij er niet toe besluiten
in eens afstand te doen van zooveel geld en aan
den anderen kant wilde hij ook de hooge winsten
niet verliezen, die hij zich 0an het plan voorstelde.
Er werd in dat hebzuchtige, gouddorstige hart
een geweldigen strijd gevoerd. Den volgenden
dag scheen hij evenwel een besluit genomen te
hebben.
Zonder veel bedenking en tegenstreven telde
hij de bankbilletten voor mij op de tafel uit,
maar toen hij liet kostbare pakket in den binnenzak
van mijn overjas zag verdwijnen werd hij eensklaps
doodsbleek, zijn oogen begonnen te fonkelen, hij
sprong van zijn stoel op, snelde op mij toe en
met een ruwe beweging ontrukte hij mij de
bankbilletten weer.
Ik was zoo verbaasd, onthutst, dat ik er mij
niet tegen verzette, maar alleen vroeg
Wat doet gij Wat moet dat beteekenen
Niets, niets, stamelde hij, beschaamd over
hetgeen hij deed, maar ik heb er nog niet genoeg
over nagedacht, de onderneming is toch wel
eenigszins gevaarlijk, wanneer zij eens niet mocht
slagen dan zou het voor mij een gevoelig verlies
zijn
Vol verontwaardiging verweet ik hem zijn
schandelijke handelwijze jegens mij, ik zeide, dat
ik niet verder met hem in overeenkomst wilde
treden, dat ik mijn woord terugnam en dat het
mij weinig moeite zou kosten iemand te vinden
die mijn uitvinding voor hoogeren prijs zoukoopen
en die mij eeilijker zou behandelen.
Toen ik dit gezegd had, ging ik heen, maar
Barley liep mij na, haalde mij op de binnenplaats
in tm zeide op vriendelijken, gemoedelijken toon:
Weineen, weineen, kom, maak u niet boos,
wij zullen het wel eens worden, zeker, ik wilde
itlleen de directeur der papierfabriek te Riora er
r.og eens over spreken, een vast contract met
hem afsluiten ten einde mij van de toekomst te
verzekeren.
Onnoodig alles is tusschen ons uit.
Hoho, mijn vriend, ge kunt niet meer terug.
Waarom niet
Omdat ik de uitvinding thans evengoed ken
als gij.
Een onbeschrijfelijke woede maakte zich van
mij meester, bij de gedachte dat die listige, on
beschaamde boer mijn vertrouwen had misbruikt
om mij laaghartig te bestelen, maar het binnen
plein van de fabriek was op dit oogenblik vol
Barley maakte zich volstrekt niet boos en
antwoordde slechts gemoedelijk
Kom, kom, wees maar niet bevreesd, wij
zullen het wel eens worden heb ik toch gezegd.
Laat mij nu eerst nog maar eens naar Riom gaan,
daar zal ik niet blijven, zeker niet, over drie
dagen kom ik terug te Miramont. De trein stopt
'a avonds ten acht uur te Issoire, welnu, dun ben
ik om negen uur, half tien hier, dan eerst wat
eten en daarna kunnen we nog eens op ons gemak
praten. Dan zullen we wel tot een eind komen.
Vindt ge dat goed? Komt ge?
f-^Nu goed, zeide ik na een oogenblik bedenkens,
maar dan zal het ook de laatste maal wezen dat
ik mij laat overhalen. Ik waarschuw u dat ik
zeer driftig'ben, en wanneer men den spot met
mij drijft aan kan dat tweemaal goed gaan, maar
pas op voor den derden keer.
Goed, goed, we zullen wel zien, zeide Barley
op half schertsenden, half verzoenenden toon.
Na dit gesprek was ik buiten mijzelven, ik
kwam thuis in een toestand van heftige opge
wondenheid. Toen Georgette mij somber en met.
gefronste wenkbrauwen zag terugkeeren, riep zij:
Helaas wij vertrekken nog niet.
Zij barstte in tranen uit en viel, krampachtig
snikkend, door een zenuwtoeval overweldigd, in
mijn armen. Dit strekte lang niet om mijn toorn
te bedaren.
Drie dagen bracht ik in koortsachtige opge
wondenheid door en Georgette en haar broeder
wisten door hun woorden mijn verbittering nog
te doen toenemen.
De toestand waarin ik verkeerde, maakte mij
meer dan ooit toegankelijk voor kwaden invloed.
George Lacassague naar wien ik gewoonlijk niet
luisterde, werd vermetel genoeg mij een plan voor
te leggen. De ellendeling deinsde voor niets terug
en zijn geest was vindingrijk genoeg om alle
moeielijkheden uit den weg te ruimen. Daar
Barley reeds getoond had, zoo moeielijk van zijn
geld te kunnen scheiden, was het meer dan
waarschijnliik dat zijn aarzelingen opnieuw be
ginnen zouden. Een gierigaard stemt er nooit
in toe, zijn geld af te geven, hij zoekt steeds nnar
middelen en voorwendsels om het te kunnen
behouden.
Als men aan hun geld raakt, vergeten zij alles
en heeft men het eenmaal van hen, dan bedenken
zij allerlei middelen om het terug te krijgen.
De eerste maal, besloot George Lacassagne,
heeft Barley geweigerd zijn honderd-vijftig
bankbilletten van duizend francs af te geven, de
tweede maal heeft hij ze gegeven, maar terstond
teruggenomen, de derde maal, als hij zich met
de opoffering eenigszins vertrouwd gemaakt heeft,
zal hij zeker verder gaan en u misschien met de
bankbilletten uil de fabriek laten gaan, maar
pas op dat hij dan niet weer berouw krijgt en
u niet doet terughalen.
Hetgeen de broeder van mijn vrouw zeide, was
zeer goed mogelijk, zooals ik Barley had leeren
kennen, in die drie weken dat ik aan zijn labriek
was geweest, was een dergelijke handelwijze, hoe
onrechtmatig en beleedigend ook, zelfs zeer
waarschijnlijk.
Daarop legde Lacassagne mij zijn plan uit.
Wij moesten onmiddelijk toebereidselen maken
tot het vertrek en het huis bij nacht verlaten,
zoodra ik van de fabriek terugkeerde met het
geld. Welken kant zouden wij opgaan? Niet naar
het station van Issoire, want daar zou men ons
zeker het eerst zoeken. Maar waarom zouden wij
ook niet den anderen kant uit kannen gaan
Wij zouden de Couze oversteken met de pont
van de pannenbakkerij, wij zouden dwars door
het boseh gaan tot aan den hollen weg en daar
zou hij, George Lacassagne, ons wachten meteen
licht rijtuigje en een zeer vlug paard. Wij zouden
den weg volgen tot aan Tulle en voordat de dag
aanbrak zouden wij daar het station van den
spoorweg van Orleans bereikt hebben. Dan zouden
wij plaatskaarten nemen naar Bordeaux, met den
eersten trein daarheen vertrekken en dan vooruit
naar Amerika, het beloofde land der uitvinders,
het paradijs voor maatschappijen.
Inderdaad, wat waagden wij er bij?
Wij waren toch geen dieven en zich in
veiligheid te stellen voor de dwaasheden vaneen
ouden vrek was toch geen misdaad.
En dan, die reis bij nacht, vol hindernissen en
geheimzinnigheid, was niet weinig romantisch en
bracht een welkome afwisseling in het vervelende
eentonige leven dat wij te Miramont leidden, van
den eersten dag af dat wij er gekomen waren.
(Wordt vervolgd.)