Nummer 64. bondag 13 Augustus 181)9. 2 2( Jaargang.
Eerste Blad.
Toegewijd aars Handel, Industrie en Gemeentebelangen,
dwongen winkelnering
ANTOÖN TIELEN,
8
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
UITGEVER:
"Waalwijk.
Een ingezonden stuk in no. 52 van dit
blad luidt
De schrijver is daarbij ons en gewis velen
ten tolk. Ook wij zijn van oordeel, dat eer.
exposé van dat onderzoek niet de minst
belangrijke bladzijde in het verslag der IC.
v. K. zou geweest zijn en dat de goede
ivenken der heeren van den arbeid alleen
dan nuttig kunnen zijn als zij ter algemeene
kennis worden gebracht en daardoor hare
toepassing mogelijk. Waar die wenken de
goedkeuring der kamer wegdragen mag ons
hare niet-opvolging minstens verbazen en
kan dit den heer Inspecteur van den arbeid
o. i. niet animeeren in zijn verdienstelijk
streven tot oplossing dezer belangrijke aan
gelegenheid.
Mogen wij waarde hechten aan de ver
klaring der K. v. K dat ieder middel tot
verbetering door haar van harte zal worden
toegejuicht, dan publiceere zij hare bevin
ding.
Met de Bredasche heeren zal elk welden
kend burger gaarne peinzen op middelen
ter verbetering.
In afwachting van wat de IC. v. K. ons
zal te lezen geven, willen ook wij gaarne in
een kort woord onze zienswijze in deze
uiteenzetten.
Als men door gedwongen winkelnering
alleen verstaan moest, dat de werkman im
peratief gedwongen wordt zijne noodzakelijke
waren bij den werkgever te koopen, dan
zouden wij daarin meer een groot jammer
dan een groot kwaad zien.
Dat de werknemer zijn werkgever bij
voorkeur begunstigt, is zoo natuurlijk, dat
wij voor ons in niet-begunstiging iets ab
normaals z:eu.
Combinatie van arbeidgeving en winkel
nering bevat o. i. op zich zelve niets strij
digs, eene wet daartegen is wel niet te
verwachten, zou al te zeer de persoonlijke
vrijheid treffen.
Of de vereeniging van beide bedrijven
nadeelig op de ontwikkeling zijner nijverheid
werkt moet de ondernemer voor zich weten,
gelijk elke medaille hare keerzijde heeft, is
ook deze zaak voor tweederlei uitlegging
vatbaar, terwijl bijzondere omstandigheden
haar invloed kunnen doen gelden.
Ten allen tijde heeft men in deze streek
werkgevers ook winkelnering zien houden
hoewel niet zooveel als tegenwoordig en
eerst sedert de laatste jaren hoort men hier
van gedwongen winkelnering. De geschie
denis isdat de minder goede gang der
schoenmakerij, gevolg van groote concurren
tie, die vereischtedat de bakens verzet
werden, velen in winkelnering de makke
lijkste oplossing deed zien van de moeilijk
heid, waarin zij zich gebracht zagen.
Zij deden dit zich al of niet bewust, dat
dit middel op zich zelf geen blijvend heil
kon aanbrengen. Als tijdelijk hulpmiddel
om intusschen naar deugdelijker oplossing uit
te zien was het misschien niet kwaad en dat
ook zonder dit lapmiddel de Langstraatsche
industrie te helpen wasbewezen sedert
verschillende energiekethans voorname
schoenfabrikanten. Den werkman geheel vrij
latende waar hij zijn inkoopen wil doen
kan niemand de genoemde combinatie wraken;
alleen waar dwang begint, vangt de critiek
aan.
Dwang is een leelijk woord; elke mensch
beschouwt de vrijheid als een kostbaar goed
en deze mag daarom slechts spaarzaam en
in geval van nood beperkt worden.
Dwang behoort ounoodig te zijn om ons
tot het goede aan te zetten; het goede door
dwang verkregen mist reeds het schoone
der deugd.
Voor den werkgever is eene goede ver
standhouding tot zijne werklieden een
machtige factor tot bloei zijner zaak.
Een goed loon is noodig voor het levens
onderhoud en werkgever zoowel als werkne
mer hebben belang bij een goed loon, dit
te verbeteren inoet niet minder het streven
van den werkgever dan van den werkman
zijn, maar voor het gevoel, voor het zieleleven
is onderlinge waardeering ook een onmisbaar
krachtig voedsel.
Mochten alle werkgevers het begrijpen
gelijk zoo velen, dat, wat zij uit eigen vrijen
wil, onverplicht voor hunne werklieden doen,
noodzakelijk krachtig influenceeren moet op
de productie en dus ook op de zaak. Of
een werkman met achting en liefde voor
zijn patroon werkt of bloot uit dwang om
's Zaterdags zijn geld te kunnen opstrijken,
het kan voor zijn werk niet zonder beteeke-
nis zijn.
Het is van iedereen zelfs van den meest
ontwikkelden, maar toch vooral van den in
den regel niet veel filosofeerenden werkman
wat veel gevorderd, dat hij zich geminacht
of als machine behandeld ziende, uit plichts
gevoel ot uit wel begrepen eigenbelang zicb
nog op verbetering van zijn werk zou toe
leggen en zal veeleer onverschilligheid of
nog minder goede neiging het tegenoverge
stelde te weeg ^brengen.
Inderdaad kan men zich moeilijk duurzaam
bloeiende zaken voorstellen zonder een band
van gemeenschap, een band van onderlinge
waardeering tusschen den werkgever en allen,
die op eenigerlei wijze geroepen zijn om tot
hare ontwikkeling mede te werken.
Geheel in overeenstemming hiermede is
ook de toenemende zorg, die de werkgever
gaat betonnen voor de belangen des werk-
mans, waarvan getuigen een maximum van
werkuren, gelegenheid tot ontspanning, het
bouwen van gezonde woningen, het rekening
houden met de eisehen der gezondheidsleer
bij het bouwen van fabrieken, het verzekeren
van de toekomst van den werkman voor het
geval hij door ziekte, ongeluk of ouderdom
niet meer in staat zal zijn te werken enz.
Zonder de naastenliefde dier werkgevers ook
maar in 't geringst te verdenken, beweren
wij toch en zulks zonder vrees voor tegen
spraak, dat zij zich gelukkig mogen achten
als hunne zaak dergelijke onverplichte dienst-
erkenning toelaat en dat zij hun eigen belang
niet beter kunnen dienen.
Die diensterkenning, die waardeering zul
len inderdaad hare zegenrijke uitwerking
niet missen en zullen in het oog van de
werklieden de gewenschte aanvulling zijn
van het directe geldelijke loon, maar zullen
tevens hen dankbaar de verplichting doen
aanvaarden eer tevreden te zijn met hun
loon en lot: zij zullen hun belang in goede
handen zien en liefde en toewijding zullen
hun arbeid begeesteren.
Het goede, zelfs aan den enkele bewezen
zal krachtig werken op den goeden geest
onder het geheele personeel en omgekeerd
zal eene koude behandeling, wij spreken niet
eens van eene bepaald slechte behandeling,
nadeelig werken op diens medewerkers, die
in hem een broeder moeten zien.
Niet altijd helaas spreekt het gevoel van
solidariteit zich luide uit, het is soms zelfs
alsof men dat gevoel geweld ziet aangedaan,
men zwijgt waar spreken plicht is, opgelegd
ook door gevoel van eigenwaarde. Maar
-
uitgesproken ot verkracht, het kwaad straft
zich zelve. Gelijk de booze zelfs respect
heeft voor de deugd, zoo zal ook eene ver
keerde, opzettelijk verkeerde behandeling van
den ondergeschikte door zijn werkgever hare
nawerking niet missen; als bij instinct ge
voelt de eenvoudigste man, dat het kwaad
aan ziin broeder bedreven ook hem treft.
J
Maar ook voor den
goede verhouding tot zijn
gewenscht. Hij behoort er met alle hem
ten dienste staande middelen, toe mede te
werken den werkgever de aanvaarding zij
ner roeping als patroon tot eenen aangena-
men plicht te maken.
Er komen zoo tal van omstandigheden
in het leven voor, dat men hulp noodig
heeft en van hoeveel belang is het in zulke
gevallen niet voor den hulpzoekenden
werkman, dat hij dan met volle vertrouwen
kau opzien tot zijn patroon om door dezen
financieel of moreel of op beide wijzen ge
holpen te worden.
De werkman, die dit goed begrijpt, zal
er zicli niet toe bepalen, juist het ver
plichte werk tegen het bedongen loon in te
leveren, maar hij zal er prijs op stellen wat
verder te kunnen gaan en zijn patroon ge
noegen doen, waar hij zulks kan. Hij zal
in casu dieus winkelnering gaarne zooveel
mogelijk zijne clandisie geven.
Zóó moet, zóó zal elk redelijk werkman
handelen en mochten er zijn, die er ver
keerde begrippen van vrijheid op nahouden,
dan dunkt ons zal het weinig moeite kosten
om hen van dwaling te overtuigen en hen
door redeneering daarvan terug te brengen,
terwijl overigens uitzonderingen ook in deze
den regel mogen bevestigen.
Het kan nuttig en noodig zijn, dat van
bevoegde zijde de verhouding van Patroon
en werkman uit maatschappelijk oogpunt
van tijd tot tijd in herinnering worde ge-
werkman is eene
werkgever zeer
bracht, maar dwangmaatregelen moet ieder
afkeuren, zoolang de noodzakelijkheid niet
meer gebleken is.
Het woord afkeuren is te zwak als on
der gedwongen winkelnering verstaan moet
worden, dat de werkmau gedwongen wordt
om bij zijn werkgever, die dan allerminst
den naam van patroon verdient, zijne in
koopen te doen tegen buitensporig hooge
prijzen, tegen prijzen hooger dan marktprij
zen, eu, gelijk van dien woekerhandel het
logisch gevolg is, dat hij dan aangezet
wordt geheel zijn loon te verhalen desnoods
in nuttelooze of althans geenszins onmisbare
waren, zoodat hij geen cent mede naar huis
neemt. Maar dat kwaad is dunkt ons zóó
groot, zoo hemeltergend, dat niemand daar
voor iets zal willen in het midden brengen,
't ls eenvoudig, naar onze bescheiden inee-
ning het meest het begrip van oneerlijkheid
nabij komende, misbruik maken van de
macht van den sterkste.
Doch juist omdat dit kwaad zoo gruwe
lijk is, omdat het zoo lijnrecht aandruisclit
tegen alle gevoel van naastenliefde en bil
lijkheid, laat staan van patroonschap, zouden
wij mogen vragen of tot herstel daarran,
gewacht moet worden op hooger tnsschen-
komst, die toch mischien nooit volgen zal
en die ook een uiterste behoort te zijn, om
dat in gevallen als deze door wettelijke tus-
schenkomst in den regel het eene kwaad
slechts ten koste van een ander kan ver
holpen worden.
De beoefenaars der gedwongen winkelne
ring mogen bedenken, dat terwijl elders al
wat goed en edel denkt zich inspant om de
onrustbarende kloof tusschen arbeider en
werkgever te dempen, zij zij het ook on
willens meer dan door woorden in de kaart
spelen van hen, wier heilloos streve nhet is
den werkman tegen zijn meester op te
zetten.
Wij gaan ervan uit, dat ook de beoefe
naars der gedwongen winkelnering onze hier
gegeven beschouwing volkomen deelen, dat
zij liever zich in vrijheid dan gedwongen
begunstigd zien en dat waar de grens der
normale prijzen overschreden is, men dit ge-
reedelijk als een niet te vergoelijken mis
bruik zal erkennen en men gaarne binnen
fatsoenlijker grenzen wil terugkeerendat
zij het zich tot plicht zullen erkennen den
werkman aan te raden zich te onthouden van
overdreven uitgaven en hem aan te sporen
en gelegenheid te geven om door zuinigheid en
vlijt te trachten zijne positie te verbeteren.
Deswege zouden wij ook geen repressieven
dwang wenschen uit te. lokken niet alleen
maar in tegendeel dit tot het uiterste ver
meden willen zien.
Een eenvoudig beroep op menschlie-
vendheid, billijkheid en eerlijkheid moge
voldoende zijn.
Eerst als alle pogingen tot een als het
ware vrijwillig redres schipbreuk hebben ge
leden, zou door meerdere activiteit in de
richting van repressieve maatregelen behoo-
ren gestuurd te worden zonder dan nog ook
maar een oogenblik de allergrootste voor
zichtigheid uit het oog te verliezen en met
vermijding van alles wat aanstoot geven kan,
met eerbiediging van elks rechten en vrij
heden.
Wat men graag wil, gelooft men gaarne.
De beoefenaars der gedwongen winkelnering
schijnen er geen kwaad in te zien er eene
markt op eigen houtje op na te houden, zoo
althans verklaren wij het grove misbruik van
de gedwongen winkelnering door lieden, die
De Echo van het Zuiden,
Waalwyksche en Uuslrulsrit Courant
Dit Bind verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
A bonne nientsp r ij 9 per 3 maanden f 1,
Franco per post door het geheele rijk f'1,15.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advertentie» 17 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Dnitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertenti«burea van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel
e> «tan «mar«*rocs*5raRaat ata/rnn?
Waalwijk, 27 Juni 1899.
Mijnheer de Redacteur
Het verslag der kamer van koophandel geeft
ons door uwe goede bemiddeling te lezen
„Wat den toestand der verplichte winkelnering
betreft, heeft de kamer een nauw onderzoek dien
aangaande ingesteld en het valt haar hard als
droevige waarheid te moeten vermelden, dat het
misbruik ook in onze gemeente grootere pro-
portiën heeft aangenomen, dan men oppervlakkig
meenen zou. Te recht noemden een paar groote
alleszins bevoegde induatriëelen de gedwongen
winkeluering de kurk waarop vele schoenmake
rijen, vooral in naburige plaatsen, drijven. Ieder
middel tot verbetering van dien toestand, wordt
door de kamer van harte toegejuicht en het past
haar hier eene wel verdiende hulde te brengen
aan den Hetr Inspecteur van den arbeid te Breda,
daarin ook bijgestaan door zijn adjunct, die zoo
ijvervol genoemd vraagstuk hebben onderzocht,
reeds zoo menig goede wenk hebben gegeven
en die nog voortdurend op middelen peinzen om,
zoo mogelijk, deze quaestie naar genoegen van
werkgever en arbeider op te lossen.»
Steller dezes zou het nuttig achten en verzoekt
mitsdien de kamer beleefd de uitkomsten van
haar onderzoek en tegelijk de goede wenken der
Bredasche heeren in dit blad ter al gemeen e kennis
te brengen, wat de belangstelling in de zaak zal
ten goede komen en mogelijk hare oplossing
bevorderen.
Dankend voor de opname
Hoogachtend,
EEN BELANGSTELLENDE.
-X-