Nummer 46.
Zondag 10 Juni 1900.
23e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Eerste Blad.
Het recht van den Sterkste
De Zuid-Afrikaansche oorlog,
ANTOON TIELEN,
feuilleton.
De valsche Baron.
Uitgever
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
Bekendmaking.
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Z a t er dagavond.
A b o n n e m entsprijs per 3 maanden t 0.75.
Franco per post door het geheele rijk fO.OO.
Brieveningezonden stukkengelden
Uitgever.
enz., franco te zenden aan den
Voorbereidend Militair Onderricht.
De eeuwen, de ijzeren eeuwen, waarin het
vuistrecht, het recht van den sterkste
heerschte, liggen ver achter ons.
Oppervlakkig geoordeeld, is dat waar. De
zeden zijn zachter, de wetten milder, het
politie-toezicht strenger, het optreden der
justitie onpartijdig en waardig, het recht
algemeener de enkele raensch die weinig of
in het geheel geen zedelijkheidsbesef heeft,
die de wetten schendt door zich te vergrij
pen aan het goed of het leven zijner naasten
die door de kracht zijner vuisten wil uit—
WAALWIJK.
maken, wie gelijk en wie ongelijk heeft die
angs slinksche wegen anderen benadeelt
men achterhaalt hem en de justitie bergt
hem zorgvuldig op.
Het vuistrecht in het klein heerscht alleen
bij straatjongens, die wat ruw zijn en bij
hen, die in dronkenschap, waaruit hunne
zedelijke zwakheid openbaar wordt, als woes
telingen optreden. Maar het vuistrecht van
verwilderde, onopgevoede knapen verdwijnt,
zoodra beschaving de ruwheid vervangt, het
verstandig denken toeneemt en in de plaats
treedt van het handelen naar bruischende
driften, en wat men dronken doet, moet men
nuchteren ontgelden. In elk geval wordt
het vuistrecht in de samenleving, het recht
van den sterkste in de maatschappij niet
meer geduld. De geheele wereld geraakt in
rep en roer, wanneer zelfs maar aan één
persoon het recht van den sterkste, het
vuistrecht wordt opgelegd.
Maar in het groot
In liet groot is het recht van den sterk
ste nog in hooge eere. Nu ja, daar zijn er
legio onder de menschen, die tegen den
oorlog in woord en geschrift opkomen die
den verdrukte beklagen, steunen, helpen
maar daar blijft het bij. Machteloos staan
de individuen, de volkeren tegenover het
vuistrecht, dat den naam draagt van oorlog.
De vorsten der aarde s c h ij n e n zelfs tot
machteloosheid gedoemd te zijn, als één
hunner zijne macht als recht laat gelden
en op root van landen, goudmijnen en dia
mantvelden uit laat gaan.
Maar neen, de vorsten van bijna de ge
heele wereld huldigen het beginsel van vuist
recht. Ja, zelfs ook de vredebrenger. Is
dat niet zooeven bewezen, in den Moedigen
wraakroependen krijg van Engeland en de
Zuid-Afrikaansche Republieken.
Want een gezamenlijk optreden van de
vorsten wier gedelegeerendeu juist van de
Vredesconferentie waren teruggekeerd, zou
I het Britsche rijk hebbeu doen terugdeinzen
van zijn sluw roofplan, zou het onaflianke-
ijk voortbestaan der beide republieken,
lebben gewaarborgd. Maar neen //es hat
nicht sollen sein". Hoe ook de meeste
volkeren uiting van hunne gevoelens hebben
gegeven, de vorsten en machtigen bleven
onwrikbaar en keken gelaten toe, hoe En
geland het vuistrecht het recht van den
sterkste, toepaste, en de beide republieken
vernietigde. Hoe ver zijn wij met onze 20
eeuwsche beschaving gekomen
Toch is er ook nog volk, hoewel in
dezen krijg het gros op de handen van 't
Advertentiën 1—7 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contraeten
gesloten. Reclames 15 cent per regel.
Dit
GEROOFD.
BIJ TAMERLAN.
recht, dat hieraan groote schuld heeft,
was dan het Engelsche volk.
Wat heeft het publiek te Londen ge
juicht, gejubeld, gezongen, geschreeuwd tot
heesch wordens toe; wat was er een vreugde,
een uitgelaten vroolijkheid, waarbij ratels,
mirlitons en fluitjes dienst deden, toen het
bericht kwam, dat Mafeking en Ladysmith
ontzet en dat Johannesburg en Pretoria in
genomen waren.
Wat is dat anders dan het recht van den
sterkste toejuichen, het vuistrecht verheer
lijken En als het volk dat zijne zonen
reeds bij tienduizenden zag sneuvelen en
verminken ah het volk zijne honderdduizen
den zag trekken naar een ander werelddeel
om er te dooden of er gedood te worden,
dolzinnig //hoera"! roept als vreedzame her
ders, boeren en burgers een verlies lijden,
omdat de Engelsche legioenen hen overstel
pen, wat is dat dan anders dan de triumf
vieren van het vuistrecht. Eu als de groo-
teu der aarde een Jameson benoemen tot
directeur der Beer9-Maatschappij, wat is het
anders dan het vuistrecht kronen Laat één
mensch, niet gesteund door het machtig
vuistrecht, een duizendste part doen van
hetgeen Cecil Rhodes en Jameson en hun
trawanten dorsten uit te halen, zijn gerech
te straf zou niet uitblijven.
En aan wie de schuld, dat dit groote
vuistrecht nog blijft voortduren
Aan Vorsten en Volken, aan de grooten
der wereld, die hun invloed bij de vorsten
aanwenden om veroveringen te maken, om
eene groote, machtige natie te heeten, aan
de minderen, die, zooals de Engelschen, het
vuistrecht, d. i. het onrecht toejuichen.
O, wij hebben ook ons aandeel aan het
blijven voortduren van het vuistrecht in het
groot. Wij zien misschien gelukkig in
veel mindere mate en onbewust zelf nog
voorstanders van het recht van den sterkste.
Als na een halve eeuw of meer de be
schavingsgeschiedenis der 19e eeuw geboek
staafd wordt door den onpartijdigen histo
ricus, dan zal hij, bij de vermelding van
groote zaken, bij het roemen der vorderin
gen, die op velerlei gebied gemaakt zijn,
liet zeker ons als eene grief doen gelden,
dat we al te luchthartig over het vuistrecht
heenstapten, dat de volkeren niet eenparig
den oorlog hebben gevoerd tegen den oor
log; dat de volkeren niet eenparig hun
Veto hebben doen hooren, wanneer de
krijg stond te ontbranden, en vorsten niet
de zwakkeren wilden beschermen, om zoo
doende ook de midden eeuwsche spreuk
„Macht is recht" zijn waarde te doen ver
liezen.
t^-»iigi«reiK53'T
Se Echo van het Zuiden,
rn Langstraatsrhe Courant,
De Burgemeester van Waalwijk brengt belang
hebbenden in herinnering, dat zjj.die deel wen
schen te nemen aan het VOORBEREIDEND MI
LITAIR ONDERRICHT zich bij den Burgemees
ter moeten aanmelden vóór 1 JULI a. s.
Ook zij, die reeds ten vorigen jare aan de oe
feningen deel namen en daarvan een van mili
taire zijde afgegeven bewijs moeten overleggen,
behooren zich tijdig aan te melden.
Aan hen, die voor de militie hebben geloot en
den cursus in zijn geheel en met vrucht hebben
donrloopen. wordt het getuig chrift W. uitgereikt,
waai aan de navolgende voorwaarden verbonden
zijn
lo. Aanspraak, voor zooveel eenigszins moge
lijk, tevens verband houderde met de desbetret-
fende bepalingen, opdekeuzevan korps
en garnizoen.
'2o. het vooruitzicht om in de eerste
plaats voor het verwerven van éenen graad
in aanmerking te komen.
Waalwijk, 28 Mei 1900.
De Burgemeester voornoemd,
K. DE VAN DER SCHLEREN.
INSPECTIE VERLOFGANGERS.
Burgemeester en Wethouders der gemeente
Waalwijk, ontvangen hebbende aanschrijving van
Zijne Excellentie den Heer Commissaris der Ko
ningin, in deze provincie, van den 17 Apin lJuU
Ce Afdeeling (Bijblad No. 42).
Gelet op de 2e zinsnede van art. 139 der wet
van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72).
MAKEN BEKEND:
Dat het te houden onderzoek (inspectie) van
de verlofgangers der Nationale Militie in deze
provincie, voor deze gemeente zal plaats hebben
op Dinsdag den 19en Juni aanstaande des voor-
middags om UVü ure, ten Raadliuize der gemeen
te Waalwijk.
Dat tot bijwoning van die inspectie zijn gehou
den. ALLE verlofgangers der militie te land, die
vóór 1 April 1900 in het genot zijn gesteld van
onbepaald verlof.
Dat de voorschriften der aangehaalde Wet on
der anderen luiden als volgt:
Art 140. De verlofganger verschijnt bij het on
derzoek in uniform gekleed en voorzien van de
kleeding- en uitrustingstukken, liera bij zijn ver
trek met verlof medegegeven, van zijn zakboekje
en van zijn verlofpas.
Art. 141. Behoudens het bepaalde in art. 130,
kan een arrest van twee tot zes dagen, te onder
gaan in de naastbij gelegen provoost of liet naast
bij zijnde huis van bewaring of arrest, door den
Militie-Commissaris worden opgelegd aan den
derzoek verschijnt
2o. die duaibij verschenen zijnde, zonder gel
dige reden niet voorzien is van de in het voor
gaande artikel vermelde voorwerpen
3o. wiens kleeding- ot uitrustingstukken bij
het onderzoek niet in voldoende staat worden
bevonden
4o. die kleeding- ol uitrustingstukken aan een
ander behoorende, als de zijne vertoond.
Art. 142. Is de verlofganger, wien krachtens
liet voorgaande artikel arrest is opgelegd, bij het
onderzoek tegenwoordig, dan kan hij dadelijk on
der verzekerd geleide, in arrest worden gebracht.
Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij ziek
niet aan de hem opgelegde straf, dan wordt hij
op schriftelijke aanvrage van den Militie-Com
missaris, te richten aan den Burgemeester der
woonplaats van dien verlofganger, aangehouden
en onder verzekerde geleide naai de naastbij ge
legen provoost of het naastbij zijnde huis van
bewaring of arrest overgebracht.
Art. 143. Onverminderd de straf, in art. 141
vermeld, is de verlofganger verplicht, op den
daartoe door den Militie-Commissaris te bepalen
tijd en plaats, en op de in art. 140 voorgeschre
ven wijze, voor hem te verschijnen om te worden
onderzocht.
Art. 144. De verlofgunger, die zich bij herha
ling schuldig maakt aan liet feit, sub 4o. van art.
141 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 143 voor
den Militie Commissaris verschijnt, of, aldaar ver
schenen zijnde, in liet geval verkeert sub 2o en
3o van art. 141 vermeld, wordt onder de wape
nen geroepen en van drie tot zes maanden -ge
houden.
Maken de verlofgangers tevens opmerkzaam
dat gedurende den tijd dat het onderzoek duur
eu in het algemeen wanneer zij in uniform ge
kleed zijn, volgens liet aangehaalde art. 130, 2e
en 3e lid der wet, worden geacht onder de wa
penen te zijn, en liet crimineel wetboek en het
reglement van krijgstucht voor liet krijgsvolk te
lande op lien van toepassing is.
En opdat niemand onwetendheid zoude kunnen
voorwenden, zal deze na afkondiging, op de ge-
vvore wijze worden aangeplakt, ter plaatse waar
zulks te doen gebiuikelijk is.
Waalwijk, den 31en Mei 1900.
Burgemeester en Wethouders voornd.,
De Burgemeester,
K. DE VAN DER SCI1UEREN,
De Secretaris,
F. W. VAN LIEMPT.
verlofganger:
lo. die zonder geldige reden niet bij het oi\-
8).
DERDE HOOFDSTUK.
Gedurer.de Alwine's spel ging de crisis bij Blan
ca verder, opnieuw maakte de koorts voor de op
wellende smart plaats. Twee uren later kwam
dokter Rolland aan en Barbesius voerde hem tot
de zieke.
Nadat de arts haren pols en haar voorhoofd
gevoeld had riep hij Wilhelmina en Barbesius in
een verwijderd gedeelte der kamer.
„Haar toestand is gevaarlijk," zeide hij, „zeer
gevaarlijk eene hersenschudding is in aantocht.
Uwe offervaardigheid zal hoogstwaarschijnlijk
eeno harde en langdurige proef te doorstaan heb
ben.'
Mijnheer de dokter," zeide Wilhelmina, „ik en
mijne dochter hebben het leven aan den edeler,
lieer Barbesius te dankenwij zullen de zieke,
die hij ons gebracht heeft, met inspanning van al
onze krachten en alle zorgvuldigheid verplegen.*
„Goed, zeer goed,' antwoordde Rolland, en zich
tot Barbesius wendend, fluisterde hij „Ziet ge
nu, u dacht voor korten tijd, dat er geene erken
telijkheid op de wereld was, hoort ge, wat deze
vrouw en hare dochter zeggen
„Alwine is blind,' antwoordde de kikvorsclien-
opstopper.
„Ik wil gaarne dag en nacht hier blijven,'ver
klaarde Wilhelmina, „tot de zieke genezen en in
staat is, de noodige ophelderingen te geven, welke
haar bij de opsporing van haar kind van nut
kunnen zijn.'
De dokter schudde het hoold.
„Het is mogelijk,' zeide hij ernstig, „dat dit
ongelukkige schepsel zich na drie of vier weken
van haar ziekbea oprichtja, zij zal blijven le
ven, maar haar geest zal wel in treurige duister
nis gehuld zijn enkel eene buitengewone ge
beurtenis zou haar daarvan kunnen bevrijden, een
geweldigen schrik, of eene bovenmatige vreugde
zou alleen in staat zijn, de ongelukkige van hare
zielsziekte te genezen.
De arme weduwe vouwde verschrikt de handen
en een medelijdenden zucht ontsnapte hare borst;
toen echter zeide zij
„Wij zullen haar bij ons houden, heer dokter.'
„Dus tot weerzien,' zeide Rolland, „ik kom
morgen vroeg terug,maar ben echter heden avond
nog tot uwen dienst, ingeval de zieke mij noodig
mocht hebben.'
Toen verliet hij met Barbesius de kamer, üp
het oogenblik, dut Wilhelmina eveneens de trap
pen afdaalde om de beselieidenc woning en den
winkel van haren weldoener in orde te brengen,
stortte diens vriend, Jean Marigné, bleek van
schrik het huis binnen.
„Hemel en hel zijn in beweging I" riep hij, .de
zaak wordt altijd ingewikkelder. Ik geloofde de
zen nacht enkel een plicht der inenschelijki eid
vervuld te hebbeu, en nu verneem ik zoo juist,
dat wij daardoor in een proces gewikkeld wor
den, dat in geheel Parijs het grootste opzien zal
baren 1'
Hij zette zich naast Barbesius en begon te ver
•ellen wat hij ontmoet eD ondervonden had.
VIERDE HOOFDSTUK.
De commissaris van politie, Desmonts, had op
den morgen na het raadselachtige verdwijnen von
den kleinen Monnier niets haastigers te doen, dan
een van de bekwaamste politic-agenten met de
opzoeking van een spoor te belasten. De agen
Julep onderwierp zich des te liever en met groo
tere vlijt aan deze opdracht, toen hij bemerkte
dat de zaak zijnen chef buitengewoon interesseer
de. Deze had hem spoedig met de weinige bij
zonderheden, die hem bekend waren, vertrouwd
gemaakt en hem verzocht, de zaak met de mees
te sluwheid aan te vatten eu niets te verzuimen
om tot het doel te geraken, daar het verdwijnen
van den knaap een veel gewichtiger achtergrond
had, als het zich liet aanzien. Deze aanbeveling
had hare uitwerking niet gemist. Julep begaf
zich terstond, met al de in hem wonende slim
beid en gesteund door eene rijke ervaring aan
zijne opdracht en weinige uren later vinden wij
hem in de woning van Blanca, waar hij naar en
kele bijzonderheden nog nader wildeinformeeren
en naar den toestand der jonge vrouw wilde vra
gen. Blanca was echter nog niet teruggekeerd en
het geheele huis was over haar in de grootste
onrust; want zij was bemind en geacht door al
len, met welke zij omging. Juist had men naar
de politie willen zenden, om het geval aan te
geven, toen de beambte binnentrad. Vrouw Ver-
jus voerde hem in de woonkamer en schilderde
hem met hare gewone welsprekendheid de om
standigheden der jonge weduwe. Zij was vol van
lof over haar. Onder tranen verhaalde zij van de
wederkeerige liefde van kind en moeder; van 't
spelen en de bezigheden van het hartelijke kind;
van hare vriendschap met Blanca enz. „En nu
denkt eens," besloot de goede vrouw, „dat dit
ongeluk haar op het oogenblik overkomt, waarop
al haar lijden door het aanslaande huwelijk met
mijnheer Ferson een einde zou nemen, en,» voeg
de zij er met een veelbeteekenend gebaar bij
„Mijnheer Ferson is, trots zijn bescheiden uiter
lijk, raillionnair.
De gedachte, dat een millionnair eene kamer
bij de oude vrouw bewonen zou, scheen den po
litieagent zoo onwaarschijnlijk, dat hij het de
moeite waard vond, nader naar dezen merkwaar-
digen huurder te informeeren. Hij vernam dan
ook, dat deze mijnheer Ferson mevrouw Blanca
dikwijls op hare wandelingen gevolgd was, dat
echter de oude niets kwaads daarin zag, dewijl
de Engelschraan haar bij voorbaat in het vertrou
wen genomen had.
„Is mijnheer Ferson haar ook gisteren gevolgd?'
vroeg Julep.
„Ik geloof het wel, want hij verliet twee mi
nuten later als mijne jonge buurvrouw eveneens
het huis.'
„Weet gij,' ging de beambte voort, „waar me
vrouw Blauca heenging?'
„Naar het feest op Montmartre.'
„Dat klopt volkomen, daar werd de kleine ge
roofd is mijnheer Ferson gisteren teruggekomen?'
„Neenook mij is zijn uitblijven, daar hij an
ders een zeer regelmatig leven voert, opge
vallen.'
„Is de huur van zijne kamer betaald?'
„Voor twee maanden.'
„Bracht mijnheer Ferson veel bagage mede?'
„Enkel een klcei koffer. Deze Engelschen dra
gen gewoonlijk hunne geheele bagage in hun
jaszak.'
Hiermede wist de beambte vooreerst genoeg.
Nadat hij de vrouw verzocht had, de politie ter-
Dinsdag heeft de opperbevelhebber van de
Britsche legermacht lord Roberts aan het
departement van oorlog te Londen kennis
gegeven van het voor Groot-Brittanie zoo
heuglijke feit der bezetting van Pretoria, de
hoofdstad van Transvaal, zonder dat de
Boeren het raadzaam hadden geoordeeld de
in zoo treffelijke» staat van verdediging ver-
keerende stad zoo lang mogelijk te betwisten
aan den overweldiger en in den loop van
den namiddag van dienzelfden dag kwam het
feit ook ter kennis van de leden der Bóeren-
gedelegeerden de heeren Wessels, Fischer en
Wolmarans die zich juist te Chicago in het
verre westen der Vereenigde Stateu bevonden
en die hoofd voor hoofd verzekerden, dat
de overgave hun niet verraste, dat zij er op
gerekend hadden eu dat de worstelstrijd
tegen 't Brittenland desondanks zal worden
voortgezet, zij het al niet op de tot dusver
gevolgde wijze met twee of drie legerhoofd-
machten, dan met kleine mobiele troepen
op uiterst geschikt terrein, in de hoop dat
complicatien onder de Europeesche mogend
heden alsnog mogen lijden tot het behoud
van de onafhankelijkheid der Boeren 1
Men ziet hetheel vaste grondslagen voor
hun verwachtingen met betrekking tot de
naaste toekomst, hebben de officieele ver
tegenwoordigers der beide republieken niet
en minder vertrouwden, minder aan hun
rechten en vrijheden hechteuden dan zij,
zouden zich (zij het dan al met smart in
het hart) neerleggen bij het onvermijdelijk
te oordeelen noodlot 1
Toch betoogen in Groot-Brittannie velen,
die het weten kunnen, dat er nog geen reden
is tot juichen en jubelen alsof de bezetting
van Pretoria door dc Engelsche legermacht
als bij tooverslag een einde zou maken aan
den kostbareu krijg in Afrika's zuidelijk deel
en dat met de vermeestering van Johannes
burg eerst, van Pretoria daarna, het land in
zijn geheel nog lang niet in het bezit is van
het Vereenigde Koninkrijk, terwijl de nieuwe
ontkoming der geheele Boerenlegermacht,
die bij Zesmijlensspruil Maandag heeft stand
gehouden, tot de directe gevolgtrekking
leidt, dat den Britten nog tal van verras
singen wachten en dat hun nog tal van
tegenslagen bedreigen, zelfs al gaat men dan
ook van het standpunt uit, dat de Afrikaan-
ders in Kaapkolonie zich zullen schikken in
het onvermijdelijke, indien men het van Lon
den uit niet al te bont maakt met de strijders
voor vrijheid en onafhankelijkheid
Dan zijn er te Londen alweer velen, die
stond te verwittigen, als de lieer Ferson in zijne
woning mocht terugkeeren, nam hij afscheid en
ijlde naur zijnen chef, om hem van dit bezoek
op de hoogte te stellen.
„Gij gelooft alzoo.' zeide Desmonts, die de
woorden van Julep opmerkzaam en zwijgend had
aangehoord, „dal deze raadselachtige Ferson met
de gebeurtenis van dezen nacht in betrekking
sIrd L
„Zeer zeker I Enkel weet ik niet secuur of men
het op de moeder of het kind gemunt heeft; in-
tusschen zullen wij dat spoedig vernemen.'
Julep had nog niet uitgesproken of de schrijver
van den commissaris trad binnen en reikte zijn
principaal een kaart over.
„Laat de beer Marigné oogenblikkelijk binnen
komen,' beval deze.
Den naam Marigné bad op den commissaris zij
ne uitwerking niet gemist; inderdaad deelde den
drager van dezen naam niet Gustaat Doré, Ncu-
ville en Lix in den roem van de eerste schilders
van Frankrijk.
„Mijnheer de commissaris.'zeide de kunstenaar,
ik heb gisteren met een mijner vrienden op de
trottoir eene vrouw in onmacht gevonden. Inliet
huis, waarin wij ze brachten, riep eene aderla
ting haar spoedig weer tot het bewustzijn terug,
niaar wij kregen, helaas, ook de zekerheid, dut
zij ten prooi was aan eene overgroote smartzij
gedraagt zich als een krankzinnige en roept on
ophoudelijk naar haar kind, dat men haar, zooals
zij voorgeeft, ontstolen heeft.'
„Is liet eene jonge vrouw?1 vroeg de commis
saris, zichtbaar verrast.
„Ik schat ze in de twintig jaren en zij is zeer
schoon.»
De commissaris van politie drukte op den knop
van eene electrische schel en sprak tot den oogen
blikkelijk verschijnende Julep:
„De jonge vrouw, naar welke ik u inlormatien
liet inwinnen, is reeds gevonden; geeft aanstonds
haar oom, den heer Monnier, kennis hiervan.'
„Verontschuldig mij, mijnheer de commissaris,
dat ik u in de rede val,* zeide Marigné beleefd,
„maar van welken lieer Monnier spreekt u
„Van den millionnair in de eiyseesche velden,
kent u hem
„Ik verkeer dagelijks met hem, daar hij mij met
de vervaardiging van de illustraties voor zijn werk
over „Java en zijn Wondereu' belast heeft;alleen
wist ik tot heden niet, dat hij nog eene nicht
had.'
„U zult mijnheer Monnier, zoowel als mij,"
nam Desmonts, na kort nadenken liet gesprek
weder op, „ecnen dienst bewijzen, wanneer u hem
van het dubbel ongeluk in kennis zoudt willen
stellen."
„Hel is in ieder geval geen aangename opdracht
ir.aar ik wil ze desniettemin volbrengen," ant
woordde Jean Marigné en na beleefd gegroet te
hebben vertrok hij.
Twintig minuten later kwam Marigné in hel
paleis van Monnier aan. Maar niettegenstaande
hij daar een dagelijksclie gust was, talmde dc
bediende hem binnen te laten.
„Ik heb de strengste bevelen,» zeide deze, „he
den niemand toe te laten. Sedert hut bezoek van
de jonge dame, is mijnheer in eene uiterst opge
wondene stemming. Voorheen bekommerde hi.
zich enkel om zijne plautcn, schelpen en boeker,
en thans schijnen zijne gedachten opeens op iets
anders gericht te zijü. Gisteren vroeg hij mij, ol
op de derde verdieping voor twee personen ruim
te genoeg zou wezen waarschijnlijk dacht hi.
aan Blanca. Hij was verschrikkelijk ruw teger
haar geweest die oude zeeratten, die elki
breedte doorzwommen hebben, weten in liet ge
heel niet met dames of kinderen om te gaan;
maar sedert de jonge weduwe niet betraand»
oogeu het huis verliet, is hij geheel anders ge
worden. Hij draaft in zijne kamer op en neer
spreekt in ziclizelvc, schrijft brieven, die hij he'
volgende oogenblik weder verscheurd, kortom, ei
is met hem niet meer huis te houden.'
„Meldt mij oogenblikkelijk aan, Peter; juis
over mevrouw Blauca moet ik hem spreken.»
Het gelaat van den schilder teekende zoo'r
diep medelijden, dut de dienaar thans niet meei
talmde. Een minuut later sloot zich de deur var
de werkkamer van den millionnair achter Jear
Marigné.
„Vergeef mij,' sprak Jean, „dat ik zoozeer ei
op heb aangedrongen toegelaten te worden, maai
ik kom uwe hulp inroepen in eene gewichtige
zaak; het handelt zich om eene weduwe en eei
wees.'
„Hoeveel wenscht gij,' vroeg de nabob.
(Wordt vervolgd.)
i
11: