Nummer 95.
Donderdag 6 December 1900.
23e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
AMTOON TIELE
Met hetoo»°P
KINDERVREUGD.
feuilleton.
De valsche Baron.
den invallenden
feestdag vui Onbevl. Ont
vangenis zal het volgend
nommer in plaats van Za
terdag VRIJDAG avond
verschijnen.
Advevtentiën en Nieuws
berichten worden inge
wacht Vrijdag uiterlijk
12 uur.
Dit Blad verschijnt W oeusda g- en Z a t e r d a g a v o n d.
Abonne m e n t s p r ij s per 3 maanden 1 0.75.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever.
Advkrtentiën 17 regels f 0.60
WAALWIJK.
daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiëu Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden id maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel.
Zij, die zich voor
het volgend kwartaal
op dit blad abonnee-
ren, ontvangen de nog deze maand
verschijnende nummers GRATIS.
STAAT van brieven, geadresseerd aan onbe
kenden.
2e helft der maand November.
G. Kunst, Middelburg.
Als de dag van gisteren
Met deze woorden drukken wij vaak de
levendigheid uit van herinneringen aan een
tijdperk, dat door een groote ruimte van
het tegenwoordige is gescheiden. Het heugt
ons zoo klaar, en scherp belijnd zijn nog
de beelden, die uit dat lang verleden voor
onzen geest verrijzen.
Er ligt iets in van een klacht. Het is
alsof wij daarmee willen zeggen dat het
leven te kort is om de indrukken van het
geen ons in de kindsheid weervoer, te kun-
Sen verliezen. Maar ook, vooral wanneer
het aangename voorstellingen zijn, een
uiting van dankbaarheid. Stormen zijn
over ons heengegaan, en zij hebben ons
niet ongedeerd gelaten in den strijd des
levens hebben wij ons aandeel gehad, en wij
zijn er niet altijd zonder builen of kneu
zingen afgekomen. Doch zij hebben niet
kunnen uitwisscheu, wat de mooie oogen-
blikken van genot, ons ten deel gevallen in
de jaren der jeugd, toen de ziel nog zoo
ontvankelijk was, daarin hebben gegrift.
Van al de feestvieringen, die niet ieder
jaar periodiek wederkeeren, is dat wel de
schoonste zijde. Zij verplaatsen ons in
voorbijgegane toestanden, roepen een reeks
van aandoeningen te voorschijn, doen voor
den geest de personen herleven, ons eens
zoo dierbaar, later van ons weggenomen,
die een rol bobben vervuld bij de gebeur
tenissen, waaraan wij zoo gaarne terug-
denkeu.
Deze opvatting blijft niet zonder uitwer
king. Door eigen ervaring wetende, welk
een ruime plaats de herinneringen der
kindsheid innemen iu den gedachtenloop
der volwassenen, beijveren wij ous ook, om
voor de kleinen, die .nu vau ons de ver
vulling hunner wenschen verwachten, ook
iets achter te laten dat van blijvende waar
de is. Een gelukkige jeugd is een helder
schijnsel, dat geheel het volgend leven ver
licht, is een wekstem tot goede daden, een
aansporing tot liefdevolle toewijding, een
vermaning en waarschuwing op het oogen-
blik dat het kwaad zijn verlokkingen ten
toon spreidt en met dezen schat te be
giftigen het opgroeiend geslacht, aan het
welk wij weldra onze taak zullen moeten
overdragen, dat is een eereschuld, welker
lossing wij op ons hebben genomen van de
genen, die ons de rijkdommen hunner lief
de niet hebben onthouden.
ïhans staan zij weer klaar, de lievelingen,
klein en groot, afwachtende de dingen die
komen zullen. Aan welke feesten zij ook
mogen deelnemen, dat van den Sint-Nico-
laas neemt de eerste plaats in, vooral ook,
omdat het geheel het hunne is. O, zeker,
ook de grooten mogen er aan meedoen, en
het woidt den #goed-heiligman// niet kwa
lijk genomen, dat hij ook zijn gaven uit
strekt ver buiten de grenzen van den kin
derlijken leeftijd maar die anderen ver-
keeren toch min of meer in de positie van
hospitanten, en hun deelneming is onder
worpen aan de voorwaarde, dat zij de kin
derlijke vormen aanvaarden, zich schikkende
naar de ongeschreven maar streng gehand
haafde reglementen, voor de Sinterklaas
viering vastgesteld. In kinderlijken eenvoud
en blijmoedigheid vereeuigd in den gezel-
ligen huiselijken kring, zonder eenig ander
doel dan het elkander zoo prettig mogelijk
te maken, vieren jong en oud het heerlijk
avondje,* en als het voorbijgegaan is, kan
men zeggen dat er weer een nieuw bloempje
ontloken is in de levensgaarde van vele
duizenden.
Welk een groote macht bezit toch die
drie en twintigste hoofdstuk.
HET KOLENSCHIP.
legendarische bisschop tan een nagenoeg
onbekend plaatsje in Klein-Azië, dat zijn
naam alleen jaar in jaar uit en eeuwen lang
de harten vervult van blijde verwachting.
En ook, wat. een wonderlijke beschikking
is lirt, dat hij juist bij den Hollandschen
statu een zoo onbetwiste en algemeene
heerschappij uitoefentWant ja, ook elders,
buiten de grenzen van ons vaderland
hoort uien van hem spreken en ziet men
eenige zwakke flikkeringen van het vuurtje,
dat bij ons zoo helder brandt, maar dat is
niet het echte en het ware, 't is maar een
nabootsing. In de lage landen aan het
Noordzeestrand hoort hij thuis, de goede
Sint; daar herleeft hij, telkens als de tlag-
teèkening van den aanvang der oud-Oer-
maansche raidwinterfeesten opnieuw aan
breekt, in de harten van allen die van kin
deren houden, om, na zijn kortstondige en
schitterende verschijuing weervoer een jaar
te' verdwijnen, ergens hier heel ver vandaan,
in Spanje of in een ander land, waar geen
mensch ooit iets van hem verneemt.
Ja, hij is geheel de onze, omdat hij op
waardige wijze het zinnebeeld vertoont van
hetgeen ons, Nederlanders, bovenal dier
baar is. Niet in luidruchtig feestgedruisch
langs de straten en op pleinen schept hij
behagen, maar hij brengt een vriendelijke
stemming in de huiskamer. Daar is liet
uitgangspunt van al wat ons verheft en
veredelt, daar wellen de kleine bronnen die
te zamen gevloeid een breeden stroom vor
men van welwillendheid en onderling hulp
betoon, van broederlijke gezindheid en van
eendrachtige samenwerking. O, voorzeker,
de idylle van de Sint-Nicololaasviering is
niet de grondtoon van ons nationaal leven
en de heilige gedachten die zij wekt, ma
ken niet dc bezielende kracht uit, die ons
bijeenhoudt en tot groote offers in staat stelt.
Dat is wel erg jammer van liet nuttig
effect gaat, evenals van tal van goede za
ken, veel verloren, en dat komt omdat er
nog andere stemmen tot ons spreken, min
der vriendelijk en vooral minder onbaatzuch
tig. Doch al is het dan maar, dat het
avondje van den 5den December een klein
tegenwicht geeft van warmte tegenover de
kille wintersche dampen van het égoïsme,
en aldus een gedeelte van dat kwaad weg
cijfert, dan nog mogen wij van geluk
spreken, dat de Sint ons getrouw is geble
ven, of liever, mogen wij onszelven geluk-
wenschen dat wij er in geslaagd zijn, hem
binnen onze landpalin te doen blijven.
Er wordt weieens beweerd, dat wij een
huiselijk volk zijn. Met die eigenschap is
niet in strijd het cordaat uitzeilen naar den
vreemde, naar onbekende oorden, waar
door onze vaderen zich naam gemaakt heb
ben, Immers, zij gingen niet heen om weg
te blijven hun ideaal was, terug te komen
in de verlaten woning, en daar hun lauwe
ren en wat er bijbehoorde rustig te gaan
genieten onder de ernstige gevaren werden
zij tot de uiterste inspanning geprik
keld door het verlangen, om weer te kee-
reu naar de plek, waar zij zulke genoeglij
ke dagen hadden doorleefd. Iets anders is
het, of wij nu nog die reputatie van huise
lijkheid ten volle verdienen. Laten wij re
kening houden met het feit, dat het ge
meenschapsleven hoogere eischen stelt dau
vroeger, dat er minder van individueel,
meer van gezamenlijk optreden wordt ver
wacht en het daarom noodig is, af en toe
de hoofden eens buiten de woonkamer te
steken. Maar afgescheiden daarvan, moeten
wij toch erkennen dat er eenig gevaar dreigt
voor het verloren gaan, althans het
verminderen van deze hoog te waardeereu
eigenschap, en om die reden ook is het
zoo goed, dat er nu en dan een feestviering
komt als van den Sint-Nicolaas, die ous
toeroeptWerp nu eens neer al die zorgen
en bemoeiingen, en neem rustig plaats daar,
aan die tafel, waar de kinderen en hun
moeder woor ditmaal de vergadering vormen
en de debatten zich oplossen in een moeie-
lijk te notuleeren wisseling van aardigheden
en grappen, waar de ter zitting aangebrachte
documenten en bescheiden herkomstig zijn
uit de magazijnen die uw stadgènooten
zoo vriendelijk zijn geweest tot uw beschik
king te stellen. Ter verhooging van de
gezelligheid kunt gij wat familieleden en
vrienden introduceeren, op voorwaarde dat
ook zij van de kinderen overnemen wat
des kinds ishun manieren zijn het en
niet de uwe, die den toon aangeven. Doe
dan maar, of ar geen politieke of écono
mische vraagstukken op de wereld bestaan
mocht er in uw ziel een sombere stemming
zijn gedrongen wegens smartelijke of ver
bitterende ervaringen, laat dat alles eens,
zoo het mogelijk is, buiten de deur; en
wanneer dau, na een uur ot wat, de ver
moeide kleinen met gloeiende wangen en
schitterende oogen, liet hart vervuld vau
dankbaarheid, hun rustplaats gaan opzoeken,
om nog te droomen van allerlei fabelachti
ge heerlijkheden dan zal het ook in uw
gemoed rustiger zijn geworden, dan zal ook
bij u een dankbaar gevoel zijn gerezen, en
zult gij meer bekwaam ziju geworden met
mannelijken ernst het hoofd te bieden aan
hetgeen u verder tegenstrijdigs zal weder
varen.
Wijze lessen geeft hij ons, die goed®
Sint en hij doet het op zulk een aangena
me manier. We hebben nog niet eens ge
sproken van de voorbereiding tot den feest
avond, en die is ook niet van beteekenis
ontbloot. De pret komt niet uit de lucht
vallen, er moet wat gedaan worden om
haar te kunnen genieten.
Sommigen vinden dat een zware taak.
Men zegt wel, een kinderhand is gauw
gevuld, maar dat is slechts een betrekkelijke
waarheid, die vooral niet van toepassing is
op zekere handen boven de gewone maat.
Het gaat niet zoo gemakkelijk meer als
vroeger, toen er minder keus wasindu-
strieelen en handelaars overstelpen ons met
hun aanbiedingen, de kinderen hebben ook.
al eens rondgekeken, en sedert de ver
langlijstjes in de mode ziju gekomen...
Hoor eens, waarde vriend die zoo oor
deelt, ge moet niet overdrijven. Geef u
maar eens wat moeiteSint-Niklaas is juist
van meening, dat het heel goed voor u is,
dat gij tl bezighoudt met een ernstige be
peinzing van de vraag, wat voor een ander
het aangenaamst kan wezen. Ziet ge, dat
is de les, welke hij ons komt geven, en gij
zult moeten erkennen, zij is 200 heilzaam
en zoo practisch, dat gij om haar te betalen,
wel wat diep in de beurs moogt tasten.
Vergeet ook nief, buiten den kring der
uwen zijn nog een heele hoop kleine jongens
en meisjes, die niet het voorrecht bezitten
zulk een zorgzameii eu van aardsche goederen
wèlvoorzienen vader te hebben als gij zijt.
Die allen hebben ook aanspraak op de goede
gaven van den Sintin zijn tijd heeft hij
juist dezen het allereerst bedacht, en daar
aan dankt hij een goed deel van zijn on
sterfelijke vermaardheid. Natuurlijk behoeft
gij al dat volkje niet te voorzien van 'tgeen
zoo goed bij deze gelegenheid te pas komt,
als gij maar niet achterwege blijft wanneer
andere menschenvrienden u aansporen, uw
gave aan de hunne toe te voegen.
En wat nu die moeielijkheii van zooeven
betreft, 't is waar, enkele kinderen hebben
het ongeluk, wat veeleischend te zijn. Dat
zijn zij niet door zichzelf geworden, waar
schijnlijk; de fout zal dan wel bij u liggen.
Er is een mooi gezegde van een groot kin
dervriend, van Fröbel, namelijk ditVoor
De Echo van hei Zuiden
en
Courant
De ongelukkige, die aldus dacht, besloot in
in ziine wanhoop een einde aan zijn leven te
maken Zeker dacht hij op 't oogenblik, dat hij
dit misdadig besluit nam. niet aan Godhij ver
gat dat God niemaDd boven zijne krachten be-
nroet'd en dat vluchten voor den strijd des levens
eene lalheid is. die door de goddelijke en men-
scheliike w< tten veroordeeld wordt. Slechts eene
zhak verontrustte hem. hij vreesde in zijn voor
nemen gehinderd te worden. Van de planken
van zijn schip tot in het water was de afstand
niet grootmaar hoe dikwijls had met een
moedig man een wauhopige die de dood in de
golven zocht, aan het verderf ontrukt
De nacht tal donker worden," sprak de man
tot' zichzelve, „ik zal tot tien uur wachten, dan
zal mij niemand zien."
Reeds maakte de man aanstalten om den
sprong in de diepte te wagen, toen hij links van
hem een onheilspellend gedruisch vernam. De
•golven van den vloed verhieven zich en sloegen
met geweld tegen de planken van het schipvan
de leuning der Notre-Dame-Brug was een mensch
in de Seine gevallen.
Od dit oogenblik vergat de schipper zijn mis
dadig voornemen, vergat zijne eigene smart
stort zich in het water, zoekt, duikt en brengt
gelukkig een jonge man, aan de oppervlakte.
Met de hand beproeft hij zich aan het vaartuig
vaat te klampen trekt met de andere band den
eeredde naar zich' toe, grijpt hem dan met beide
handen, trekt dan het vreemde lichaam met
groote moeite op zijn schip en draagt hem de
frappen af in zijne kajuit. Hij leg den onge
lukkige uit wien alle leveu geweken scheen,
neder 'op den bodem, ontdoet hem van zijne
kleedine wrijft het levenlooze lichaam, wikkelt
hem dan in eene deken, en over zijn gelaat
heergebogen, verbeidt hij zijn ontwaken lot het
leven.
Eensklaps stoot de schipper een kreet uit;
hij had aan het hoofd van den geredde een
diepe, bloedende wonde ontdekt.
„Hier handelt het zich om een moord 1' roept
hij uit.
Daarop verdubbelt hij zijne zorgen, reinigt de
wond van het bloed, verbindt haar, giet eeuige
droppels brandewijn in den mond van den man,
en opnieuw wacht hij diens terugkeer tot het
leven. Op den achtergrond van de kajuit, om
speelt het licht der kaarsen nog altijd het gelaat
van de geliefde doode, terwijl de zwenkingen van
het schip haar schommelen als een in ae wieg
liggend kind.
Een zucht ontvliedt de lippen van den ge
wonde.
„Gered 1 Hij is gered 1" (luisterde de schipper.
De jougeliug richt zich langzaam op en laat
zijne angstige blikken nu eens op de doode, dan
weer op hel gelaat van zijn redder rusten.
„Waar ben ik?* vraagt hij eindelijk met
zachte stem.
„Bij een armen man, die n echter als een
broeder verplegen zal... Maar thans, nu ik weet
dat gij leeft, zal ik een dokter halen.'
'„Neen, geen dokterI' antwoordt de gewonde
met een blik, waaruit opnieuw de angst spreekt.
«Maar, ik begrijp u niet....'
„Gij zijt een moedig man,' onderbrak hem ue
zieke. „Gij hebt uw leven gewaagd, om mij aan
den dood te ontrukken. Wilt gij mij bij dezen
grooten dienst nog eene andere bewijzen, en wel.
dat gij over de geheele zaak absoluut het zwijgen
bewaart?'
„Maar gij zijt toch niet de schuldige; gij hebt
toch niets te vreezen....'
„Neen," antwoordde de gewonde „maar zij,
die mij tot heden vervolgd hebben, zouden niet
eer rusten, voor ik uit den weg geruimd was.'
„Goed dau, ik wil u gehoorzamen, maar uwe
wonde?'
„Och wat. Als een slag tegen het hoofd niet
direct doodt, dan is de wond in de meeste ge
vallen niet zoo heel gevaarlijk; u zijt ten volle
bekwaam om te verplegen, en nu zegt mij einde
lijk eens, waar ik mij bevind.'
„In de eenige kajuit, die mijn schip bevat.'
„Wie is de vrouw, die ik daar op haar doods
bed zie liggen?'
„Mijne arme geliefde vrouw. God heeft haar
gisteren tot zich genomen."
„Eu trots uw verdriet, hebt gij den moed ge
had, hare gedachtenis te eeren, door mij te
redden?'
De schipper zweeg. Hij waagde het niet te
bekennen, dat hij nog kort ie voren plannen van
zelfmoord gekoesterd had thans, op dit oogen
blik, nu de geheime wegen der Voorzienigheid
zoo klaar en duidelijk herkende. Daarom ver
zweeg hij voor zijn gast de vertwijfeling, die
hem in een zwak oogenblik had overvallen-*
Toen de morgen aaubruk, naderde hij den ge
wonde, die juist uit een verlrisschende slaap ont
waakte, en zeide:
,De geestelijke zal oogeublikkeltjk komen, om
miine vrouw af te halen gelooft gij, tot aan
mijn terugkeer van het kerkhof, alleen te kunnen
blijven?'
„Jb, gaat gerust antwoordde de gewonde ge
laten, „de koorts is wel is waar in aantocht,
maar ik geloof niet, dat deze gevaar voor mij
zal opleveren."
„Een uur later vernam men op de planken,
die het schip moet den oever verbond, schreden.
De schipper is hen behulpzaam de doode in de
lijkkist te leggen en deze in den aan den oever
wachtende lijkwagen te dragen. Onder klok
kengelui zet zich den stoet in beweging naar
de dichtbij gelegen Notre-Dame-Kerk. Van daar
tot aati het kerkhof is een lange weg. De schipper
denkt onderweg aan de dierbare wezens, die hij
reeds aan de aarde heeft toevertrouwd; opuieuw
overmeestert hem de vertwijfeling; hij voelt als
't ware niet langer de kracht in zich, nog langer
alleen den strijd met het leven aan te vangen,
en opnieuw bekruipt liera den wensch, onder de
i jnn» Ar. fa puofan NT hp n
Vtl VMM»*"" -' - -
koele graszoden naast de zijnen te rusten. Neen,
hij heelt den wensch, den dood te zoeken, die aan
al ziju kommer een einde zou maken, niet op
gegeven. Maar, daar herinnert hij zich den
ten zijnent liggenden gewonden gast en hij neemt
het besluit, ten minste tot aan zijne volkomen
genezing, de gedachte aan zelfmoord uit zijn
hart t« verbannen.
Met wankelende schreden, en roodgeweende
oogen slaat hij den weg in naar zijn schip. De
gewonde herkent hem nauwelijks meer. In de
hitte der koorts richt hij zich van tijd tot tijd
van het bed op, dat voor korten tijd nog eene
doode tot laatste rustplaats boven de aarde ge
diend had, verheft dreigend den arm en roept uit
„Gij hebt u te vroeg over uwen zegenpraul
verheugd, baron van Haudra I'
De tiissche dronk versterkt de krachten van
den gewonde een weinig. Met broederlijke be-
zorgheid verpleegt hem de schipper; na drie
dagen heeft de koorts hem verlaten, en de jonge
ling is in staat zich met zijnen getrouwen ver
pleger, aan wion hij zijne redding te danken
heeft, te onderhouden. Ook de ongelukkige
schipper stelt langzamerhand vertrouwen in hem
en verhaalt den genezende, hoe bij de dood van
zijn gelieide vrouw, het besluit in hem is gerijpt,
zichzelven den dood te geven, omdat hij gelooide,
zonder haar niet langer te kunnen leven, en
hoe hij 's nachts door droomen gekweld wordt,
in welke zij en hare kinderen wenkend hunne
urmen naar hem uitstrekken.
„En gij gelooft, ongelukkige, met hen vereentgd
te worden, wanneer gij uzelve den dood geelt?!
Een zelfmoord zou u voor eeuwig vau hen
scheiden. Om degenen eens weder te zien, wier
verlies wij betreuren, bestaat er slechts één
middel, overgeving iu den Wi) der Voorzienig
heid en een rechtschapen leven.'
Deze en dergelijke toespraken van zijnen zie
ken gast misten hunne uitwerking niet ou
het gemoed van den armen schipper, zij verbrak
de duistere gedachten uit zijne ziel en langza
merhand bracht de tijd. die alle wonden heelt,
ook bij hem eene verzoening met zijn hard lot
le weeg.
Intu9schen ging de genezing van den gewonde
met rassche schreden vooruit. Nauwelijks
waren eenige weken na de voor den schipper
zoo treurige gebeurtenissen vervlogen of Taden
kon de enge kajuit van het schip verlaten en
zich op het dek in de frissche lucht begeven.
Tot nu had hij verzuimd, de weinige personen,
die hem lief en dierbaar waren en die over zijn
plotseling verdwijnen troosteloos moesten ge
worden zijn, bericht over zijn oponthoud te
doen toekomen. Tot zelfs voor zijn gocdliar-
tigen gastheer had hij zijn naam verzwegen.
Zoozeer overmeesterde hem een gevoel van vrees,
door zijne vijanden ontdekt te worden, dat bij
de vriendschapsliefde vergat. Daar was de goede
week in aantocht en de roep van de klok. welke
Lodewijk Taden zoo dikwijls op zijn ziekbed
in slaap geluid had, vermocht hij niet langer te
wederstaan. Voor de eerste maal verlaat hij
lijn geheim asyl en op den avond van goeden
Vrijdag geldt zijn eersten gang de nabijzijnde
Notre-Dame-kerk.
Onder alle ceremoniën der katholieke Kerk
bemachtigen ontegenzeggelijk die der goede week
het menschelijke hart het sterkste. Van den
dog af dat de priester de palmtakken zegent,
stroomt het geloovige volk naar de kerk, hoort
begeerig naar het woord Gods uit den mond
vau den welbespraakten predikant, en hoe dichter
de opstnudingsmorgen uadert, des te talrijker
wordt de menigte. De smart der Kerk. zijne
Moeder, maakt de geloovige Katholiek tot de
zijue.
Frankrijks metropool maakt in dit opzicht
geene uitzondering. In dichte scharen suelt
jaarlijks het volk naar de trappen van het altaar
en naar de biechtstoelen. Inderdaad, diegene die
Parijs als geheel vrijdenkend en moralisch be
dorven willen voorstellen, moeten, als zij in de
goede week de Fransche hoofdstad bezoeken,
uitroepen „Neen, Parijs is nog katholiek
Op dezen dag was de kerk van Notre-Dame
geheel in rouw gehuld; zwarte doekeD bedekten
de kruisbeelden en hier en daar brandde eene
kaars iu de kapellen. Slechts ait eene van die
welks muren met roode zijde behangen was,
stroomde een verblindend lichtaangename
bloemengeur doordrong de lucht en uan den
voet van het zwart omfloerste kruisbeeld stond
de uit het tabernakel van het hoofdaltaar ver
wijderde kelk. De kapel stelde het H. graf
voor.
Onder de mannen, die hoofd oan hoofd
om den preekstoel geschaard waren, bevond zich
ook de jonge man, die op het kolenschip op de
Seine van zijne zware hoofdwonde genezen was.
Licht tegen een pilaar geleund, luisterde hij
opmerkzuam, daar een Dominicaner in wit
habijt, die als een echte zoon van Lacordaire, in
heerlijke en tegelijk tot het hart dringende
woorden het bitter lijden van onzen Verlosser
schilderde.
(Wordt vervolgd.)