Nummer 96. Zaterdag 8 December 1900. 23e Jaargang Toegewijd aan Handel, industrie en Gemeentebelangen. Eerste blad. jaarverslag^ ANTOON TIELEN, Levensverzekering. De valsche Baron. Uitgever Dit nummer bestaat uit twee bladen. FEUILLETON. Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond. A b o li n e in e n t s pjr ij s per 3 maanden f 0.75. Franco per post door liet gelieele rijk f 0.90. Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. WAALWIJK. Advertentie* 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Adverteutiëu 3raaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden speciale, ze^r voordeelige contracten gesloten. Reclames 15 cent per regel. Zij, die ziel: voor het volgend kwartaal op dit blad abonnee- ren, ontvangen de nog deze maand verschijnende nummers GRATIS. Mits rente en premiebetaling gewaarborgd zijn, kan man op elke polis gerust het ver zekerde bedrag voorschieten. Uitgaande van deze onomstootelijke waar heid, bevestigd door de formule voor den koopprijs eener polis, zullen wij amtoonen, dat na verloop van tijd elke polis de ge- wenschte garantie aan de hand geeft. Als ik een polis van f 1000 neem tegen levenslange premiebetaling en de Maatschap pij rekent geene kosten ot winst, dan worlt geacht, dat de f 1000, die de Maatschappij bij uiijn overlijden geeft, juist opwegen tegen de opgehoopte mijner premiën. Gesteld ik neem zoodanige polis bij Maatschappij A. Daarna wend ik mij tot Maatschappij B en koop daar eene lijfrente ten bedrage van de premie, die ik jaarlijks aan Maatschap pij A heb te betalen plus de rente van f1000. Wat zal mij dit kosten als Maat schappij B mij ook gratis bedient en zij naar de zelfde basis rekent Immers juist f 1000, want het eenige verschil in de opératie tusschen Maatschappij A en mij en die tusschen mij en maatschappij B is, dat Mij. A de f 1000 eerst betaalt bij mijn overlijden, terwijl ik f 1000 dadelijk geef, waarom, terwijl Mij. A alleen premie ontvaugt, ik bovendien van Mij. B rente krijg. Nu ga ik naar Mij. A. en vraag haar op mijn Levensverzekeringspolis f 1000. tegen overgaaf mijner lijfrentepolis, die haar premie- en rentebetaling garandeert. Duidelijk, dat daartegen geen bezwaar bestaat en zoo nam ik dus eene polis groot f 1000 en kreeg daarop dadelijk f 1000 HET KOLENSCHIP. voorschot. Het voorafgaande heeft blijkbaar slechts zuiver theoretische waarde, want financieel wordt irien er niet door gebaat. Langs theorotischen weg komen wij echter tot praktische resultaten. Tot meerdere duidelijkheid nam ik in mijne redencering twee Maatschappijen op, maar ik had dezelfde operatiën even goed bij ééne Mij. kunnen doen. Ook in mijn verder beloog zal ik mij van twee Mijen bedienen. Ik heb eene polis van f 1000 als boven, die nu 10 jaar oud is. Ik wensch daarop f 1000 to ontvangen, waarvoor de Mij. vordert garantie van premiebetaling en rente. Weder ga ik naar Mij. B. maar 't is duidelijk, dat ik daar ditmaal goedkooper terecht kan. Ik moet koopen eene lijfrente ten bedrage van de rente van f 1000 en ten bedrage van de premiebetaling, maar ik ben nu 10 jaar ouder geworden en Mij. B. heeft dus niet. zoolang rente en premie te betalen als de le maal. Ik koop dus voor minder dan f 1000 de geweuschte garantiepolis en het verschil steek ik in mijn zak. Dit verschil was de innerlijke waarde mijner polis, ik zou zeggen de nominale, de the oretische verkoopwaarde. Dit verschil is tevens de waarde die de Maarscliappij in kas moet hebben en die wij in een vroeger opstel onder den naam van Premie-reserve langs anderen weg leerden berekenen. Tot zoover de theorie, in een volgend opstel de praktijk. CORN. OOMENS. „Geloof en Wetenschap". 4 Dcc. 1899 4 Dec. 1900. In de vergadering van 4 Dec. 1.1. werd het volgend jaarverslag uitgebracht Eerw. heer Direct. Mijneheeren Het is met genoegen dat aan dit jaarver slag kan worden begonnen, omdat met blijdschap en voldoening op den afgelegden jaarkring kau worden teruggezien. De loop van dit jaar heeft bewezen, dat er nog plaats is in onze gemeente voor eene ver- eeniging „Geloof en Wetenschap", tot nut der leden zelf, van 't volk en do Maat schappij. Den 4den December van 't vorig jaar, had op initiatief van den WelEerw. heer Suijs alhier, eene samenkomst plaats in deze zaal. (Hotel Ver wiel.) Een 25-tal jonge lieden waren opgeroepen en tegenwoordig. De Eerw. heer Suijs zette in eene schoone rede, het doel vau zijne te stichten vereeni- ging uiteen waarvan een der hoofdpunten was „flinke, degelijke jonge mannen te vormen, die werkelijk „iemand" zijn in de Mij., mannen van karakter, mannen die niet wegzinken in halfheid en laksheid, aan wie de tegenwoordige wereld zulk een groote behoefte heeft; welke mannen dau hun guu- stigen invloed naar buiten kunnen aan wenden. Alle aanwezigen zagen het nut van deze vereettiging in eu traden als lid toe. Sta tuten door den Directeur ontworpen, werden na discussie goedgekeurd en 't bestuur ge kozen als volgtDe Eerw. heer Suijs, Directeur-president Jan van Hiel, vice- presidentBern. Timmermans, commissaris Jan vau Schijndel, commissarisVincent Gerris, bibliothecaris Johan Tielen, secre taris. Zoo was dus de vereettiging „G. en W." geboren onder de hooge goedkeuring van Z.D.H. Mgr. v. d. Ven, bisschop van 's-Bosch, en later die van H. M. de Koningin cn den steun der voornaamste ingezetenen onzer gemeente. Om dadelijk zooveel mogelijk aan haar doel te beantwoorden, werden de handen direct aan t werk geslagen om een biblio theek voor de leden te organiseeren. Door de mildheid van ons eerste eere-lid, den heer P. Wijten waren wij reeds kort na de oprichting in het bezit van een schoone boekenkast, een prachtwerk van het lid der vereeniging den heer Jos. van Gils. Den milden gever zij voor zijnen degelijken steun op deze plaats warme hulde en dank gebracht. Om deze bibliotheek van lieverlede te zien aangroeien, moest ook aan (le finaucieele zijde worden gedacht; door den ijver van onzen directeur tellen we thans ongeveer 70 buitengewone leden, die ons met eene ge regelde contributie steunen. Dat de Ver. niet slechts opgericht was voor de leden alleen, maar ook om haar nuttigen invloed naar buiten aait te wenden, hiervan gat zij spoedig een bewijs, door nl. den hooggel. prof. de Groot uit Amsterdam te inviteeren hier voor 't volk te willen op treden. Deze lezing bad plaats op de zaal „Musis Sacrum" den 8 Januari 1900, over 't ouder- werp: „Leo XIII en de nieuwe tijd." Deze eerste lezing, die werd bijgewoond door een zeer talrijk publiek, was een waar succes èn voor prof. de Groot en voor onze jeugdige vereening. Ook werden geleidelijk aan maatregelen genomen om voor de leden eene portefeuille met de beste tijdschriften in circulatie te brengen. Thans is die geheel in orde en vormt voor de leden een schooue en nuttige uit spanning. Stippen wij thans even aan de door den Directeur en de leden onderling gedurende dit jaar behandelde onderwerpen, om later nog eens op een en ander terug te kotnen. I. Frankrijk en Louis Veuillot. a. De Toestand in F rankt ijk. b. Louis Veuillot's eerste jaren. Louis Veuillot. lo. Zijne bekeering. 2o. Zijn apostolaat door zijne corres pondenties en de pers. "Waltherus van Ingen, den Waalwijk- schen dichter. Zijn levensloop en schoonste verzen. Antonie van Gils. Als student en professor in België cn zijn strijd aldaar tegen 't Jozefisme en de revolutie. Antonie van Gils. Zijn strijd in ons van vaderland voor de Kerk, onder Napoleon, Lodewijk en Willem I. Parijs en Rome. 't Volk. b. Bestuur. c. De Kunst. Het Maatschappelijk vraagstuk. a. De Valsche oplossingen. b. De mensch in 't algemeen. c. Het vereenigingsleven in 't al gemeen. VIII. De Katholiekendag. lo. De Katholiekendagen en hunne werking. 2o. De conclusie der werkgevers. De Volksbibliotheek. Eene volksbibliotheek, die ontwikkelt in godsdienstige en maatschappe lijke zaken en tevens eene gezonde uitspanning bezorgt, is een eisch des tijds. Het onderaardsche Rome. lo. Het ontstaan der katakomben, als begraafplaats, schuilplaats en plaats voor het houden der II. III. IV. V. VI. VII. IX. X. godsdienstoefeningen. De oudheidkundige ontdekker; als Brosio, Marchi, de Rossi. Siiubolische cn niet Simbolischi afbeeldingen. Zien wij thans welke sprekers nog mee in ons midden optraden, en welke vrucht bare zaken onderhanden werden genotneD In de maand April noodigde de vereenigin den ZeerEerw. Pater van Schijndel voor d leden, buitengewone en eere-leden, die een lezing hield over de roeping van G. en W Dan deed ons de ZeerEerw. Zeergel. hee dr. van Gils de eer aan, in onze vergaderin; een woord tot ons te spreken, een heerlijk warm, vriendschappelijk woord van opwek king aan de leden. Hem word als blijl van hoogachting en waardeering het eere lidmaatschap aangeboden en bereidwillig door hem aanvaard. Ook hadden we 't genoegen een onze eigene leden den heer R. van Crauenbur; te zien optreden met het onderwerp „lte vereenigingsleven," die door dit optreden eu door het zakelijke van het door hen verhandelde, waarvoor hem alle eer toekoml een goed voorbeeld aan de leden heeft ge geven. In diezelfde vergadering, waarbij teven buitengewone leden tegenwoordig warei uitgenoodigd, werd eene vruchtbare discussi gevoerd, over de in de 4e afd. (nl. die de werkgevers) van den Diocesanen Katholie kendag gestelde conclusie. Een groot gedeelte der leden hebbej dozen schoonen, vruchtbaren eersten Dioce sanen Kathotieken dag bijgewoond. Voor de tweede maal noodigde onze vet| eeniging in de maand October een spreke» voor 't publiek nl. mr. Pelster uit Breda die voor een goed bezette zaal, in zeer een voudige, duidelijke taal het socialisme be-1 handelde en het dwaze, onbereikbare vatii den socialistischen toekomststaat in 't licit! stelde. De laatste lezing voor de leden, buiten gewone en eere-leden, den 9en Novembe gehouden, was zeer zeker een der schoonste interesantste van 't geheele jaar, toen de Welt Ed. Zeergel. heer Poelhekke, leeraar aan di' H. B. S. te Nijmegen, de Faust-sage be' handelde. Dit hem zoo volkomen eigeiu onderwerp, zoo vol zin en zoo leerrijk, wert' op heerlijke wijze, in prachtige taal en met beschaafde voordracht ten beste gegeven 'tWas een der aangenaamste avonden var 't jaar. En als 't ware om den kroon op 't wert DE REDDING DER JONGE ALICE De Echo van het Zuiden, Waahvijkxciie en Laigsfraatsehe Courant, DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Toen de monnik den kansel verlaten had, naderde de jongeling de kapel van het H. Oraf. Een hoogeren Wil wilde het, dat hij door de menigte, die als op een gegeven teeken, bij het slot der preek op de kapel toestroomde, tot aan de bank werd voortgedrongen, waarop de tot het collecteeren der offergaven uitverkoren dames hadden plaats genomon. Zouder het ie willen, bleef zijn blik op een dsarvan rusten. De jongeling vermocht nauwelijks haar gelaat te erkennen, hij zag slechts haar profiel, maar dat was werkelijk van ideale schoonheid. Toch was het niet zoozeer de schoonheid der dame en hare geheel eigenaardige, zelfs hemelsche bekoorlijkheid, die den jongen man hare geheele verschijning sympathiek deed voorkomen, maar ▼eel meer d« waarneming, dat zij leed want twee of driemaal had hij gezien, dat zij hare tranen afdroogde, en eens geloofde hij zelfs be merkt te hebben, hoe zij haar gelaat in hare handen verborg en zacht achter haren sluier steunde. Een groote beweging ontstond in de kerk. Het oogenblik was gekomen, dat een van de kost baarste reliquieu die de katholieke kerk bezit, openlijk den tol van vereering betaald zou worden; de doornenkroon van den Verlosser, die, eooals bekend is, Lodewijk IX uit Palestina naar Frankrijk gebracht heeft. In lange rijen knielden de geloovigen neder en ieder verwachtte vol eerbied het oogenblik, dat de priester de in een krans van het zuiverste bergkristal gesloten reliquie hem tot hoofdkussen zou voorhouden. Toea het jonge meisje uit de bank trad, om zich gelijk al de overige met haren stoel in de rij te plaatsen, trad de jor plaats te maken. lichte buiging met het hoofd en begaf zich, nadat ong e man terug, om voor haar Zij bedankte hem door eene haie lippen den doornenkroon hadden aangeroerd, DER VEREENIGING naar den hoofduitgang van de kathedraal, in de nabijheid van het wijwaterbekken, waar zij op eene zilveren schaal de offergaven van de naar buiten tredenden in ontvangst naro. De jongeling volhardde nog eenigen tijd na het slot der reliquie-vereering in gebed. De menigte verliet iutus9chen langzaam het Gods huis. De kerk was bijna geheel leeg, toen de jonge man het middenschip daarvan doorschreed en het wijwaterbekken naderde, waarin op dit oogenblik de hem reeds eenige malen opgevullen dame hare vingertoppen doopte. Haar sluier was teruggeslugen en het licht van een aantal kaar sen, welke eene zich ic de nabijheid der deur bevindende Pièie beschenen, viel ter. volle op huar gelaat. Ja, zij was schoon op dit oogenblik, hare schoonheid had iets buitengewoon roerends, en wellicht verhoogde de smart, die op haar gelaat was uitgedrukt, de belangstelling nog meer, die zij den jongeling inboezemde. Toen haar blik van de deur op hem viel, die haar vol eerbied beschouwde scheen zij te sidderen, trad eenige schreden tferug, als wilde zij zich verwij deren; daarna trad zij echter plotseling op hem toe. „Mijnheer baron van Haudra zeide zij. „Mejuffrouw,* antwoordde de aangesprokene, „gij zijt de eerste die mij zoo noemt; wees daarvoor gezegend.' Het jonge meisje scheen verrast en ging lang zaam voort „Gij weet, hoezeer ik mijn ouders heb gebeden en gesmeekt, om hen te bewegen, de gedachte aan eene verbintenis tusschen onze beide families te laten varen helaas ik heb niets bereikt. Als gij zelf niet genoeg edelmoedigheid bezit, om uw woord terug te nemen, dan ben ik gedwongen mij te buigen en te gehoorzamen, Gij hebt mij aan den voet van het altaar zien weencn en God zien smeeken, door een wonder te bewerken, mij voor het mij dreigende ongeluk te bewaren want het was een niet weder te herstellen onge luk Het meisje zweeg plotseling; tranen verstikten hare stem. „Freule van Grandchamp fluisterde de ing, die thans aan haar identiteit niet meer jongeling, di twijfelde. »Wat gij gij ook ooit mocht besluiten, mijnheer vau Haudra* onderbrak hem de aangesprokene, „ik weet, dat ik eene rechtschapen vrouw zul zijn, zooals ik tot nog toe een achtbaar meisje geweest ben.* De jongeling ondervond een zichtbaar welge vallen bij het beschouwen van het ongelukkige meisje; hij had duizend verklaringen op de lip pen, maar hij waagde niet één woord uit te brengen hij stelde zich tevreden met stil voor zich haen te fluisteren „Werkelijk een edel meipje Ik begrijp vol komen wat zij lijden moet, als zij aan den schurk denkt, met wien zij mij klaarblijkelijk verwisselt.* „Gij zwijgt?* hernam Maria van Grandchamp weder het woord, „en toch hebt ook gij zooeven gebeden en het gebed stemt toch het hart tot gerechtigheid en medelijden. Heeft God u dan niet ingegeven, erbarmen met mij te hebben En de andere, die in eene groote verwarring geraakte, antwoordde: „Zoudt gij u niet binnen aoht dagen met Eruil van Huudra in den echt begeven?* „Dat weet u beter dan ik mijnheer gij zelf hebt den datum vastgesteld.' „Stelt dat huwelijk uit; stelt het uit tot eiken prijs. Zoekt tijd te winnen, want er dreigt u niet alleen ongeluk, maar ook smaad en schande.' „Smaad eu schande klonk het angstig van Maria's lippen, ,oro Gods wil, wie zijt gij dan?' „Ik ben niet de man met wien gij verloofd zijt." „Mijn God Mijn God!' stamelde Maria. „Maar ik ben de man die u redden zal.' „Mijnheer, u hebt mij laten spreken,* ant woordde freule vau Grandchamp op smartelijken toon, welke als een verwijt klonk, „thans weet gij „Niets, wat ik niet reeds wist, ik zweer het u. Maar om eene zaak smeek ik u, in naam van Dengeue, di(n wij heden op deze plaats onze vereering en aanbidding hebben bewezen, bij den doornenkroon van onzen Verlosser, waarop wij onze lippen hebben gedrukt, hebt vertrouwen in mij. Als ik u iets te zeggen had, wat gij niet mocht hooren, zou ik dan wel deze plaats daar voor hebben uitgekozen. De Voorzienigheid heeft alles zoo geschikt. U waart over de ver schijning van Emil van Haudra in de kerk ver wonderd, dacht, dat God wellicht zijne ziel zou vermurwen en hebt gij u derhalve tot mij gewend. Inderdaad bestaat tusschen hem en mij eene zoo groote gelijkenis, dat „Om Gods wil, wie zijt gij Ik bid n, laat mij weten, met wien ik spreek,* zeide de jonge dame, die zich van de verwondering van het zooeven gehoorde bijna niet herstellen kon. „Heden,* gaf de jonge man trotsch en toch zachtmoedig ten antwoord, „heden ben ik nog een inan zonder naam en zonder vermogen, die u van zijne gehechtheid verzekeren kan, en die van heden af, zelf op gevaar voor zijn eigen leven, uit het donker dat hem tot nu omgaf, te voorschijn treedt en om u gelukkig te maken, zich wil storten in den strijd en in het gevaar!* „O, dat wil ik niet, neen dat duld ik niet 1" riep Maria. „Ik wil het,* was het korte en rustige ant woord. Freule van Grandchamp en haar begeleider waren gedurende het gesprek, dut zij met elkan der gevoerd hadden, het portaal ingegaan, waar, op eenige schreden van hen verwijderd, het ka mermeisje van Maria wachtte. „Wat moet ik gelooven, wat doen?" fluis terde freule van Grandchamp zoó zacht, alsof zij slechts tot zichzelve sprak. „Wilt u een raad van mij aannemen?' „Ja, want ik sta alleen, geheel alleen in den strijd, waaruit ik, naar ik vrees, gebroken te voorschijn zal treden.' „Wendt u tot zuster Gonsalva, mijne freule.* „Kent u zuster Gonsalva?" vroeg Maria aan genaam verrast. „Zeker; zij is eene bloedverwante van mij." „En kan ik tot haar van u spreken „Spreekt tot haar van Lodewijk Tadeu." De gast van den bezitter van het kolenschip, die geen andere dan Lodewijk Taden was, boog zich groetend voor de dochter van den advocaat generaal en sloeg den weg in naar de Nutre- Dame-brug. Nauwelijks wa9 hij heengegaan of daar trad het kamermeisje op hare meesteres toe en zeide: „Waarlijk, freule, ik had den baron van Haudra niet in staat geacht eene kerk te bezoeken en ik weet niet of ik mij vergis, de uitdrukking van zijn gelaat was heden avond zoo vol adel en zacht moedigheid, niettegenstaande hij gewoonlijk „Ja,* antwoordde Maria," het is zeer zeldzaam,* en zoDder door het meisje verstaan te worden, ging zij voort: /Ik zal morgen zuster Gonsalva opzoeken en spreken 2o. So. VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Eenige dagen na het in het voorgaande hoofd stuk medegedeelde gesprek tusschen Lodewijk Taden en Maria van Grandchamp voerden Jear. Marigné, Andreas Bauvais en Barbesius een daagt te voren genomen besluit uit. Zij stonden 's morgens vroeg van hun legerstede op om de' frissche lentelucht te genieten. De boomen had' den hun groen Aprilkleed aangetrokken. De Meiklokjes bloeiden in het bosch, de viooltjes, hadden hunne blauwe kelken voor het zonlichi geopend, de goudbloemen kruidden de lucht, de; tulpen wiegelden op hare stengels, evenals be-i weegbare bokalen; des winters sneeuwballen, wuren in bloemen veranderd, de witte bloesems van den Spaanschen vlier verhieven en bogen, zich onder den zochten adem des sephyrs, in één woord, de warmer wordende zonnestralen' hadden aan de geheele natuur nieuw leven ge-' schonken.' llij de ontwakende natuur gevoelde de mensch zich jonger, krachtiger, meer opge wekt tot werken en met onweerstaanbaar geweld drong de behoefte zich aan hem op, naar buiten te snellen in de vrije, frissche lentelucht. Bijzonder ondervond de schrijver Andreas Bau vais deze behoefte. Het heilige vuur der be geestering. dat hem vroeger bij zijne litterairische' bezigheden een zoo krachtigen voorsprong ge-- geven had, hadden de- laatste, traug daarheen sluipei.de winterdagen, volkomen verstikt; hij; kwam met zijn arbeid niet vooruit. „Voor den drommel I* riop hij uit, „ik stik' hier," en hij wierp de pen mismoedig in den verwijderdstcn hoek der kamer. Met haastige schreden begaf li ij zich naar Jean Marigné. Deze zat met penseel eu palet melan choliek voor zijn schilderezel. „Waarlijk, gij zijt te benijden Jcan,* 6prak Bauvais hem aan, „dat gij nog werken kunt.' „Werken? Ik heb ideeën als een mormeldier.* „Hoe zoudt gij het vinden, als wij heden wat buiten rondslenterden (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1900 | | pagina 1