Nummer 30.
Zondag 14 April 1901.
24e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Eerste blad.
H0N0P0L-THËE
a
m
1
1
m
Dp dentapel van het Paradijs.
Landbouwbrieven over Bemesting,
AIT00N TIELEN,
Theod. WESSELS,
m
Uitgever:
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
door waterhoudendheid
voordeelig in gebruik.
WAALWIJK
Bekendmaking.
FEV1LLETON
Een verbond met België.
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 0.75.
Franco per post door liet geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever.
WAALWIJK.
Verkrijgbaar bij den Heer
I s e h r ij v i n g.
Advertentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel
J. schrijft in de L. K. omtrent dit on
derwerp een artikel, waaraan wij het vol
gende ontleenen
In de laatste jaren is het denkbeeld van
een Nederlandsch-Belgisch verbond meer
malen ter sprake gekomen in de pers zoo
wel van ons land als van onze zuiderburen.
Maar terwijl blijkbaar de volken aan deze
en gene zijde der grens geheel rijp schijnen
voor de p.actische toepassing van dit denk
beeld, heeft de diplomatie er blijkbaar nog
geen ooren naar. Den Haag en Brussel
schijnen er de voorkeur aan te geven om
bij tusschenpoozen samen eens flink tekra-
keelen over den invoer van vee, den
schuttersdienst en dergelijke onderwerpen
meer.
Het is dus de zaak, dat de pers ruste
loos op dit aanbeeld voorthamert en ten
slotte eene zoo krachtige openbare meening
smeedt, dat men zich niet meer Oost Indisch
doof kan houden.
Wat is er deze dagen nog, ter gelegen
heid van den val van onzen minister Eland,
in de pers gejammerd, dat Nederland op het
oogeublik zoo goed als machteloos staat te
genover een aanval eener kwaadwillige bui-
tenlaudsche mogendheid. Nu daar is eenige
reden voor. Maar geen reden is er dan
nog voor de gevolgtrekking, die de milita
ristische pers eraan vastknoopt: *dus we
moeten zooveel jongens mogelijk naar de
kazerne te sturen om daar gedrild te wor
den."
Dnt #dus" heeft geene reden van bestaan.
Van een „dus" zou men kunnen praten, als
er geen ander middel om ome weerbaarheid
te versterken dan ons nog meer persoonlij
ke en geldelijke lasten te getroosten dan
is het antwoord niet moeilijk.
Veronderstel, dat gij ia een onveilige
streek woont, alleen in uw huis en naast
uw huis staat de woning van uw buurman,
die in hetzelfde geval verkeert. Wat zult
ge dau doen Gaat ge dan een pootigen
knecht huren, met het denkbeeldnu staan
we met ons tweeën, als er onraad komt
als buurman moet hij zich ook maar dien
last en die kosten getroosten Ik denk, dat
ge, in plaat» daarvan, liever naar den man
zoudt gaan en hem zeggen,/buur, laten
wc een verbindingsdeur, in onze huizen
maken wordt het mijne aangevallen, dan
helpt ge mij wordt het uwe aangerand,
dan kom ik u te hulp zoo staan we altijd
met ons' tweeën, zonder kosten en zonder
moeite."
En als ge zoo deedt, zoudt ge zeer ver
standig handelen.
Welnu, waarom doen Nederland en België,
die toch ook buurlui zijn, niet eveueeus
Ja, dat is een van de raadselen der diplo
matieke onverstandigheid. Men heelt het
goede voorbeeld van de presidenten Kruger
en Steyn voor oogen, en nog baat het
niet.
In plaats van een defensief verbond te
sluiten, knoeit België liever aan zijne Maas
forten en tobt Nederland met zijne stelling
Amsterdam in plaats van afspraak te ma
ken om bij noodzakelijkheid elkanders legers
saam te trekken en zoo een krachtige armoe
te vormen, peutert Nederland liever aan
opdrijving van zijn contingenten, en houdt
koning Leopold liever zijn land in beroe
ring door te streven naar persoonlijken, en
misschien algemeenen dienstplicht.
Wat kunnen staatslieden toch soms on
verstandig handelen
Er zouden nog heelwat meer voordeelen
te behalen zijn uit een samengaan van
Nederland en België dan de reeds ge
schetste.
Laten we de zaak b.v. eens uit handels-
en nijverheidsoogpunt beschouwen.
Een militair bondgenootschap zou al zeer
licht leiden tot - en behoorde ook samen
te gaan met - een tolunie. Dit wil zeg
gen, dat onder het opzicht van invoerrechten-
de geünieerde landen zich als één land
moesten beschouwen. Belgische goederen
moesten dus geen invoerrechten behoeven
te betalen in Nederland en Nederlandsche
niet in België.
Meen niet, dat dit voorstel eenige af
breuk doet aan het protectionistisch stelsel
van België.
Integendeel, het is er juist de volmaking
van. Voor den oppervlakkige moge het
den schijn hebben, vrijhandelsgezind te we
zen, het is dit weinig, dat tusschen free-
trade-landen geen tolunie mogelijk is, en wij,
om tot die tolunie te geraken, eerst een
flink tarief -van douane-rechten moeten heb
ben ingevoerd
Komen we dus tot de invoerrechten (en
dat zal geen tien jaar duren), dan staan
ook onder dit opzicht, het economische,
België en Nederland gelijk.
Welnu, ge weet dat ook op dit gebied
door de verschillende Staten verwoed ge
streden wordt.
De een tracht den ander op de wereld
markt dood te drukken, en een bekend
staatsman heeft niet ten onrechte gezegd,
dat de felste krijg niet op de slagvelden
maar in de tol-oorlogen wordt gevoerd.
Italië heeft zijn financieelen ondergang in
hoofdzaak te wijten aan den tol-oorlog tegen
Frankrijk, waartoe Crispi door Bismarck
gedwongen werd.
Ook op de wereldmarkt staan de kleine
Staten in ongunstiger verhouding dan de
grootere, en evenzeer als voor hun behoud
vau nationale zelfstandigheid (in een mili
tair verbond) zouden Belgie en Nederland
dan elkanders steun moeten zoeken om
kracht te vinden in den economischen strijd
(in een tolverbond). Door eene tol-uuie
immers zouden zij samen op de wereld
markt staan niet als twee zwakke kooplui,
maar als een flinke geassocieërde firma.
Door bovenstaande uiteenzetting hebben
we slechts enkele van de doorslaande argu
menten kunnen ontwikkelen, die voor dit
groote belang pleiten. Er valt nog menige
toelichting, menig nader betoog te leveren,
waarvoor echter in dit bestek de ruimte
ontbreekt.
Eerlang is er misschien wel gelegenheid
om daarop verder te gaan.
Voor het oogenblik zij alleen op de op
merking voorkomen, dat, althans militair,
Nederland het minst in de compagnieschap
zou iubrengen, omdat het Belgische leger
sterker is dan het onze. Men bedenke n.l.
eens, dat het voor België van niet gering
gewicht zou ziju, wanneer het, zelf eene
vlooit missende, yoor zijne zeekust, en des
noods Yoor de Congo-monding, rekenen
kon op bescherming van onze Nederland-
sche marine. De vloot 6ijgerekend, is het
militair overwicht veeleer aan dezeu dan
aan genen kant, en dit bezwaar kan dus
niet wegen.
Bepalen we ons thans tot deze korte, al-
gemeene aanduiding van het nut, dat in
eene Hollands-Belgische unie zou gelegen
zijn.
XXIII.
Onlangs las ik in een Duitsch Landbouw
blad voor noordwestelijk Duitscbland, uit
gegeven te Osr.abriick, in bet nummer vau
8 Maart 1899 het volgende zeer belangrijke
stuk over den invloed van het gebruik van
kunstmest, met name van Chilisalpcter,
Kalizouten en Thomasslakken meel, op de
veeteelt en den veestapel. Het grootste
g.edeelte van de streek, waarover gesproken
wordt, behoort tot de armste landen van
Hannover. Men vindt er voornamelijk
liohte zand- en veengronden. Voor de
invoering van kunstineststolfen kon de
kracht van den bouwgrond op dezen zand
grond slechts verhoogd worden door heide
plaggen en plaggestroo. Do veenen werden
afgebrand. Ofschoon de heideschapen weinig
winst gaven, kou men hun mest toch niet
missen voor het bouwland. Behalve de
teelt van varkens stond in het jaar 1883
de geheele landbouw er nog op den laagsten
sport van ontwikkeling. In dien tijd werden,
als men zeer kleine hoeveelheden beende-
renineel niet mederekent, geen phosphaten
gebruikt. Langzamerhand nam echter het
gebruik van kunstmeststoffen ook in deze
streken toe, totdat men in 1889 constateerde,
dat men 5,7 millioen KG. tot een waarde
van 1 157,200 gebruikte, welke hoeveelheid
in 1897 tot 20,3 millioen KG. steeg. Er
werd voornamelijk Kaïniet en Thomasphos-
phaat gebruikt tot verbetering en vergroo
ting der weiden. Langzamerhand begon
men er ook èn op de weiden èn op het
bouwland Chilisalpeter te gebruiken, waar
door men met reuzenschreden vooruit ging.
De gevolgen van het groote gebruik van
kunstmest aijn 1°. dat er meer en beter
hooi geoogst wordt; 2°, er blijft meer stroo
over tot strooien der beesten 3°. het
dure strooien met plaggen en heide kan
men missen4°. er wordt meer en betere
De Echo van het Zuiden.
Waahvijksche en Langslraatsclif Courant,
SCHUTTERIJ.
De Burgemeester der Gemeente Waalwijk roept
bij deze op zoodanige Ingezetenen, die op den
«ersten Januari dezes jaars hun 25ste jaar van
ouderdom zijn ingetreden, namelijk die geboren
lijn in 1876, benevens de zoodanigen, die zich
vau buitenlands binnen deze Gemeente gevestigd
hebben, voor zoo verre zij nog in eene der
Klassen van de Schutterij vallen, zich tusschen
den 15eu en den 30en Mei aanstaande, ter Se
cretarie van het Gemeentebestuur te Waalwijk
voor den dienst der Schutterij te doen inschrijven,
lullende tot aangifte dagelijks, gedurende den
voormiddag van 9 tot 12 uur gelegenheid bestaan,
de invallende Zon- en Feestdagen hiervan uit
gezonderd.
Tot naricht der belanghebbenden dient:
Dat ale ingezetenen in deze worden beschouwd
alle Nederlanders, binnen het Kijk hun gewoon
verblijf houdende, en alle vreemdelingen binnen
het Rijk woonachtig, die hun voornemen om zich
lldaar te vestigen, hebben aan den dag gelegd,
hetiij door eene uitdrukkelijke verklaring, hetzij
door het overbrengen van den zetel van hun
vermogen of de hoofdmiddelen van hun bestaan,
voor zoo verre zij in de voorrechten van Ne
derlanders kunnen deelen.
Dat de aangifte tot de insehrijving in allen
gevalle, door de ingezetenen van den hierboven
bedoelden ouderdom, behoort gedaan te worden,
ook dan zelfs wanneer de belanghebbende ver-
meenen mocht, tot de vrijgestelden of uitgeslo-
tenen van den schutterlijken dienst te behooren.
Dat zij, die in meer dan eene gemeente hun
verblijf honden of den zetel van hun vermogen
hebben gevestigd, tot de inschrijving verplicht
lijn binnen die gemeente, alwaar eene Dienst
doende Schutterij aanwezig is, en dat, bijaldien,
18)
Altijd wist zij den schijn te geven, alsef zij
het was, die gunsten uitdeelde en, ïonderling
genoeg, juist daardoor imponeerde zij het ge-
lelschap. Zij bracht haar tijd niet in ledigheid
door, maar studeerde vlijtig in de boeken, die
Raimond Brunneck haar, op haar verzoek had
gegevendaarom had zij haren tijd, volgens
vaite regelen verdeeld, waarvan zij niet afweek
in den voormiddag had niemand toegang tot.
haar. Na den eten vertoefde zij met de andere
dsmes in den tuin of zat in het muzieksalon.
Zij was een hartstochtelijke liefhebster van mu-
«iek en vooral zoetvloeiende stukken grepen haar
al» met betooverend geweld aanDe jonge
d&mes speelden gaarne voor haar, want zij was
een dankbare, diepgevoelende toehoorderes
alleen wanneer mé vrouw Hertwig, de bekoor
lijke, jonge weduwe, in overeenstemming met
haar rumoerig karakter, op het instrument hare
•pektakelstukken begon te hameren, hield zij de
ooren toe en ging de kamer uit.
Manou bezat bovendien, behalve andere, noe
menswaardige, voortreffelijke eigenschappen, een
bevalligheid in hare bewegingen, die, met die
her anderen, niets gemeen had. Eveneens ver
stond zij het, zich op een bijzonder bekoorlijke
*ijze te kleeden en toch waren het niet de
beste en duurste stoffen, die zij droeg.
Bijna iederen dag bracht zij, in het schemer-
"ortje, eenige oogenblikken bij de rechterswe-
huwe door. De advocaat trof zij er zelden en,
wanneer hij nog eens bij zijn moeder in de
woonkamer bleef, dan was hij, zooals altijd,
®eest stil en teruggetrokken, ofschoon hij de
hoffelijkheid nooit uit het oog verloor. Hij was
een stille, ernstige man, begaafd met diepe,
pondige kennis, die in een salongesprek geen
«hagen vermocht te scheppen I Zelden ontmoette
mj Manon in gezellige kringen, waar hij zich
l'hjd in dun kring der geleerden terugtrok of,
in de verschillende Gemeenten, waar iemand
verblijf houdt, of den zetel van zijn vermogen
heeft gevestigd, alleen Dienstdoende-, of alleen
Rustende Schutterijen bestaan, hij zich moet
doen inschrijven in die Gcraeantc, alwaar hij
voor de Personeele Belasting is aangeslagen
moetende de Ambtenaren zich doen inschrijven
in die Gemeente, alwaar zij ambtshalve verplicht
zijn hun verblijf te houden.
Dat zij, die bevonden zullen worden zich niet
vóór den eersten Juni dezes juars te hebben doen
inschrijver, door het Plaatselijk Bestuur ambts
halve zullen worden ingeschreven, en ter zake
van hun verzuim, in eene geldboete vervallen,
terwijl zij daarenboven zonder loting bij de
Schutterij zullen worden ingelijfd, indien het
zal blijken, dat er tijdens de verzuimde, inschrij
ving, geen redenen tot uitsluiting ol vrijstelling
ten hunnen aanzien bestouden.
Eu worden overigens de ingezetenen aange
maand, om zich tijdig van een geboorte-extract
te voorzien en zich alzoo van hunnen juisten
ouderdom te verzekeren, ten einde de inschrijving
behoorlijk geschiede, er zij niet komen te ver
vallen in atraffen bij de Wet bepaald.
Waalwijk den 12 April 1901.
De Burgemeester voornoemd,
K. DE VAN DER SCHUEREN.
aan de zijde van een meer bejaarde dame, een
weinig keuvelde. Een gesprek met rozig bloeiende
lippen wist hij, op handige wijze, te ontwijken.
Hij verliet het gezelschap altijd zeer vroegtijdig
en meestal dan, wanneer de vreugde haar hoogste
toppunt had bereikt. Nooit nam hij deel aan den
dans, maar Manon had herhaaldelijk opgemerkt,
dat hij er behagen in voud haar na te zien,
wanneer zij aan den arm van een auder door
de zaal vloog. De vonkelende brilleglazen volg
den haar onophoudelijk en een g oote zelfvol
doening bekroop Manon bij het waarnemen
daarvan het was een bewijs voor haar, dat hij
niet gevoelloos was voor bekoorlijkheid en
schoonheid, zooals men achter zijn rug beweerde.
Maar het was ook een genot voor een belletrist
om Manon te zien dansenZij hield er ook
hierin een bijzondere kunst op na; hare heerlijk
gevormde gestalte bewoog zich rustig op de
maat der muziek, teiwijl anderen wild en met
inspanning voortvloger.het scheen, alsof zij
bijna niet van haar plaats week en haar schoon,
wit kleed, beschreef zachtgolvende lijnen.
Eens op een bal was zij, nadat zij bizonder
veel had gedanst, toevallig op de plaats vlak
naast hem gaan zitten, daar hij onderwijl zijne
moeder had opgezocht met wie hij, terwijl Ma
non aan Terpsichore wijdde, druk had zitten
redeneeren. Toen naderde haar een jonge luite
nant, met wien zij reeds herhaalde malen had
gedanst, om haar opnieuw te vragen. Opge
wonden door de bedwelmende muziek, verhief
zij zich van haren zetel, om voor de quadrille,
die juist zou beginnen aan te tredeD, toen zij
plotseling haar schouder voelde aanraken en
Brnnnecks stem fluisterend hooi de vragen „danst
u toch niet meer, zoo is het voldoende.' Zij
had den dunser bedankt en hare plaats weer
ingenomen. #U danst te veel," vervolgde hij.
„Nu moet u uitscheiden.... het beste zou zijn dat
u met ons huiswaarts keerdet.' Manon had zijn
verzoek dadelijk ingewilligd en toen hij hare
sortie had omgeslagen en haar de witte atlaskap
over het hoofd trok, had hij schertsend den
gouden band aangeraakt en gezegd: „Weet u
wel, dat u er daarmede precies uitziet als de
koningsdochter in de sprookjes. Het vonkelen
van bet goud verried mij voortdurend, onder
welke groep in de zaal u zich bewoogt. en
wanneer u nu het kleed van Asschepoetser
droegt, zou de kroon u verraden ja zij doet
dit tegenwoordig dikwijls: als ik over de hoof
den der dames kijk, duidt de gouden band mij
altijd aan, waar ik u moet zoeken."
Manon had niets geantwoord, maar haar hartja
had onstuimig geklopt. Waren de zoo juist ge
hoorde woorden daarvan de oorzaak of kwam
het uit vrees voor den, van haat gloeienden, blik
uit de oogen van Amelie Wullbradt, die vlak
naast hem was opgedoken
Deze moest ieder woord hebben gehoord Zij
week daarna niet van Manon'a zijde en Bloot
zich ook bij de kleine groep, die huiswaarts
keerde aan.
Het was in de eerste dagen van October. De
zou had nog eens al hare warmte verzameld,
om de menschen over hare kracht in deze maand
op een dwaalspoor te brengen. De hemel spande
zich onbewolkt over de aarde en de bladeren
hingen verwelkt, naar regen smachtend, aan de
hoornen.
Voor de deur van het pension Wullbradt hield
een zonderling rijtuig stil. Het was een soort
meubelwagen, die op breede assen rustte en
waarvan de kap met wasdoek was overtrokken,-
eeu soort „Janplezier', waarin velen gemakkelijk
plaats en beschutting konden vinden, zelfs tegen
storm en regen.
Met koortsaclitigen haast snelden de dnmes de
trap op en af. Lilly en Daisy de Heesen droegen
voor het eerst lichte toiletten en waren met de
anderen reeds in den wagen geklommen. De
meiden draafden met mantels en omslagdoeken
heer. ei weer. De jonge weduwe, in teer rosa,
en miss Stevenson, in het blauw gekleed, liepen
druk pratend in den tuin; zij wachtten op me
vrouw Wullbradt, Manon en Lucy die nog bin
nenshuis waren.
Een groote, slankgeboawde, jonge man, schreed
juist door het ijzeren hek, doorliep den tuin met
groote passen, nam, in het voorbijgaan, zijn hoed
voor de dames af en was, met een sprong in
het huis verdwenen. „Zon ik freule von Stamra
kunnen spreken hij stootte, bij deze woorden,
Kitty, die zijn verschijnen in het geheel niet
opgemerkt had, onzacht in den rug.
„Freule von Stamm stotterde deze verschrikt.
Maar van de trap klonk reeds een stem, ge
tuigende van blijde verrassing „Dagobert 1 li
mogelijk I Als ik niet gedacht had, dat je mij
verrassen zoudt.„
De jonge Vrijheer begroette zijne zuster en
Manon, die haar vergezelde, met een uitdrukking
van groote vreugde.
Lucy omhelsde haren broeder en stelde dezen
aan mevrouw Wullbradt voor, die juist de trap
kwam afruischen.
„Geachte mevrouw, ik kom om zoo te zeggeD,
met het dak in het huis vallen, het was mij er
om te doen mijne zuster, nog voor het uitstapje
naar het woud, te spreken in de stad had ik
reeds gehoord, dat „Concordia' hare laatste
partij nog buiten houdt en het wa9 mijn wensch
bij de fee8tgenooten aan te sluiten.'
„Mag ik u een plaatsje in onzen wagen aan
bieden f Wij hebben meer dan genoeg en, wan
neer u moed genoeg bezit, om u onder de dames
te wagen, zal uw gezelschap ons zeer aangenaam
zijn, mijnheer de Vrijheer.'
Het scheen alsof de Vrijheer er half en half
op gerekend had mede genomen te worden, hij
maakte niet den minsten omslag en stelde zich
zeiven, op zijne eigenaardige, dolle manier, aan
de darae9 voor. Nadat de dames met mevrouw
uilen te zamen hadden plaats genomen, koo9 hij
voor zichxelve een plaatsje naast zijn zuster, die
op haar beurt, weer naast Manon zat. Juist op
het laatste nippertje, toen de wagen zich reeds
in beweging begon te zetten, kwam Amelie
Wullbradt en zwaaide zich er, zonder moeite of
bijstand, in. Zij wierp een half verbaasden,
half ironischen blik op Stamm. dien deze met
een dergelijken beantwoordde. Het lange meisje
met haar aardmannetjes gezicht, maakte op hem
geen prettigen indruk.
„Heb je Emmy van Huber ook begroet?'
vroeg Lucy, op zachten toon.
„Natuurlijk evenals de anderen.'
„Zij spreekt zeer veel over jog.'
„Hm zoo. En de baronesse?'"
„Zelden, maar zij heeft mij alle bijzonderheden
van jullie gemeenschappelijk tochtje naar het
eiland Hela verteld.'
„Het is een zeer lief meisje, niet waar Lucy
„Bekoorlijk,4 verzekerde deze.
Hij knikte zeer voldaan en beschouwde ter
sluiks Manon's schoon gevormd gelaat, met de
zachten frisschen kleur, die hem, gedurende zijn
verblijf aan de badplaats reeds had betooverd.
Maar ör was er toch eeD, die ziju blikken be
spiedde, en wel Emmy, die een misnoegd ge
zicht trok.
Toen men de stad achter den rug had, trok
men over velden en wegen langs groene beem
den voor en achter zag hot gezelschap derge
lijke voertuigen, als waai in zij zaten, naar
hetzelfde doel rijden, het stadswoud, waarin de
veieeniging „Concordia' zijn laatste zomerfeest
vierde. Na «en half uur rijdens was het feest
terrein bereikt. Bonte vlaggen wapperden, 9ier-
lijk uitgedoschte dames wenkten met lichtkleurige
parasols en de heeren zwaaiden hunne hoeden
als verwelkoming.
Met een schitterende fanfare begroette do mu
ziek iederen wagen afzonderlijk, terwijl de gaslen
er snel uitsprongen en de koele schaduw der
bosschen opzochten.
Een groote danstent wachtte op het jonge
volkje, dat zich spoedig ten volle nan het genot
overgaf. Ook Manon bevond zich onder de
dansenden, hare bonte sjerp fladderde, nu eens-
hier en dan daar, in de hoogte.
Madame Wullbradt had met andere, meer be
jaarde dames aan een tafeltje in de onmiddellijke
nabijheid der tent post gevat en keek naar het
dansen, waarbij zij geen harer beschermelingen
uit het oog verloor.
De jonge Vrijheer week nauwelijks van Ma
non's zijde, hij danste zeer veel met haar en
het deed hem blijkbaar genoegen, wanneer hij
zijn arm om het schoone meisje kon slaan.
Zoo waren er reeds uren verloopen, toen
plotseling, de zon haar lachend gelaat achter,
eensklaps opkomende, dikke wolkenmassa^ ver-
bore. Niemand lette daarop, er werd vroolijk
verder ge9cherst en gelachen. Ook gemerkte
niemand, dat de dreigende teekens aan de^fitht
steeds onheilspellender werden en stce'ds-Tmeer
zwarte wolken in vliegende haast langs liet uit
spansel joegen. De vroolijkheid had allen te
pakken en liet hen zoo gemakkelijk niet weer
los.
(Wordt vervolgd.)