Nummer 10.
Zondag 2 Februari 1902.
25e Jaargang.
Tweede Blad.
ONTWAAK]
Uitsluitend voor onze Abonné's
Brieven uit het
Brieven uit Amsterdam-
De Zuid-Afrikaanschen Oorlog,
Vrede?
Bekendmaking.
„De Nederlandsche handel
en Nijverheid",
FEUILLETON.
Hugh Conway.
inkïïïhtinuen
welke gevaar, schade of hinder kunnen
veroorzaken.'
De administratie stelt voor de Abonné's
op dit blad, 15 cent verkrijgbaar als
premie, een exemplaar van
in Woord en Beeld lc Serie.
een prachtig en nuttig werk, waarvan 1 ex.
op ons bureau ter inzage ligt.
Opgaven spoedig gewensclit.
UITVOERINGEN.
WAALWIJK.
Groot vocaal en instrumentaal Concert op
hedenavond» 1 Februari, des avonds 8 uur
in Musis Sacrum'' alhier.
(Zie Advertentie.)
Buitengewone voorstelling door den heer
Müller, O. I. Ambtenaar, op Zondag 2
Februari, 's-avonds 71/2 uur, op de boven
zaal van den heer Chr. v. d. Werff, alhier.
(Zie Advertentie.)
LOONOPZAND.
Concert, te geven door de Sophia's-Ver-
eeniging, op Zondag 2 Februari 1902, in
de zaal bij den heer E. J. van Hoorn.
Aanvang ten 6 ure 's namiddags.
(Zie Programma's.)
DRUNEN.
Concert, te geven door de Harmonie „De
Eendracht, op Maandag 3 Februari 1902,
uit het Engelsch
ten huize van den Heer C. van Huiten, te
Drunen.
(Zie Programma's.)
VLIJMEN.
Tweede groote Winter-Ditvoering te geven
door de Zangvereeniging „Ceacilia", en
'looneelvereeniging „Peperetti Co.," op
Woensdag 5 Februari 1902, bij den heer
M. van Wordragen te Vlijmen.
(Zie Programma's
I.
Men zegt wel eensde geschiedenis gaat
een cirkelgang. Een zekere geleerde
zijn naam is mij helaas ontschoten heeft
deze uitspraak verbeterd met te beweren
neen, de geschiedenis gaat een zigzaggang.
Wat orakelspreuk al geloof ik nu ook
niet, dat het eindje der dagen terug zal
keeren tot het puntje, waar do tijdpasser is
begonnen te trekken. Ik voor mij zou dus
durven volhouden de geschiedenis gaat een
cirkelgang. Immers, wat zien we gebeuren
In de oude geschiedenis is er sprake van
rhapsoden, d. z. rondtrekkende volkszangers.
En wat aanschouwen we nu in de hoog
verlichte twintigste eeuw Men heeft nu
niet zoozeer rondtrekkende volkszangers als
wel rondtrekkende volksschrijvers, dus niet
zingende, maar schrijvende rhapsoden. Of
hoe anders te betitelen al die onuitputte
lijke briefschrijvers in de verschillende bladen!
Ik heb ze bewonderd en bewonder ze nog,
die vriendelijke vrienden van de lezers
hunner couranten. Zij doen immers uit pure
mededeelzaamheid een werk, waaraan de
meeste menschen om 't nu maar eeus
klassiek uit te drukken „een broertje
dood hebben". Ik zeg de meeste menschen
en bedoel natuurlijk de meeste mannelijke
menschen, want de dames och, we weten
het allen schrijven gaarne brieven en
dan liefst nog met een of meerdere post-
scriptems er bij. En ondanks ik nu niet
de hooge eer geniet te behooren tot het
schoone geslacht, toch heb ik rnij de exen-
trieke gedachte in 't hoofd gezet, de lezers
van „Dc Echo van het Zuiden" te amusee
ren met zóó nu en dan eens een briefje
uit dat hooge Noorden. Geloof me, het
zullen ware rhapsódiën of te wel mengelmoes
zijn en al mogen ze dan niet zoo welluidend
en harmonisch in de ooren klinken als b. v.
defrhapsódie van een Liszt, toch hoop ik U te
geven mijne beste gedachten die, gekleed
in onze smedige taal, het eigendom zullen
worden van allen.
Eenigen tijd geleden las ik: „Er behoort
werkelijk eene groote dosis waaghalzerij toe,
om voor de menschen uit de middag
lichte streken te willen doen schijnen het
kleine vetkaarsje, waarmee we ons hier
behelpen."
En met die menschen, wandelende in
in die helle middag hoogte, zijn dan bedoeld
de bewoners van Noord- en Zuid-Holland
en Utrecht, terwijl de eer van „duistere
vetkaarsers" is -weggelegd voor de Noord-
brabanters. Waarde lezers en lezeressen
van „De Echo van het Zuiden" zijt gij
het met deze pessimistische uitspiaak eens
Maar neen, deze licht-vergelijking kan niet
ernstig bedoeld zijn, zij is eenvoudig ironisch.
Imtucrs, men moge al dan eens ecu ethische
grens getrokken 1 hebben, aangegeven in
„beneden en boven den Moerdijk", in deze
dagen is en wordt die grensscheiding stukje
voor stukje weggevaagd. Zeker, ontkend
kan niet worden, dat er een tijd was, dat
niet zoozeer het wetenschappelijke als wel
het sociale leven, in al zijne nuance's en
phasen, in het Zuiden niet op die hoogte
stond, als waarop het in het Noorden was
geklommen. Een feit is het ook nog dat
academische studiën „boven den Moerdijk"
volbracht moeten worden. Maar wij
wenschen te vragen, zouden op 't oogenblik
de toestanden vooral op .sociaal gebied
„beneden den Moerdijk" zóóveel slechter
zijn dan „boren den Moerdijk De vraag
stellen is ze reeds beantwoorden. Bovendien,
hij, die het platteland om de steden
vooreerst nog eens buiten quaestie te laten
in Noord-Brabant kent en ook dat in de
noordelijke provinciën, weet wel een ant
woord op deze vraag te geven. Platteland
zou ik met eene kleine variatie op een
zeker gevleugeld komisch gezegde kunnen
beweren isplatteland. Of dachten
de Noordbrabanters, die volgens boveD aan-
gehaalden schrijver in 't licht van eene vet
kaars wandelen, dat hier alle licht gloei
lampen-licht is? Wees gerust. Er branden
hier ook „gloeiende spijkers" als straatver
lichting en..... groote lichten als vroede
vaderen Wij hebben hier in. a. w. ook nog
eigenaardige patriarchale of te wel primitieve
toestanden in het helle Noorden. Oordeele
slechts, muzikale WaalwijkIk woonde
laatst eene schitterende uitvoering bij van
een fanfare-gezelschap in eene badplaatst
in 't rustend seizoen. Glansrijk was het
concert, zonder vlekken of vlekjes wer
den de. verschillende nummers, waaronder
met klinkende namen, ten gehoore gebracht.
En om nu de uitvoerende kunstenaars hun
„amezuur" te doen behouden, had men
een algemeenen drinkbak, in den vorm van
een emmer water met ten groot drinkglas
onder de tafel gezet, waaromheen allen
geschaard znten. Zoo nu en dan nam ieder
exécutant een slokje van het natuurnat, om
dan (men kent hier ook goede manieren)
de rest van den inhoud aan zijn buurman
over te reiken. Bepaald eene ideale propa
ganda voor de geheelonthouding Maar alle
scherts ter zijde, dit staaltje moge dienen,
om te doen uitkomen, dat men ook in het
verlichte Noord-Holland nog eigenaardige
gebruiken heeft, even goed als in het don
kere Noord-Brabant. En hiermede voor
heden genoeg, om U een volgenden keer
een schoteltje Hollandsche sociologie voor
te zetten.
OBSERVATOR.
HOOFDSTUK III.
liet schoonst gezicht van allen.
Sneeuw in de Hoofdstad.
I.
In 't begin der week is hier een laag
sneeuw gevallen. Het was dezen winter
voor den eersten keer. Dat witte kleed
staat de stad allerbekoorlijkst. De grachten
zijn mooi in den zomer, wanneer het volle
groen der hoornen en de fel belichte gevels
zich weerkaatsen in het heldere water de
grachten zijn mooi in het najaar, als een
goudbruine gloed over haar ligt uitgespreid;
maar het mooist zijn ze, wanneer in den
winter haar wit besneeuwde randen sterk
afsteken tegen het donkere water, haar
boometi wit omlijnd staan, haar huizen scherp
zijn geteekend door blanke streepen, mast
en dek der schepen rustig slapen onder het
sneeuwkleed. Dat is een prachtig gezicht.
Maar dit genot is voor den Amsterdam
mer niet onverdeeld. Hij weet al te goed,
dat dit mooie aspect slechts kort duurt.
Nauwelijks is het stadsleven een uur ont
waakt, of zwarte streepen, die al breeder en
breeder worden, vertoonen zich in de straten.
Het drukke verkeer van rijtuigen en voet
gangers verscheurt en bezoedelt het blanke
kleed. Het reeds sterker wordende zonnetje
helpt mee, en weldra is het mooie wit ver
dwenen eu dc geheele straat bedekt met
een zwart mengsel van sneeuw en slijk, dat
als lijtn aan de voeten blijft kleven, en zelfs
de meest waterdichte laarzen doordringt.
De vuile wegen steken donker af tegen de
weinig beloopen plantsoenen en ruime pleinen.
Zoo gaat het wanneer de sneeuw des
nachts valt, en men 's morgens bij zijn
eersten blik naar buiten door al dat witte
wordt verrast. Begint het overdag te
sneeuwen, dan heeft hij geen tijd zich tot
eene laag te verzamelen, maar wordt direct
vertrapt en verreden. Het effect is hetzelfde,
alleen de heerlijke aanblik in de morgenuren
ontbreekt.
Veel stoornis in het verkeer veroorzaakt
de sneeuw niet. De voertuigen worden met
dubbel span getrokken, de paarden zijn
voorzien van hellen, de brood- en melkbe
zorgers, met hooge laarzen gewapend, duwen
hun karretjes met meer moeite voort, maar
de zaken gaan overigens hun gewonen gang,
alleen bij overvallende, zware sneeuwstormen
staat alles een oogenbik stil. De trampaar
den kunnen hun wagens niet aan den gang
krijgen. De wissels willen niet werken, de
trarms loopen op verkeerd spoor, de passa
giers worden door den conducteur verzocht
even uit te stappen. Met vereende krachten
wordt de wagen een eindje teruggezet, en
opnieuw geprobeerd door te rijden. Doch
lang duurt deze stoornis niet. Weldra ruk
ken de bekende zoutwagens uit, die onder
uit hun bodem een zoutoplossing tusschen
de rails gieten, en met van achter bevestigde
bezems de rails zelf van sneeuw bevrijden.
Spoedig ziet men op verschillende punten
groepjes mannen verschijnen, gewapend met
bezem en schop. Voor de werkeloozen, die
Amsterdam dezen tijd, helaas maar
al te veel telt, is de sneeuw een welkome
gelegenheid om werk te vinden. Weldra
zijn duizend zoogenaamde „losse werklieden"
aan den arbeid, bij zwaren sneeuwval soms
twee duizend. Dit lijkt vee!, en men zou
kunnen meenen, dat dan de heele stad in
een wip weer schoon was. Maar daarin
zoudt ge u vergissen. Het werk is zoo
uitgebreid, dat er dagen en dagen heengaan
voor de opruiming is voltooid. Het eerst
komen bruggen en andere gevaarlijke plaat
sen aan de beurt. Het laatst de buiten
wijken. Zoo is nu b.v. Zondagnacht de
sneeuw gevallen, en als ge vandaag, Don
derdag, een wandeling door de stad maakt,
kunt ge zien, dat nog op verschillende
punten aan de opruiming wordt gewerkt,
en ik kan u verzekeren, dat ge thuis zult
komen met smerige schoenen en hoogbe-
spatte broek. En toch helpt nu het zachte
weer nog mee. De modder is grootendeels
door bezems weg te vegen. Maar wanneer
de vorst alles doet vastvriezen, en de korst
met schop en ijzer moet worden losgestooteu
dan is het een arbeid zouder einde.
Voor de Amsterdamsche jeugd is de sneeuw
een ontzaggelijke pret. Op sneeuwballen
werpen is ze gewoon dol. Niemand, oud
noch jong, wordt door haar gespaard, maar
vooral hooge hoeden en dienstmeisjes moeten
het ontgelden. Nergens is dat, geloof ik,
zoo erg als hier. Voor en na de school
uren is een wandeling door de stad abso
luut onveilig, en de politie staat hier mach
teloos tegenover. De lieve jongens zoeken
de plaatsen op, waar de sneeuw is blijven
liggen, en men kan er zeker van ziju dan
bij het vooroijgaan eenige ballen op te
vangen. Zij weten hun projectielen te wer
pen met een juistheid, die de richting der
Mauserkogels nabijkomt. De hoed van den
voorbijganger is altijd het meest begeerde
mikpunt, eu een daverend gejuich gaat op,
wanneer dit wordt getroffen en de hoed van
het hoofd geworpen. Waag het niet, u
prikkelbaar als ge toch reeds zijt, door het
slechte weer, bedreigend om te keeren, want
de jeugd is solidair, eu de geheele compag
nie concentreert haar schoten op U, ja
waagt een aanval op korten afstand. Van
alle kanten wordt ge bestormd, en het slot
is, dat ge de lijdende partij blijft. Het
wijst doet ge, geen verontwaardiging te
toonen, ongestoord door te loopen, en te
bedenken, of ge zelf vroeger ook niet zoo
bent geweest, eu op uw beurt ouderen hebt
geplaagd. A.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente
Waalwijk brengen ter openbare kennis dat ter
Gemeente-Secretarie ter inzage ligt een verzoek
met bijlagen van H. A. van Ililst om vergunning
tot het oprichten eener paardenslachterij, achter
het huis. genummerd wijk C no. 249 kadastraal
bekend in Sectie B, No. 1384.
Op Zaterdag den 15en Februari 1902, des voor-
middags te elf uren, zal op het gemeentehuis
gelegenheid bestaan om bezwaren tegen dit ver
zoek in te brengen en deze mondeling en schrif
telijk toe te lichteD.
Zoowel de verzoeker, als zij die bezwaren
hebben, kunnen gedurende drie dagen, vóór bet
bovengemelde tijdstip, op de Secretarie der Ge
meente kennis nemen van de ter zake ingekomen
schrifturen.
Waalwijk, den 31eu Januari 1902.
Burgemeester en Wethouders voorn.,
De Burgemeester,
K. DE VAN DER SCHUEREN.
De Secretaris,
F. W. VAN L1EMPT.
door
(5)
Maar mijne behandeling was langdurig en ver
velend. Mijne beide oogen werden geoperèrd. Eerst
een, en toen het welslagen van deze operatie
verzekerd, was, ook het andere. Er gingen maanden
overheen, eer het mij vergund werd, mij aan het
licht bloot te stellen. Het werd mij slecht schaars
en met de grootste voorzorgsmaatregelen toebe
deeld. Doch, wat hinderde dit, nu ik wist dat
er ook voor mij weer licht zou doorbreken Ik
was geduldig, zeer geduldig en dankbaar. Ik
volgde de voorschriften vun Mr. Jay letterlijk op,
wel wetende dat ik door zoo te doen de grootste
belooning zou oogsten.
Mijn geval is behandeld geworden volgens de
meest eenvoudige en zekere methode van oper-
eerende eenige die altijd gekozen wordt, wan
neer het karakter der kwaal en den leeftijd van
den patient het toelaat; zij wordt „solutie' of
oplossing genoemd. Toen alles voorbij, en elk
gevaar voor ontsteking geweken was; toen ik
bevond dat ik met behulp van convex geslepen
glazen voldoende kon zien, wenschte Mr. Jay
zoowel zich zeiven als mij geluk. Hij zeidc, dat
het de gelukkigst geslaagde kuur beloofde te
worden, die hij ooit volbracht had. Het moet
iets buitengewoons geweest zijn, daar mij werd
medegedeeld, dat elk oogheelkundig werk dat
sedert verschenen is, mijn geval tot voorbeeld
van behandeling vermeldt.
Tot aan mijn dood, zal ik het oogenblik geden
ken, waarop mijne genezing geconstateerd werd
toen het verband werd afgenomen en mij gezegd
werd, dat ik thans spaarzaam van mijn gezichts
vermogen mocht genieten.
De vreugde bij het ontwaken uit dien oneindigen
nacht, en de zon, do sterren aan het blauwe fir
mament weder te zien 1 Groene takken te zien
bewegen door de koelte en zachte schaduwen op
mijn pad werpend I De bloesem te zien gister
nog een knop, heden een bloem De groote,
ontzaglijke ze* te zien schitterden door het purper
uit het westen Schilderijen, menschen, bergen,
stroomen te zien, en vorm, kleur, gedaante en
tint te kennen 1 De bewegende lippen en den
blijden lach van hen, die mijn hand grijpen en
en mijn vriendelijk toespreken, niet slechts te
hooren, maar ook te zien
Aan mij scheen in deze eerste dagen van her
boren licht het gelaat van elke vrouw, man of
kind even welkom als dat van den een of anderen
verloren gewaanden, doch werdergevonden dier
baren vriend.
Langzamerhand kon ik de zwaar geslepen glazen
door lichtere vervangen, en na verloop van twee
jaren kon ik daar even goed zien als mijne mede-
menschen. Toen begon ik het leven weder te
genieten. Ik kan niet zeggen dat ik in die jaren
niet meer aun dien verschrikkelijken nacht terug
dacht; ik wendde echter geen enkele poging aan
om het geheim te ontraadselen, of iemand te
overtuigen dat dit voorval geen spel mijner ver
beelding was. Ik begroef de geschiedenis van
mijn avontuur in mijn hart en sprak er nimmer
weder van. Voor eenige gebeurlijkheid stelde
ik al de bizonderhedeu op schrift, en trachtte
toen de herrinering aan al wat ik toen gehoord
had, uit mijn gee9t te bannen. Dit gelukte mij
ten slotte tamelijk behalve één zaak. Ik kon mijn
gedachten niet gedurende langen tijd afhouden
van de herinnering aan het weenen van die vrouw,
aan den klagenden overgang dier stem van de
zoetste melodie tot de uiterste wanhoop. Wanneer
ik ooit van dien nacht droomde, \erstoorde die
kreet mijn rust: en als ik dan ontwaakte
klonk deze kreet mij in de ooren, en richtte ik
iitij bevend, doch dankbaar dat ik thans wél ge
droomd had, overeind I
Het is lente de heerlijk schoone lente van
Noordelijk Italië. Mijn vriend Kenyon en ik, wij
slenteren door door de rechtlijnige straten van
Turijn, als een paar der gelukkigste straatslijpers
die men zich denken kan. Wij hebben hier
reeds een week doorgebracht, dus lang genoeg
om al wat men hier verplicht is te bezichtigen,
in oogenschouw te nemen. Wij hebben San Gi-
ovnni in de kerken bezocht. Wij, of beter gezegd
onze muilezels, hebben met ons La Superga be
stegen, waar wii onze oogen over ket mausoleum
van Savoye'a vorstelijke greuslinic hebben laten
wijden. Wij hebben ons verzadigd aan den
aanblik van het sombere, oude Palazzo Madonna
dat het uitzicht van ons hotel tegenover de
Piazz* Castello belemmert. Wij hebben ons
verbaasd over het onbelangwekkend uiterlijk
van Palazzo Reale en hebben ons vroolijk ge
maakt om de groteske versiering van bet Palazzo
Carignauo. Wij hebben ons oordeel geveld over
de sobere schilderijengalerij Inderdaad, vre hebben
Turijn geheel „doorgewerkt', en beginnen ons
door de wet der gewoonte te gevoelen, een arm
zalig-kleine atomen, als wij op de enorme pleinen
staan en onze halzen verstuiken bij het opzien
naar Marochette's teusachtige bronzen standbeel
den.
Onze taak is geëindigd. Wij vei maken ons
thans nog slechts met vau het heerlijk weder te
genieteD, en verdrijven onze verveling met het
beredeneeren van ons vertrek er. waar wij na
deze stad onze tenten zullen opslaan.
Zoo wandelen wij lsngs de breede Via di Po,
van tijd tot tijd een blik werpend te de uitlok
kende winkels, die in hunne schaduwrijke boog
gewelven als verscholen ligger.wij gaan de
wijde Piazzi Vittorio Emanuele door wij steken
de brug over, wier vijl granieten bogen de klas
sieke Po overspannen; wij begeven ons naar de
overzijde van de Domkerk en bevinden ons op
het overschaduwd voetpad, dat naar het Capucijner
Klooster voert, waarvoor het daarvóór gelegen
breed terras, onze geliefkoosde rustplaats is. Hier
kunnen wij ons rustig nederzetten en zien de
rivier aan onze voeten, de groote stad die zich
langs den anderen oever uitstrekt, de open vlakte
buiten die stad, en ver, zeer ver, op den achter
grond, de schitterende sneeuwtoppen der Alpen
waar de Monte Ros* en de Grand Paradis zich
al» torens boven hunne broederen verheffen.
Geen wonder, dat wij aan dit vergezicht de
voorkeur geven boven kerken, paleizen of schilder
werken.
Wij verzadigen ons in den aanblik en keeren
even langzaam als wij gekomen zijn, op onze
schreden terug. Onder weg naar ons hotel be
sloten wij (zonder bepaalde reden) om het groote
plein over te steken het oude sombere kasteel
voorbij te gaan, waardoor wij op de Via di
Seminario kwamen en ons voor de twiDtigst*
maal voor de San Giovanni bevonden. Ik bleel
staan en wierp weder mijn hoofd achterover om
mij voor de zooveelste maal af te vragen op
welke bouwkundige schoonheden zijne marmeren
gevel kon roemen en terwijl ik mijn best doe
eene oplossing voor dit vraagstuk te vinden,
hoor ik tot mijne verbazing Kenyon het voorstel
doen om het gebouw binnen te gaan.
.Maar wij hebben eene gelofte gedaan,' ant
woordde ik hem„dat wij geen museums
eu andere lokalen voor tourisleu meer zouden
bezoekeo.*
„Waardoor schenden zelfs de braafste mannen
hunne geloften
„Ik veronderstel door een menigte zaken.'
„Maar door één zaak in het bizonder. Terwijl
gij staart op kanteelen en pilaren en het tracht
te doen voorkomen, alsof gij dc bekwaamste
architect van Europa zijt, gaat het schoonste
van alle bezienswaardigheden uw neus voorbij.'
„Ik begrijp u, en vergeef u de schending
onzer gelofte.'
„Dank u. Zij is de kerk binnengegaan. Ik heb
een opwelling van vroomheid, en wil dit ook
doen.'
„Maar onze sigaren
„Werp die weg voor de bedelaars. Neem u in
acht voor kleingeestigheden Gilbert, zij worden
later groot.'
Wel wetende dat Kenyon er de man niet naar
was, om een uitgelezen Havana zonder geldige
redenen prijs tegeveb, volgde ik zijn voorbeeld
en trad met hem de sombere, kille gewelven der
Zooals we in ons vorig nummer onder
telegrammen mededeelden, deed Balfour in
het Engelsche Lagerhuis, mededeeling van
het ontvangen eencr nota der Nederlandsche
regeering in zake den oorlog. De inhoud
kon nog niet gepubliceerd worden.
In afwachtiug van die publicatie van den
.nhoud van de mededeeling der Nederlandsche
'regeeritig aan het Engelsche gouvernement,
San Giovanni binnen.
Er was geen dienst. De gewone kleine gezel
schappen van toeristen wandaldon er rond en
deden hun best om een zeer belangstellend gezicht
te zetten, bij de aanwijzing en verklaring van
meesterstukken, waarvan zij niets begrepen Hier
en daar zaten enkele geestelijken te bidden.
Kenyon zocht ijverig naar „de schoonste beziens
waardigheid van allen', en eindelijk ontdekte hij
haar.
„Kom hierheen' teide hij, „laat ons gindiche
plaats nemen; daar kunnen wij haar ongemerkt
gade slaan.'
Ik plaatste mij aan zijne zijde en zag eenige
zitplaatsen van ons af, een oude Italiaansche vrouw
in knielende houding, die vurig scheen te bidden
terwijl op een stoel naast hBar een meisje zat
van omstreeks twae-en-twintig jarigen leeftijd,
Het was een meiBje, wier landaard niet te be
palen was. De wenkbrauwen en neêrgeslagen
oogleden getuigden, dat zij donkere oogen had,
maar de zuiver-blanke kleur van haar gelaat, de
edele fijne trekken en het weelderig bruine haar,
kouden haar tot elke natie doen behooren, hoe
wel ik, indied ik haar zonder dat geleide had
aangetroffen, gezegd zoude hebben dat zij eene
Engelsche was. Zij was net doch eenvoudig ge
kleed, en uit hare houding kon ik afleiden dat
zij geen vreemdelingen in oe kerk was. Zij keek
niet om zich heen, gelijk touristen gewoon zijp,
te doen, maar zat onbewegelijk stil totdat hare
gezellió haar gebed geëindigd had. Voor zooverre
men naar haar voorkomen kon oordeelen bezocht
zij de de kerk voor geen bizonder oogmerk. Waar
schijnlijk was zij slechts als geleide der oude
vrouw naast haar, hierheen gekomen. Deze oude
vrouw, bad het voorkomemen van een ver
trouwde dienstbode, Ik kon hare dunne
lippen onophoudelijk zien bewegen, en hoewel
hare woorden onhoorbaar waren, stond het vast
dat hare smeekingen uit haar hart kwamen, en
oprecht waren gemeend. Maar het mei»je aan
hare zijde nam geen deel aan hare gebeden, co
keek zelfs geen enkele maal naar baar om.
(Wordt vervolgd.)