Nummer 40.
Zondag 18 Mei 1902.
25e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Eerste Blad.
opoipj
ONTWAAKT
PINKSTEREN.
ITOOI T I E L E N,
U t g k v r n
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
Bekendmaking.
FEUILLETON.
Hugh Conway.
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond,
Abonnementsprijs per 3 maanden fO.'ö.
Franco per post door het gehe.ele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zonden
Uitgever.
den
WAALWIJK.
NATIONALE MILITIE.
Advkrtentiën 1 7 regels f 0.00 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Adverteutiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een g-oct aantal regels «u
advertenties bij abonnement worden speciale ze.cr voordelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
■etM3**ea
uit het Engelsch
Hou genotvol is deze feestdag van dm
II. Gee^ voor wie hem goed weet te ge
bruiken, ^op zoodanige wijze^ilat inderdaad
de druk van den last minder wordt gevoeld
en we vroolijk den tocht kunnen voort
zetten.
We plukken bloemen, welbekende frissche
Pinksterbloemen, die de natuur ons in
kwistigen overvloed aanbiedt en die ook in
figuurlijlcer zin zoo ruimsc «oots zijn te
vinden en die ons stemmen tol nadenken.
Mei- breede -scliaren begeven de gcb*m-
ch* talrijke zegeningen, di<> den men-
«chen sedert de eerste prediking van het
Evangelie zijn geworden en de herinnering
hieraan geeft hen eene bezielende feeststof.
Maar wij gaan in onze overpeinzing op
het Pinksterfeest verder eu denken, dat de
H. Geest de bron is van alle licht.
En het wordt ons droef te woede als wij
nagaan, dat men tegenwoordig den mond vol
heeft van „hoogere ontwikkeling* maar men
vergeet de bron, waarheen men zijne schreden
moet richten om ware ontwikkeling te putten.
Maar het is te verwonderen
De geest der boozen weet hen hoog op te
voeren tot aan den top des bergs, dan hun
EE.
WailwNlisclie en
Courant,
OVERAL VERKRIJGBAAR.
Onderzoek (Inspectie) van Verlofgangers.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente
Waalwijk maken bekend, dat bet onderzoek
(inspectie) ran alle in deze Gemeente gevestigde
verlofgangers der Militie te land zal worden ge-
houden aan het raadhuis aldaar op Maandag,
den 23 Juni aanstaande, des voormiddags te lV/3
uren.
Aan dat ondenook behoeft niet te worden deel
genomen door:
A. verlofgangers, die in het loopende
jaar vóór vermelden dag uit anderen hoofde
dan krachtens art. 124 of art. 131 der Militiewet
1901 (Staatsblad No. 212 van 1901) d.i. voor
straf onder de wapenen zijn geweest;
B. verlofgangers, die bestemd zijn om i n
het loopende jstr krachtens art. 108, art.
109 of art. Ill van genoemde wet onder de wa
penen te worden geroepen
C. verlofgangers, die krachtens de derde zin-
snede van art. 123 dier wet van het onderzoek
zijn vrijgesteld, en
D. verlofgangers, aan wie krachtens artikel 99
van het Koninklijk oesluit van 2 December 1901
Staatsblad No. 230) is vergund het onderzoek in
ovember of December van het loopende jaar te
ondergaan.
Voorts wordt de aandacht gevestigd op de
volgende wetsbepalingen
door
12)
Zonder eenig antwoord af te wachten, liep zij
vóór Priscilla naar binnen, die gereed stond haar
te volgen.
.Goeden nacht, Priscilla,' zeide ik,ik kom
niet binnen.»
,Niet binnen, Master Gilbert? Miss Pauline zal
bedroefd zijn.»
,Zij is vermoeid en niet recht in orde. Het
ware beter dat gij bij haar gingt. Goeden naeht.'
Priscilla kwam echter naar buiten, en sloot de
deur. Er lag iets gezaghebbends in haar voor
komen, zooals ik dit wel eens in mijne kinder
jaren bij haar had opgemerkt. Ik twijfelde er
niet aan of zij zou mij gaarne eene moederlijke
tuchtiging hebben willen toedeelen. Zij moest
zich echter tevreden stellen met alle mogelijke
verontwaardiging in hare stem te vereenigen.
,Het zal wel waar zijn dat zij ziek wordt, die
arme joDge lady, als haar echtgenoot in het eene
huis woont, en zij in het nodere. En hier be
ijvert zich elkeen in den omtrek om te weten
te komen in welke betrekking gij tot elkander
staat, en doet men mij allerlei vragen, en dan
mag ik niot zeggen, dat gij beiden man en vrouw
zijt.'
«Neen, nog niet.'
/Welnu, ik ga het wel doen, Master Gilbert.
Zoo gij liet de arme lady niet wilt zeggeR, dan
zal ik het doen. Ik tal haar vertellen hoe gij
haar naar uwe woning hebt gebracht en mij tot
u hebt geroepsn om zorg voor haar te dragen,
hoe gij haar dagen lang bewaakt hebt, hoe
dat de verlofganger bij dit onderzoek moet
verschijnen in uniform gekleed, en voorzien van
de kleeding- en uitrusting?tukken, hem bijzijn
vertrek met verlof medegegeven, van zijn zak
boekje en van zijn verlofpas;
dat een arrest van twee tot zes dagen, te onder
gaan in de naastbij gelegen provoost of het
naastbij zijnde huis van bewaring, door den
Militie-Commissaris ka» worden opgelegd aan
den verlofganger
1®. die zonder geldige reden niet bij het onder
soek verschijnt;
2". die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige
reden niet voorzien is van de hierboven ver
melde voorwerpen
3°. wiens kleedin;- of uitrustingstukken bij liet
onderzoek niot in voldoenden staat worden
bevonden.
4°. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een
ander bnhoorende. als de zijne vertoont;
dat de manschappen der militie tc land worden
geacht onder de wapenen te zijn niet alleen
gedurende den tijd, dien het onderzoek duurt,
maar in het algemeen, wanneer zij in uniform
zijn gekleed, zoodat zij, die ongeregeldheden
plegen of zich a«n strafbare feiten schuldig
maken, hetzij bij het gaau naar de plaats voor
het onderzoek bestemd, hetzij gedurende hot
onderzoek of bij het naar huis keeren, te dier
zake zullen worden gestraft volgens he< Cri
mineel Wetboek en hei Reglement van krijgs
tucht voor het krijgsvolk ie lande.
De verlofganger, die bij herhaling kleeding-
of uitrustingstukken, nan een ander behoorende,
als de zijne vertoont, wordt in werktlijken dienst
geroepen en daarin gedurende ten hoogste drie
maanden gehouden. De duur van dezen dienst
wordt door den Minister van Oorlog bepaald.
De verlofganger, die niet voldoet aan eene
oprotping tot werkelijken dienst, wordt als de
serteur behandeld.
Nog worden de verlofgangers uitdrukkolijk
opmerkzaam gemaakt, dat het niet-ontvangen
eener bijzondere kennisgeving hen niet ontheft
van hunne verplichting tot deelneming aan het
onderzoek, maar dat deze openbare kennisgeving
EENIG en ALLEEN als bewijs geldt, dai de
verlofganger behoorlijk is opgeroepen terwijl,
ingeval ziekte of gebreken de opkomst mochten
verhinderen, daarvan moet blijken door oser-
legging van eene gezegelde en gelegaliseerde ge
neeskundige verklaring. Goldt het verlofgangers
uan wie wegens onvermogen eene ongezegelde
verklaring is afgegeven, dan kan deze
aldus, ter verzending aau wien behoort, ter
Gemeentesecretarie worden ingeleverd. Betreft
het verlofgangers, aan wie, iu verband met een
vorig onderzoek als hier bedoeld, door denzelf
den geneeskundige reeds eene verklaring is uit
gereikt, dan kan ook voor niet-onvermogenden
met eene ongezegelde en niot-gelegaliseerde ver
klaring worden volstaan.
Waalwijk, den 11 Mei 1902.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
K. DE VAN DERSCHUEREN.
De Secretaris,
F. W. VAN LIEMPT.
Het gemeentebestuur van Waalwijk
Gelet op de aansenrijving van Heeren Gedepu
teerde Staten van Noord-Brabant van 7 April j.l
MAKEN BEKEND:
dat de door dat college vastgestelde lijst van de
gij u om harentwille hebt opgesloten en geen
awer oude vrienden meer wildet ontvangen.
O ja, Master Gilbert, ik zal haar alles vertellen
en ook, boe gij in hare kamer zijt gekomen en
haar gekust hebt voor gij die dwaze reis oi.der-
naamt, waarheen gij ook mocht geweest zijn.
Ditn aal zij zich vast en zeker alles wel herin
neren.'
/Ik beveel u haar niets te zeggen
»Ik heb reeds veel te lang aan uwe bevelen
gehoorzaamd, Master Gilbert, om er niet éón
enkel om uw eigen bestwil te weerstreven. Ik
zal het doen eu neem de gevolgen voor mijn
rekening.'
Daar ik begreep dat indien de opheldering door
Priscilla gegeveu werd, de zaak geenszins aan
mijn bedoeling zoude beantwoorden, moest lk
haar voornemen zien af te brengen. Door veel
jarige ondervinding wetende, dat die goede ziel
niet tegengewerkt maar wel geleid kou worden,
was ik genoodzaakt mijn toevlucht te nemen tot
vleierij. Daarom zeide ik als iemand die om een
weldaad smeekt:
/Dat zult gij niet doen indien ik u er om bid,
mijn besto oude vriendin. Gij houdt te veel van
mij, om iels tegen mijn wil te doen.'
Tegen dit beroep was Priscilla niet bestand,
doch zij drong er bij mij op uan om den waren
stand van zaken zoo spoedig mogelijk te open
baren.
/En houd u niet te ernstig overtuigd van het
geen zij zich al, öf niet herinnert, Master Gil
bert,' zoo besloot zij: ,9oiowijlen geloof ik dat
zij veel meer weet dan gij veronderstelt.'
Daarmede verliet zij mij en ik herv#tte mijn
wandeling, waarbij ik mijn geest pijnigde omtrent
de bedoeling van Paulines afscheids-woord.
/Wat zal het beste zijn voor mij en voor
u te vergelen of te herinneren? Hoeveel
had zij vergeten, en hoeveel herinnerde zij
Had deze ring aan haren vinger haar niet aan
getoond dat zij een gehuwde vrouw wa9 Kon
zij niet veronderstellen wiens vrouw zij was?
Zelfs al kon zij zich niets omtrent ons overhaast
huwelijk herinneren, dan vond zij zich toch bij
den terugkeer van haar geheugen onder mijne
hoede; vernam dat ik nauwkeurig met al de
omstandigheden van het droevig uiteinde van
haren broeder bekend was, en dat ik thans te
ruggekeerd was van eene reis van duizenden
in 1902 goed- en afgekeurde springsthren in
Noord-Brabant voor belanghebbenden ter secre
tarie alhier ter inzage is nedergelegd.
Waalwijk 7 Mei 1902.
liet gemeentebestuur voornoem I,
K. DE VAN DER SCHÜEREN.
De Secretaris,
V. W. VAN LIEMPT.
Burgemeester en Wethouders van Waalwijk:
Gelet op art. 34 der kieswet
MAKEN BEKEND
dat de van kracht geworden kiezerslijst voor
1902/3 voor een ieder ter inzage is nedergelegd
en in afdruk tegen betaling der kosten verkrijg
baar is.
Waalwijk, 15 Mei 1902.
Burgemeester en Wethouders
K. DE VAN DER SCHUEREN.
De Secretaris,
F. W. VAN LIEMPT.
mijlen, alleen ondernomen, om de ware toedracht
daarvan te leeren kenneu. Zij moest thans de
waarheid wel weten, al kon zij zich er dan ook
geen rekenschap van geven. Daar zij den ring
aan haren vinger hield, bewees zij, dat zij het
feit niet betwistte, dat zij, op welke wijze dan
ook, gehuwd wts. En wie anders dan ik kon
dan haar echtgenoot zijn Ja, uit alle omstan
digheden leidde ik af, dat zij tot de juiste gevolg
trekking gekomen was, en dat het uur op handen
was, waarin ik zou ontwaren of da zekerheid
haar vreugde of leed zoude brengen. Morgen zou
ik haar alles zeggen. Ik zou haar verklaren
op welke vreemdsoortige wijze ods beider leven
aaneengeschakeld werd. Ik zou haar om weder
liefde smeeken, en haar bewijzen, hoe onschuldig
ik was uan Ceneri's ontwerpen, hoe eerlijk mijne
bedoelingen waren, toen ik haar tot mijn vrouw
nam, terwijl zij in een toestand verkeerde, die
hel haar onmogelijk maakte mijn aanzoek van de
hand te wijzen. Dit alles zou zij vernemen, en
dan zou ik mijn lot van hare lippen vernemen.
Ik zau geen aanspraak maken op mijn wette
lijke rechteu. Ik zou haar volkomen vrij laten.
Niets dan liefde mocht haar aan mij verbinden.
Indien zij mij die niet kon schenken zou ik po
gingen aanwenden om hét huwelijk te doen
ontbinden maar in elk geval zou ik zorg
dragen, dat haar toekomst verzekerd bleef!
Onder soortgelijke gedachten wandelde ik tot
laat in den nacht door de schoone dreven, en
toen ik mij eindelijk huiswaarts begaf en het
openstaand venster van Pauliue's zitkamer voorbij
kwam, plukte ik een roos uit het aan den weg
gelegen tuiutje, en wierp die naarbinnen. Wel
licht zou zij die in den morgen vindon, en haar
gissende van wien zij kwam, den volgenden mor
gen dragen. Dat zou een goed voorteeken zijn.
De morgenzon brak door de wolkeu. Ik stond
op met hoop in het hart, en verbande de vrees
uit mijn gemoed. Zoo vroeg ik slechts eenigs-
zins denkeu kon Pauline te ontmoeten, begaf ik
mij naar hare woning. Zij was juist uitgegaan;
ik informeerde welken weg zij had genomen, en
volgde haar.
Ik vond haar langzaam voortwandeleride met
het hoold op d bom gezonkeu. Zij groette mij
met hare gewone, kalme lieftalligheid en wij
wandelden naast elkander voort. Ik zocht
tevergeefs naar mijn roos; hoe dwaas dit ook
oog te doen staren en blijven staren op de
vele koninkrijken, die hij hun wijs maakt
in zijn bezit te hebbetf en te kunnen uit—
dt'clen anti wie hij wil, op aardsche tem
pels en paleizen, die hij u als vervuld van
grootheid, heerlijkheid en geiot weet voor
den geest te tooveren. Eu zij sluimeren er.
verlustigen zich aan een ijdelen droom van
grootheid eu genotEn zij blijven
sluimeren eu laten zich nooit wakker schud
den en toch zullen zij eenmaal moeien ont
waken maar die ont.vaking
Zij zoeken ontwikkeling daar, waar die
niet tc vinden is, omdat zij 's inenschen le
vensdoel niet willen kennen, waarmede toch
de ontwikkeling iu den mcnsch moet over
eenstemmen.
Het verheven doel van 's monschen bestaan
verliezen zij uit het oog of verloochenen het
en stellen daarvoor een valsch doel in de
plaats. Is dat doel valsch, dan moet ook
de ontwikkeling, waarmede zij dat doel
kunnen bereiken, noodzakelijk valsch zijn.
Welnu, hun 4oel is slechts-geirietEu—hier
En dan zal bij ons op dit Pinksterfeest een
gevoel van medelijden bij ons opkomen
voor die ongclukkigen, een gevoel van
medelijden in ons hart, dat den tempel van
den II. Geest moet zijn en zullen op
dit Pinksterfeest onze gedachten zich con-
centreeren op dat pui.t te werken, te
streven voor 't goede en ware.
Nu is het maar de groote vraag, hoe en
in welke mate wij werkzaam zijn. Tegenover
ons staat de machtige vijand, die het geluk
der iudividuën en het welzijn dc maatschap
pij bedreigt, welgewapend en duchtig ver
schanst zijn naam is égoïsme en zijn banier
draagt tot opschrift: Ben ik mijn broeders
hoeder? Iu zijn legerkamp heerscheu de.
stoffelijke en de zedelijke ellende van het
pauperisme, met zijn nasleep van misdaad
en verdierlijking en al wat de beschaving
van vele eeuwen, wat wetenschap en kunst,
wat theorie en practijk hebben tot stand
gebracht om de waarde van het menschen-
leven te verhoogeu, om het rijker en voller
te maken, het wordt overschaduwd door
moge schijnen, verontrustte mij dit.
Maar, er was iets veel ergers. Zij droeg
geen handschoenen, en dnar ili aan hare linker
zijde liep, zag ik, dat de ring. die mij tot nu
toe al9 een baken van hoop had toegeschenen,
niet meer aan haar vinger was. Het wus of mij»
hart stilstond. De bedoeling was helaas I uiunr
al te duidelijk; in verband met liaur afscheids
woord van gisteravond zou geen man die niet
begrepen hebben. Hoewel zij thans wist dat zij
mijn vrouw was, wenschte zij zich van dit on
gedwongen juk te ontdoen. Pauline beminde mij
niet; thans, nu zij zich alles herinnerde, wenschte
zij weder te vergeten. De ringen waren afgelegd
om mij te toonen, dat zij mijne echtgeuo te niet
wilde zijn. Hoe zou ik thans tot haar kunnen
spreken Zij had mijn vraag door het meest
afdoend antwoord voorkomep. Zij zag dat mijn
blik op haar kleine witte hand gevestigd bleef,
doch sprak geen wroord cn trok hare handschoe
nen aan. Ongetwijfeld wenschte zij, dat ik haar
het pijDlijke eener nadere verklaring zou be
sparen. Indien ik mijn zenuwen kon bedwingen,
zou 't het beste zijn, haar zoo spoedig mogelijk
te verlaten, om nimmer terug te keeren.
Moedeloos en terneergeslagen als ik bij deze
ontdekking was, merkte ik toch een groote
verauderiug in Pauline's voorkomen op. Zij was
niet de zalfde. Er had zich iets tussclien ons
geplaatst, dat het gewoon vriendschappelijk on
derhoud bemoeilijkte. Elk woord getuigde van
bleuheid en achterhoudendheid. Wèl brachten
wij den dag als gewoonlijk door, maar het sa
menzijn inoest voor haar zoowel als voor mij
een last zijn geweest, zoo gedwongen en ge
kunsteld was al hetgeen tussclien ons gesproken
werd.
Dien avond begaf ik mij als een ongelukkig
man ter ruste. Ik kon dezen toestand niet langer
dulden, vooral nu ik meende op te merken dat
mijn tegenwoordigheid h»ar onaangena m werd.
Ik nam dus het vast besluit oin te vertrekken.
En daar lk overtuigd was, dat nnjn hartochtelijke
liefde niet tegen eenig uitstel bestand zoude zij»,
besloot ik dit reeds den volgenden dag te doen.
Ik pakte mijne koffers en stelde vast met wel
ken omnibus ik zou atreizen. Er zouden mij
drie uren in den morgen overblijven om Pris
cilla mijn laatste instructies te geven cn mijne
vrouw voor altijd vaarwel te zeggen.
den somberen aanblik van de duizenden en
tuillioenen, voor wie het bestaan een hope-
looze kamp is of die den moed om weerstand
te bieden verloren hebben.
Kuunen wij dan eigenlijk wel Pinkster
vreugde smaken, wetende dat zij op zulk
een ontzettend aantal plaatsen afwezig moet
blijven
In elk geval slechts onder die voorwaarden,
dat zij werkelijk den Heiligen Geest meer
vaardig in ons doet worden. Wij moeten de
wapens aangorden tot den aanval, strijdende
den goeden strijd des geloofs. Wij moeten
ons doordringen van het besef, dat deze dingen
niet zijn zo-oals zij bchooren te wezen, en dat
het aan ons ligt er een eind atn te maken.
Er is in deze wereld veel lijden, waartegen
geen inenschelijk optreden iets vermag, aan
hetwelk wij allen blootstaan, onverschillig in
welken toestand we voor't overige verkeeren,
en waaraan niemand ontkomtmnar daarne—
ven is ontzaglijk veel, tegen welks bestaan
we door kloeke daden hebben te protesteeren.
De Pinkstergeest vergenoegt zich niet met
een slap vertoon van deernis, ook niet met de
toevallige gave, die we in een opwèlling van
aandoening uitreikeu om den honger van het
oogenblik, die aanstonds zal wederkeeren,
even te stillen. Die geest eischt glorienden
ijver en onafgebroken toewijding.
Er moet gemeenschappelijk worden gehan
deld om door te wroeten tot aan de wortels
van het kwaad. Als de maatschappij chris
telijk wordt, niet slechts in naam als tot
lieden, maar inderdaad, dan is ook „sociale
rechtvaardigheid* iets veel hooger dan eeu
politiek strijdwoorddan wordt zij ons
eenig richlsr.oer voor elke regeling van wet-
gevenden en maatschappelijken aard.
Het gevoel, dat het zoo zijn moet, is aan
wezig, en wat in de harten leeft, moet door
liet verstand nader uitgewerkt en toegepast
worden. Ontkent mag niet worden, dat er
reeds een groote werkzaamheid zichtbaar is
en in zooverre hebben we Pinksteren als een
overwinningsfeest te begroeten maar het veld
is wit van den oogst, arbeiders komen
er altijd te kort. Scharen wij ons iu hun
gelederen
Ik kon immer9 onmogelijk heengaan, zonder
haar eenige zaken op te helderen. Ik behoefd*
haar wel niet tc wijzen op onze vrederzijdsche
verhouding, maar ik was verplicht haar te doen
begrijpen, dat zij niet de erfgename was, die zij
geloofde te zijn. Ik moest haar raededeclen dal zij
genoeg bezat om van te leven, zonder echter
daarbij te zeggen dat ik, haar wettige echtgenoot,
daarin zoude voorzien. En als dit geregeld zoude
zijn vaarwel voor eeuwig I
Zoodra ik het eenigszius voegzaam achtte,
begaf ik mij naar de woning van Pauline. Zij
kon nog niets vun mijn voornemen weten, lk
hield haar hand langer dan gewoonlijk in de
mijne, en dwong met een wanhopige inspanning
de woorden va» mijne lippen
aIk ben gekomen om u vaarwel te zeggen.
Ik vert -ek heden naar Lond«n.'
Zij antwoordde niet, doch ik gevoelde hare
hand in de mijne beven. Hnre oogen kon ik
niet zien.
„Ja; ik heb hier lang genoeg vertoefd,» ver
volgde ik, moeite doende om op rustigen toon
te spreken, „zeer vele zaken roepen mij naar de
stad terug.'
Pauline zag er dien morgen «enigszins lijdend
uit; zij was bleeker dun ik haur sedert mijne
terugkomst gezien had.
Ziende dal ik op eenig antwoord van haar
wachtte, zeide zij op zwakken toon. /Wanneer
vertrekt gij?
Dit was alles. Geen enkel woord omtrent
mijne terugkomst I „Met den middngoiunibus.
Ik heb dus nog eenige uren den lijd. Du*r dit
de laatste keer zul zijn... willen wij eeus een
wandeling maken naar de /Clearing?»
/'•Venscht gij het?»
„Indien gij er nieis op tegen hebt. Bovendien,
ik wonsch u omtrent u zelve, over geldelijke
uangelegenhedeu te spreken,' vorgde ik er bij,
om haar te doen begrijpen dat zij geen ander
gesprek behoefde te vreezen.
„Ik zal komen,' zeide zij, terwijl zij ijlings de
kamer verliet. Ik wachtte op haar. Maar, het
wa9 Priscilla die tot mij kwam. Zij wierp mij
zulke woedende blikken toe, dat ik verschrikt
voor de altijd zoo zachtmoedige vrouw terug
deinsde.
(Slot volgt.)