Rummer 68.
Donderdag 28 Augustus 1902.
25p Jaarsrang,
Toegewijd aan Handel, industrie en Gemeentebelangen.
ANTOiNlO F f II VU 1)0.
AETOOi T IE L E N,
Voor de Boeren.
Duitschland eo Nederland,
FUUir.LETVX.
T"-™x™srsïwt m-xaataas^m^muBmoM^A ^i^BBiWliSSSEngKflaa^^ T**3mxmmmtiVUgMmZ
UlTGEV K It,
WAALDIJK.
LpKKWWS?raB3
•^-r^rr-^waax :rag.gra-vrTi»*rara3WWMi» »ui)„iflBW an
Waalwijlisclif en Langstraatsclie Courant,
Dit Blad verschijnt W oe nsdag- en Zaterdagavon d.
A b o n n e m e n t s p r ij s per 3 maanden f 0.~5.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever.
De dappere Boeren generaals Botha, de Wet
en de la Rey zijn in Nederland aangekomen.
Zij zijn niet gekomen in ons land om te
worden toegejuicht en bewonderd, noen om
steun te zoeken voor dc arme burgers daar
in Zuid -Atrika voor de slachtoffer der En-
gelsche roofzucht.
Na 't vele dat wij geregeld van den oorlog
en zijne gevolgen gaven, zal het niet noodig
zijn, den toestand nog duidelijker te schil
deren iedereen kent die.
Met een strijd twee en een half jaar voor
't vrije vaderland is niet de taak volbracht,
die op de generaals rust, als voormannen
van het Boerenvolk.
Het voornaamste deel van de worsteling
moet nog komen de strijd om het bestaan
van het hollandsche ras, de strijd tegen het
rerengelschen der Boerennatie.
Maar om te vechten is kracht noodig.
En het Boerenvolk is als een ruine...
Vierduizend mail gedood op het slagveld.
Twintigduizend vrouwen gestorven van
ontbering.
Duizend kinderen wees.
En de hoeven verbrand, het vee gedood,
geen werktuigen meer om het land te bear
beiden, geen zaad om in den grond te strooien.
Dat alles //kan rech kom."
Het Boerenras is taai er. al ligt liet nu te
gronde, wanneer vriendenhanden het ophel
pen, zai bet na jaren weer ter beeu zijn.
Dat is nu de eigenlijke kwestie l'iet Boeren
volk moet geholpen worden.
Botha, de la ltey en Christiaan de Wet
zijn naar Europa gekomen om geld te zamelen
voor hun getrapte natie.
De Nederlandsche pers heeft een mooi plan
opgezet, en het is ons een eer aan de ver
wezenlijking ervan, zij het dan misschien
in zeer bescheiden mate, te kunnen mede
werken.
Maar ook onze plaats en deze geheele
streek telt talrijke Boeren-vereerders en
vrienden, getuigen de schitterende Transvaal-
avonden en de flinke geldelijke bijdragen
in onze gemeente en omstreken gegeven.
DOOU A. C. V. D. H.
23 o—
(Auteursrecht verzekerd volgens de wet.)
Carlo volgde den slaaf over de binnenplaats.
Plotseling hield deze stnnd, opende eene groote
deur en duwde Carlo door den ingang. Bedrem
meld blijf Cailo staan, doch trad, op de stem
van den kadi, bedeesd binnen Het was een schoon
vertrek, waarin de kadi met zijne vrouw en
zijne vijftienjarige dochter Oliva gezeten was. De
vloer was bedekt met kostbare tapijten schilden
en bloemen dekten den muurfraai gebeeldhouw
de meubelen stouden in kwistingen overvloed
tegen de wanden. De kadi zat op eene divan,
zijoe vrouw en dochter een weinig ter zijde van
hem, ieder op een rijk geborduurd kussen op
deo grond. Carlo echter zag alleen zijn meester,
hij dorst de oogen niet om zich heen wenden.
Na een paar lange trekken uit zijne tabakspijp
gedaas te hebben, zeide de kadi
Carlo, wees nu eens niet bedeesd, noch
vrets te zeer voor uwe toekomst, en vertel mij
«ens waar gij geboren zijt, wie uw vader en uwe
moeder waren en wat gij in uwe jaren zooal in
het leven ondervonden hebt. Vertel het mij zon
der schroom.
Aangemoedigd door de vriendelijkheid van den
kadi, vertelde Carlo eerst stotterend, maar wel
dra met eene welsprekendheid, die men in zoo'n
jeugdigen knaap niet gezocht zou hebben, al de
voorvallen uit zijn leven, die hij zich herinneren
kon Hij vertelde van zijne jeugd, van zijn vader,
moeder en zuster, van zijn studietijd en eindelijk
van het vertrek uit Almeria. Op deVraag van
den kadi, waarom de vader zoo'n geheimzinnige
*ijze vertrokkeu was, moest de ki.aap het ant
woord «chttldig blijven. Door allerlei strikvragen
trachtte de kadi te weten te komen of Carlo in
genoemde zaak wel de zuivere waarheid sprak,
Welnu dau, dat ons beroep niet ijdelzij,
drage ieder zijn penningske bij.
Gaarne zijn wij ook bereid, de gelden, die
onze lezers voor dit doel willen scheuken,
in ontvangst le nemen en in ons blad te
vermelden, om ze later at te dragen aan het
juiste adres.
Van Duitsche zijde is den laatsten tijd
heel wat geschreven over een nauwere aan
sluiting van Nederland aan Duitschland.
Eerst kwam prof Anton uit Jeno, met
een voordracht over „Een Tolverbond mei
de Nederlanden", waarin zulk een verbond
werd aanoevolen en tegelijkertijd de wen-
schelijklieid van een goede verstandhouding
in het staatkundige werd betoogd.
Later kwam prof. Halle, die de zaak op
meer Duitsch-chauvinistischen toon besprak.
En nu onlangs dr. llecksclicr, in de
Preuss. Jahrbücher.
Dr. lleckscher stelt voorop, dat er in
Duitschland geen staatsman met gezond
verstand is, die er zelfs maar in de verte
aan denkt de macht van het Duitsche rijk
te versterken door voor Duitschland, hetzij
langs vreedzamen weg, hetzij door wapenge
weld, het oppergezag over het Nederlandsche
volk na te streven. Want zoorls ieder
begrijpt, die niet volkomen groen is in de
politiek, zou, ondanks de nauwe verwant
schap der Nederlandsche taal met den
Nederduitschen tongval, de toetreden van
Nederland tot den Duitse hen Statenbond
nooit en nimmer een staatkundige verhou
ding in het let en kunnen roepen als bijv.
tusschen Pruisen en Baden. Nederland zou
veeleer, naar een bekend gezegde van prins
Bismark, een tweede Ierland in de ge
schiedenis worden.
Een ander# vraag is, of het in het belang
is van beide naburige landen, bij behoud
van de strengste zelfstandigheid, econimisch
of in staatkundig opzicht, of wel economisch
en in hel staatkundige beide, zich bij elkaar
aan te sluiten.
Prof. Heckscher beantwoordt die vraag
bevestigend.
Zijn beschouwingen eindigt hij aldus
"De Triple Alliantie was de schepping
van een genialen staatsman een Tweebond
tusschen Duitschland en de Nederlanden
zal g. en kunstmatig product, geen werk
en niet met opzet onwetendheid voorwendde.
Weldra echter kwam hij tot de overtuiging, d«t
de knaap werkelijk niets van het laatst gebeurde
wist en de vader met opzet aan zijne kinderen
de reden van het vertrek had verzwegen. Een
groot geheim, meende de kadi en terecht, moest
dus aan het vertrek ten grondslag liggen.
Ook moeder on dochter hudden met ingeno
menheid naar het verhaal van den knaap geluis
terd. Zj spraken echter geen woord tot hem.
De zeden van het land verboden haar zelfs de
oogen op den jongeling te vestigen. Uit de
blikken echter, die zij met elkander wisselden,
sprak het diep medelijden, dat zij gevoelden met
den armen knaap, die zooals duidelijk bleek, ran
goede iarailie was en eene gedistingeerde opvoe
ding had genoten. Had er ir. haar boezem een
Europeaausch hart geklopt, gewis zouden zij op
ataanden voet den knaap de vrijheid geschonken
en hem de middelen hebbon verschaft naar zijn
vaderland terug te keeren. Doch de geest var,
vrijheid had bij ltuar nog geen ingang gevonden,
zij wareu zich van de rechten der inenschen niets
bewust, en in hunne kleingeestigheid zagen zij
in een slaaf niet het ongelukkige wezen, dut wij
er inzien. De kadi sprak vervolgens in het
Arabisch een korten tijd met zijne vrouw en
dochter. Het gesprek moest wel over den kr.aap
geloopen nebben, want nu eenige oogenblikken
hernam de kadi met de hem eigen vriendelijk
heid
Zeg eens. Carlo, hebt gij ook eene zekere
voorliefde voor eenig studievak.
Ja, waarde heer, antwoordde Carlo. In
plantkunde heb ik altijd groot behagen geschept.
In onzen uitgestrekten luin was ik immer, in
vrijen tijd bezig de planten te sorteeren en hunne
geneeskundige krachten te beproeven. Hetismij
dan ook heel goed mogelijk u een groot aantal
planten te noemen, die heilzaam of verderfelijk
op ons organisme werken. Zoo u wilt, waarde
heer, wil ik wel....
Genoeg. Carlo, viel de kadi hem in de reden.
Achter mijn huis is ook een grooten, uitgestrek-
ten tuin, vol van de vreemdste gewassen. Zoo
gij wilt, kunt ge in vrijen tijd er gerust heen
gaan om uwe lievelingsstudie voort te zetten.
Maar laat u nooit de lust bekruipen te ontvluch
ten hierin zoudt ge toch tiet slagen en ik zou
mij gedwongen zien u voortaan met de grootste
ran een enkel persoon hij zal zich met
organische en historische noodzakelijkheid
ontwikkelen. Op dit fundament rust de
waarborg voor zijn duur, wast tie hoop dat
hij rijken zegen zal schenken aan beide
volkeren."
Ook Duitsche bladen bespraken de quaes-
tie. Zoo liet de Münchener Allgein. Zei-
tung aldus zich uil:
„Indien zoodanige toenaderingsplanneu
wier verwezenlijking de politieke zelf
standigheid van Nederland op gecnerlei wijze
zoude aantasten, doch veeleer daartoe zou
bijdragen om het belang, dat het Duitsche
rijk bij de territoriale integriteit van den
zwakkeren noordwestelijken nabuur heeft
te verhoogen een tastbaren vorm zullen
erlangen, dan moet het initiatief van Ne
derlandsche zijde uitgaan. Bracht Duitsch
land ze op het tapijt., dan zou daarmee slechts
het wantrouwen der Nederlansche Fraua-
quillons en de ijverzucht van andere mach
ten worden gemaakt."
In de Nederlandsche pers wordt dit denk
beeld, niet alleen van een Tol-unie, maar
ook van een nauwere politieke aansluiting
aan Djiitschland, reeds sinds langen tijd
voorbestaan door het Utrechtsch Dagblad.
Vooral met het oog op het behoud onzer
Oost-Indische bezittingen, acht dit blad
zulk een alliantie noodzakelijk. Het schreef
daarover verscheidene artikelen, die ook in
het buitenland niet onopgemerkt bleven. Dr.
Heckscher o.a. gewuagt er van en spreekt
met name van de polimiek, over de zaak
gevoerd tusscheu het Utr. Dbl. en het
Vaderland. Hij verheugt zich, dat laatst
genoemd blad, al wil het dan geen Duitsch-
Nederlandsch-Toiverbond, toch voor Neder
land een staatkundig verbond wenschelijk
acht en dat het langzamerhand overtuigt
is gewordt n, dat daarvoor eer Duilschland
dan Engeland in aanmerking komt.
Doze beschouwingen gaven den heer L.
Simons aanleiding tot een artikel „groote"
politiek" in het Handelsblad.
Hij toont zich een verklaard tegenstander
van een alliantie met Duitschland
„Als tot nu toe in ons land geen verzet
tegen heel deze groot-politieke plannenma
kerij gekomen is, het zal wel zijn omdat
men ze niet al te ernstig heeft opgenomen.
Kwam het op een referendum aan, waarbij
gestrengheid te behandelen.
Bij God, ik beloof u geen pogingen a&n te
wenden
Houd op, Carlo, ik zweer alleen bij Maho
med en heb u verboden in mijn tegenwoordig
heid iets te doen of te zeggen, dat inet uwe leer
in betrekking stnut. Ik vertrouw 11 echter vol-
komeu. al ken ik u slechts eenige uren. Thans
kunt gij vertrekken, de nacht is reeds lang geval
len en van den toren heeft de laatste oproeping
tot het gebed reeds geklonken.
De kadi sloeg op de tafel. Nibo trnd binnen
om Carlo weer naar zijn vertrek te geleiden.
Deze boog diep voor zijn heer, wenschte hem
een goeden nacht en volgde den slaaf. Weldra
w/ie Carlo in zijn vertrek. Hij viel op zijn
knieën'om God te bedunken voor de genade dat
hij hem gevoerd had in het huis van zoo'n goed
heer. Hij smeekte Hem tevens met de grootste
vurigheid de eeuwige rust te schenken aan de
ziel zijns vau-rs en te waken over de zedelijke
en stoffelijke belangen zijner bemind* zuster
Lucia. Daarna wierp hij zich op ziju bed eu viel
weldra in een diepen slaap.
Bidden is beter dan slapen, AUah is groot I'
riep bij liet krieken van den dug de muezzin of
biduurroeper met eene grove stem van dc mina
ret der naburige moskee naar de omringende
bewoners.
Ook Carlo hooide die stem, al verstond hij do
woorden niet. Hij wreef zich den slaap uit de
oogen, sprong van zijn brd en gevoelde zich
zeer verkwikt. Na zich gewoaschen en gekleed
ic hebben, deed bij een kort morgengebed en
wachtte daarna geduldig of, hoe men dien dag
over hem zou beschikken. Weldra trad Nebo
binnen en bracht het ontbijt, bestaande uit koffie
vleesch en vruchten. Daarna verwijderde hij
zich, sloot de deur achter zich toe, doch bleef
buiten de wacht houden. Toen de kadi zijn
eerste morgengebed gedaan had, gelastte hij den
knaap bij zich te brengen. Zonder scbioom
trad Carlo ditmaal binnen, wenschte op de hem
gebruikelijke wijze «goeden morgen' en wachtte
de bevelen af.
Vooreerst, sprak de kudi, hebt gij niets
anders te doen, dnn de taal des lands te leeren.
Een uileb (licentiaat of schrijver) zal u hierbij
hulp verleenen. Nieuwe bevelen heb ik u niet
te geven op dit oogcublik. Alleen hcriuuer ik
AuvERTENTiËN 17 regels f 0.G0 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Adverteutiëu 3maal ter plaatsing opgegeven,
worden ümaal berekend. Voor plaatsing vnn een groet aantal regel* en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer soordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
ons volk nader over de quastie werd inge-
icht, clan is er geen twijfel of de heeren
dagbladschrijvers zouden vrijwel in hun een
tje blijken te staan."
Wij laten bier enkele zinsneden volgen
uit prof. Simons' artikelen
Allereerst komt de vraag, boe men zich
voorstc.lt, dat Duitschland ons het bezit van
onze. Oost zou kunnen waarborgen.
Wil iuen die vraag beantwoorden, dan
moest worden vastgesteld, wie onze bezit
tingen' aldaar zouden kunnen bedreigen.
En dan blijkt dit: Australië (met Enge-
and achter zich) en Japan.
Men wil zulk een alliantie vooral om de
zekerheid voor onze koloniën. Maar dan
hebben we veel meer aan Frankrijk en
Rusland dan aan Duitschland.
Ruslands vloot heeft zich zeer uitgebreid.
Samen met de Fransche, zal zij in eenige
jaren een macht van oete> kenis wezen.
En Rusland is het eenige land, dat En
geland ook te land kwaad kan. Immers in
Azië.
Frankrijk en Rusland hebben er voor
zichzelf belang bij, dat de Engclsch-Japan-
sche invloed zich in Oost-Azië niet meer
uitbreidt. Daarom zal een hulp van
de eersten niet alleen te onze behoeve
komen en zal hun garantie-premie veel
langer zijn dan die Duitschland van ons
te vergen zou hebben. En dus indien
bet noodig mocht wezen een verbintenis
aan te gaan tot beveiliging van onze ko
loniën en van onze eigen zelfstandigheid
dan vinden we het maximum van zekerheid
tegen het minimum van opofferingen aan
den kant van Frankrijk-Rusland èn niet
van Duitschland.
Gevaar brengt zulk een verbintenis in—
tusschen altijd met zich.
En dus zal ernstig moeten overwogen
worden óf wij noodig hebben ous, om den
wille van het behoud van onze Oost, met
één of meer Europees he mogendheden te
verstaan. Ot we, gesteld voor de keus,
onze koloniën te verliezen dan wel ons alvast
half in de macht van een Europeesehe
grootmogetulheid te geven, niet het eerste
te verkiezen hadden.
Het antwoord op de laatste quaestie i*
het snelst gegeven eu luidt bevestigend.
Ook zonder onze koloniën kunnen ons
volk èn ons land bestaan.
Doch er is ten slotte een opvatting van
dit vraagstuk mogelijk, dat inderdaad gaat
verre uit boven de engbenepenheid van al
deze beschouwingen.
u, nog eens goed te denken aan de woerden, die
ik gisiereu tot u gesproken heb. Tlian9 kunt gij
weer gaan.
Carlo vertrok. Nog dienzcllden dog kwam de
Taleb, die hem de taal des lands soa onderwijzen.
Dank zij het vlugge begrip en de taaie volhar
ding van den knaap, kon deze, na een studietijd
van slechts acht uiHHuden, zich niet alleen ge
makkelijk iii hei Arabisch uitdrukken, maar het
ook correct schrijven. De kadi stond verstomd
over de vorderingen van den jongen Spanjaard
en nam hem op een morgen mede naar de
rechtbank, terwijl hij tot hem zeide:
Carlo, doe uw best goed in onze rechtsple
ging door te dringen, luister met welke scherp
zinnigheid ik de beschuldigden ondervraag en
met welke wijsheid ik in twijfelachtige gevallen
handel. Schrijf vooral goed op. wat getuigen
en beklaagden zeggen, opdat gij, als mijn ge
heugen eens te kort schiet, mij nauwkeurig de
gesproken woorden kunt mededeelen. Ziet ge,
Carlo, een bekwaam man als ik, legt er aich
vooral op toe, de beklaagden in hun eigen
woorden ie verstrikken. Luister daarom goed
nuar mij, dun kunt gij nog veel van mij leeren.
Het zal wel niet gezegd behoeven te worden,
dat Carlo, wien geleerd was, zich overal en
altijd bescheiden te toonen, en die bij ondervin
ding wist, dut ledige vaten het meeste geraas
maken, een geringen dunk kreeg v«n de be
kwaamheid zijns meesters. Hij had nu ook
meteen het zwak van den kadi. gevonden en zou,
zooveel als met zijn geweten strookte, trachten
er van te profiteeren.
Ik hoop, geachte lieer, dat uwe wijze lessen,
rijke vruchten bij mij mogen dragen ik zal
trachten iu uw geest en handelwijze door te
dringen en zal mij gelukkig rekenen, wanneer
mijne handelingen uwe booge goedkeuring mogeu
wegdragen.
Met waren zij het rechtsgebouw genaderd. Z.ij
traden binnen en zetten zich aan eene grooti
tuf el, die midden in een ruim vertrek stond. De
kadi had een maniel aangetrokken en eH
tulband opgezet. Vlak voor hem, midden op
tafel, lag de korau opengeslagen; aan zijniech-
terhnnd zat een schrijver, een Moor, aan zijne
linkerhand Carlo, terwijl op een paar passen
afstands van de tafel de provoost stond, liet
gelaat van den kadi drukte ernpt en waardigheid
Onze Oost is voor ons onverliesóaar voor
het oogen blik, waarop we den ingeboreuen
zullen hebben doen zien, dat hun belang
het onze is, en waarop we, met inspanning
van onze hoogste krachten, met opofferin
gen, die hier ons niet zullen verarmen,
maar verrijken, land en volk zullen hebben
opgewerkt tot de welvaart, die zij allereerst
behoeven.
Onze Regeering is ten aanzien van onze
West al een heel eind in de goede richling
gegaan door niet langer een man van de
wet, maar een man van de daad, een ont-
ginner, als hoofd er heen af te vaardigen.
Nu moet zij in onze Oost volgen.
Als straks de militaire man er zijn werk
gedaan heeft, zal er de militair, die eerst
ontginner zich getoond heeft, de tegenwoor
dige gouverneur van Atjeh, kunnen be
proeven, om voor héél Insulinde te gaan
doen, wat hij zoo bekwaam in één landstreek
verricht heeft.
Ook Indië heeft een kloek ontginner,
een echten leidsman noodig.
Met zoo één acht a tien jaren aan den
arbeid, door het moederland krachtig ge
steund, wordt het een beveiliging-in-zich
zelf, buiten eenige hulp van anderen.
Ons dunkt zegt het „Centrum"
dat deze argu entatie heel wat sterker is,
dan die van het „Utrechtsch Dagblad",
waar het, ter beveiliging van ons koloniaal
gebied, nauwere aansluiting bij onze Ooste
lijke buren voorstaat.
Evenwel blijven wij vasthouden bij de
mcening, dat Nederland geen enkel bond
genootschap moet sluiten noch al te vriend
schappelijke betrekkingen najagen met een
of meer groote mogendheden.
De schrijver in het „Handelsblad" her
innert er aan, dat Julian de Witt eu prins
Willem III van al hun allianties nooit veel
wil hebben gehad. In deze historische
ervaring ligt voor het Nederland onzer dagen
een ernstige les opgesloten. Nu minder dan
ooit moeten wij doen aan zoogenaamde
„groote politiek".
Juist onze algeheele zelfstandigheid als
natie moet een Europeesch belang zijn en
blijven.
Ziedaar onze beste garantie.
uit. Daar gaat de deur open en een groot aantal,
zoo vrouwen als mannen, treden de taal binnen.
Beurtelings treden de beschuldigers voor den
kadi, om hem de zaak mede te deelen, waarin
zij meenen verongelijkt of benadeeld te tijn.
Daarna worden de getuigen en beklaagden ge
hoord, waarop de rechter met onverstoorbare
kalmte uitspraak doet. Hij roept den provoost
en gelust hem den beklaagde, wiens schuld al
thans naar zijne meening, zonneklaar is bewezen,
een vijfiigtaf slagen op voetzolen te geven. Kalm
ondergaat de schuldige de hem toegewezen»
straf en kust voor en na het vonnis de handen
van den barmhartigen rechter, die straft uit
rechtvaardigheid, doch wiens hart bloedt van
medelijden. Andere beschuldigden treden op,
andere beklaagden worden geroepen, en telkens
weer wordt door den provoost het uitgesproken
vonnis aan de beklaagden voltrokken. Zie, daar
treden twee partijen tegen elkander op, ieder
wil de schuld van zich afschuiven. De kudi
echter, in zijne ondoorgrondelijke wijsheid, weet
wel hoe in zulke omstandigheden te handelen.
Hij gelast den provoost beide partijen een
dracht slagen toe te dienen. Daarna kunnen zij
opnieuw voor hem verschijnen. Het is overdui
delijk, dat de partijen, na dc straf ontvangen te
hebben, zich maar stilletjes terugtrekken.
Gestrenge heer, spreekt er weer een, zte, de
ezel, dien ik hier voor het gebouw heb vastge
bonden en die mij door doen persoon betwist
wordj i» wel degelijk mijn eigendom; hij liep
op het land, vlak ï.aust mijn huis en is toevallig
i,i den stal van mijn buurman verzeild gerankt.
Ge begrijpt d»t ik lieui heb ternggeei-chi, en dut,
toen uan mijn eiscli niet voldaan werd, ik nn t
geweld in den stal ben doorgedrongen en l.eui
mede naar mijn hui» heb genomen.
Neen, gesliengc liter, roept de ander uit
het was mijn ezel, die persoon spreekt ocwaar-
he!^' Wee dengene, die onwaarheid spreekt, roept
de kadi plechtstatig en zich voorover tot Cniio
buigend, vraag- hij. wat de eeisle persoon gengd
heeft.
(Wordt vervolgd.)