jVummer 72. Donderdag 11 September 1902. 25e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. DANK. ANTOHIO FERNANDO. WONING WET NTOON T IEL EN, Uitgever: Bekendmaking. FEUILLETON. Dit Blad -verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 8 maanden f0."5. Franco per post door het geheele rijk f Ü.9Ü. Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. WAALWIJK. Advertenties 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden S/maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels «n advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten gesloten. Reclames 15 cent per regel, Er zijn voorzeker weinig dingen, van welke de meuschen een gebrekkiger voorslel- ling hebben dan van de beteekenis en de waarde der dankbaarheid. Haar uitingen worden in den regel be schouwd als een betaling voor bewezen, onverplichte diensten voor zooverre zij daartoe niet toereikend zijn vormen zij een soort van tegemoetkoming. In de uitdrukking recht op dank, zullen de meesten niet iets tegenstrijdigs vinden. Dat komt, omdat de koopmansgeest ons geheel beheerscht. Voor wat hoort wat, is l de leus, en daar wijken we liefst niet van af. Bovendien, niemand kan leven van zijn verlies, dus is het niets meer dan natuur lijk, dat wij trachten wat meer terug tc ontvangen dan wij hebben gegeven. De renteposc raag niet worden over 't hoofd gezien. Evenwel zijn er tal van omstandigheden die Je teruggave bemoeielijkeu, zoo niet onmo gelijk maken. Wij zijn wel vaak genoodzaakt crediet te veileenen op oubeperkten datum, een post te boeken, die nooit zal worden aangezuiverd. Goed, maar dan moet ook de debiteur weten, dat het er zóó voor staat, hij behoort te doen blijken, dat hij het bestaan der schuld erkent. Zoo nu en dan eeu onderdanige betuiging, dat is toch wel het minst wat van hem gevergd kan worden. Op die manier wordeu vaak de dusge naamde weldaden bewezen. Met mildheid opent zich de hand, doeh men verlangt dan ook dit gehuldigd tc zien. Dankbaarheid is nu eenmaal eeu plicht, en wie zich aan dien plicht niet wil onderwerpen, die moet ook maar geen weldaad aannemen. Het een staat met het ander in onscheidbaar ver band. Aldus doorreacneerende, komen wij te recht bij een heel oud stelsel, dat nog voortleeft bij min beschaafde volken, zooals- bij de Batla's op Sumatra. Wie schulden heeft gemaakt en ze niet kan betalen, wordt de slaaf van den schuldeischer. Even eens is hij, aan wie eeu dienst is bewezen, en buiten staat is dien met wederdienst te vergelden, verplicht hulde te doen. Waar het pas geeft, kan dat ook wel eenigszins in het openbaar gesc'iieden, op zoodanige wijze dat hel den weldoener doet rijzen in de schatting zijner medemenschen,dat kau misschien nog eenig stoffelijk voordeel geven. Zoo niet, dan wordt er toch het zelfgevoel door gestreeld en de ijdelheid be vredigd. Dat laatste zegt men niet overluid. Ia- tegendeel, alles wordt in het werk gesteld om het bestaan dezer eigenschap te verloo chenen. Vandaar de bescheiden vriende lijkheid, waarmede dankbetuigingen vaak worden afgeweerd: nSpreek er niet van, mijn vriend, 't is inderdaad de vermelding niet waard//, of anders t is mij recht aan genaam geweest, u dien kleinen dienst be wezen te hebben." Intusschen, zoo de ander in gebreke ware gebleven met zijn dank, de /kleine dienst" zou uitgegroeid zijn tot een opoffering. in de taal den wel doeners. Maar is het dan niet waar, wat ons al- lijd is geleerd, dat ondankbaarheid een der ergste ondeugden is Met sommige rangschikkingen zijn we altijd in de war gebracht. Den naam on deugd past men zoowel toe op zichtbare handelingen als op de onzichtbare eigenschap pen waaruit zij voortvloeien. Was het niet beter het juiste woord te kiezen De ondankbaarheid als daad is zeer ze ker een gepleegd onrecht, en wij mogen al leen vragen of het met opzet en met be wustheid is gepleegd. De Indische godheid, die een in zwijm gevallen krokodil het leven redde door hem met inspannen van alle krachten naar een waterstroom te sleepen, en daarna door het weer op zijn verhaal gekomen dier werd aangevallen, had eenige reden tot klagen. Maar hij deed het niet, overtuigd dat het ondankbare monster slechts zijn natuur volgde. In het gewone maatschappelijke leven doen zich aanhoudend gevallen voor, die aan het bestaan van dankbaarheid doen twijfelen de bekende aanduiding van 's werelds loon is niet uit de lucht gegrepen, maar aan de droeve werkelijkhe d ontleend. De man dien gij, door hem op het rechte oogenblik eeuigen steun te verschaffen, in staat hebt gesteld door eigen krachtsinspanning, onder begunstiging van de; gelegenheid, zich er boven op te werken en later, als zijn doel meer dan bereikt is, met hoogmoed op u neder ziet, heeft iets van dien krokodil, want als zijn belang zulks vereischte, zou hij zonder gewetensbezwaar uw rechten voor de zijne achterstellen. Wij hebben het oog op een persoon van beteekenis, die als knaap in behoeftige omstan digheden verkeerde en het voorrecht van een gelukkigen geestesaanleg bezat. Zijn eermeester, een eenvoudig mau, had op hem de aandacht gericht van een bescher mer, door wiens hulp hij was in staat ge steld studiën te doen die hem later een hoogen rang deden bereiken. In dien tijd ontmoette hij zijn vroegeren onderwijzer: hij trad op hem toe, drukte hem met warm te de haud en bracht hem in herinnering, dat hij het was geweest die den grond had gelegd voor zijn lateren voorspoed. Dat oogenblik was voor beiden hoogst aange naam. Zou het echter geen dwaasheid zijn ge weest, als de oude mau die erkenning had geëischt als een recht En werkelijk, de gave van dank baarheid is een heerlijke eigenschap, want zij verhoogt in niet geringe mate het ge luk van dengeen wien zij is toebedeeld. Wie haar mist, is beroofd van veel zon neschijn op zijn levenspad. Het is een verkwikking der ziel, in de oogen te zien van iemand die ons weldeed, ons vriend schap bewees of liefde betoonde, en geen grooter kwaad kan men zichzelveu doen dan, geprikkeld misschien door de inblazin gen van een valschen hoogmoed, de uitin gen van dank te onderdrukken. Daarmede treedt ook het leedwezen 't welk de ervaringen .van ondank verwek ken, in een geheel ander licht. Gij, die betreurt dat een bewezen weldaad, van welker waarde gij overtuigd zijt, en die met volkomen belangeloosheid werd ver leend, geen erkenning vond, gij doet zulks niet om u zeiven, omdat mei u iets heeft [Auteursrecht verzekerd volgens de wet.) onthouden waarop gij aanspraak hebt, neen, uw gevoel betreft den ondankbare zeiven. Gij vindt het jammer, dat hij de gelegenheid om het geuol eener dankbe tuiging te smaken, ongebruikt laat, en, opklimmende tot de oorzaak, spijt het u, dat hij een eigenschap van onschatbare waarde niet schijnt te bezitter. Zoo is het, eD dan moeten we ook, om het gemeenschappelijk geluk te verhoogen, om een goede gezindheid onder de raen- scheu meer en meer te bevorderen, de dankbaarheid in de wereld helpen aankwee- keu. Natuurlijk het eerst door haar zelve te beoefenenen. Valsche trots die erken ning afweert, is uit den boozegroot kan alleen hij zijn die waardeert. De wijze waarop wij onzen medemensch goede dingen aandoen, is beslissend voor de oowekking van het gevoel, dat tot dan ken noopteen dienst met stroef gebaar en schijnbaren tegenzin verricht, verwarmt niet. Ook heeft dankbaarheid dit met de liefde gemeen, dat zij niet kan worden be volen zij moet uit het hart komen. Hier uit volgt ook, dat verwijten van ondank in den iegel hun doel wel zullen missen we kunnen in dezen zin alleen verbeteren door op zachte wijze den ondankbare te doen beseffen, van welk genoegen hij zich berooft. Alleen dan mogen wij dankbaar heid een deugd noemen, wanneer daarmede wordt gedacht aan een graad van verede ling des geinoeds, welker verhooging levens doel behoort te zijn. Het geheele maatschappelijk verkeer be staat uit een ruiling van diensten. Ver reweg de meeste worden betaald en zijn dus verrekendde anderen beknoren te worden omgezet in liefde en daarvoor is geen tarief vastgesteld. De weldaad die om dank uitgaat behoudt misschien haar stoffelijke waarde, doch haar moreele be teekenis, voor wie haar bewijst, gaat ver loren. In den eisch van dankbaarheid be vindt zich een hoog percentage van zelfver heffing en het is niet deze die ons wijsheid doet verzamelen en tot verbetering aan spoort. Klagen over ondank, ter wille van onszelven, is onwaardig. Moet het dan niet worden betreurd, dat het iu de. wereld zoo gesteld is Hebben wij ongelijk, met te beweren dat gemis aan dankbaarheid een bedroevend verschijuse1 mag heelen O neen, maar laten wij de zaak dan van de andere zijde beschouwen, van die der be- weldadigden. Eerst bij onszelven ge keken. Kleine en groote diensten, die wij niet kunnen betalen, ontvangen wij dagelijks. Het kan ook ons gebeurd zijn, dat in nood een vriendenhand ons steunde, een daad van toewijding ons voor leed bewaarde. Daarvoor erkentelijkheid te betuigen, en als het kan, haar te doen blijken door we- derkeerig hulpbetoon, is ons een behoefte, wij kuunen er ons niet van onthouden. Maar dan is die donk ook een natuur- ijke openbaring van wat leeft in het hart, en is het een genot, dien uit te spreken. VI. Uitbreiding van bebouwde kommen. De gemeenteraad is bevoegd in het bs- lang van stelselmatige bebouwing te ver bieden, dat gebouwen worden gebouwd of ïerbouwd op grond, welke ingevolge een voorafgaand raadsbesluit in de naaste toe- corast voor den aanleg van eene straat, eene gracht of een plein bestemd is. Bij een raadsbesluit, hetwelk een verbod tot aanbouw of herbouw inhoudt, wordt aangegeven, op welk deel van den grond, aan één en denzelfden eigenaar toebehoo- rendc, liet verbod betrekking heeft en worden ingeval het verbod meer dan één derde ge deelte van zijn in het plan begrepen grond betreft, de redenen medegedeeld, waarom niet tot aankoop of onteigening wordt over gegaan. Op dit raadsbesluit zijn de bepalingen van art. 7 van toepassing, met dien ver stande, dat ook belanghebbenden bij de reg. voorziening kunnen vragen tegen het ver- leenen van goedkeuring door Gedeputeerde Staten. Van de nederlegging en van de goed keuring door Gedeputeerde Staten wordt door het hoofd van het gemeentebestuur in een of meer nieuwsbladen der gemeente of bij het ontbreken daarvan, eener uaburige gemeente, onverwijld kennis gegeven. Zij worden daarenboven door hem op de ge bruikelijke wijze aau de ingezetenen bokend gemaakt. biedt het eigendom van iemand te koopen, die wegens manslag zich uit de voeten wil maken. en Ijangstrintsfhe Courant, De Burgemeester der Gemeente Waalwijk, ter sfkoudiging ontvangen hebbende het Kohier der personeele belasting no. 3, over het belastingjaar 1902. MAAKT BEKEND Dat genoemd Kohier door den Heer Directeur van 's Rijks Directe belastingen dezer Provincie op den 2den dezer is executoir verklaard en op heden aan den betrokken ontvanger der Directe Belastingen ter invordering is toegezonden. Waalwijk, den 5 September 1902. De Burgemeester voornoemd, J. TIMMERMANS Wz, (Wnd. B.) door A. C. v. d. H. 26 o— De alguazil beet zich op de lippen. Zooveel schuldigen had hij in hun eigen verklaringen weten te verschalken. Hier echter in dien ouden vos had hij zijn meester gevonden, deze gaf hem in scherpzinnigheid niets toe, deze scheen zijne geheimste gedachten te raden. In een oogwenk had hij in zijn geest eene reeks vragen opgesteld. Hoe laat was Antonio bij u? Ik denk, waarde hoer, een aur na zonson dergang. Kreegt gij wel eens meer oezoek van hem Ik kan mij niet herinneren vroeger ooit de eer van zijn bezoek gehad te hebben. Wat vroeg hij toen hij bij u oinnenkwam? Wel, of ik het huis met tuin, bosschen en landerijen koopen wilde. Gaf hij ook redenen op, waarom hij dat alles wenschte te verkoopen P Zeker, gestreuge heer, sinds den dood zijner vrouw, zeide hij, had hij hier geen genoegen meer. Alles herinnerde hem aan zijne geliefde te vroeg ontslapen gade. Hij wilde zich nu in een ander land vestigen, in de hoop, dat ver strooidheid en afwisseliug rust aan zijn diep geschokt gemoed zou'hergeven. Noemde hij u ook het land, waar hij dacht zich te zullen vestigen P Ja, Griekenland. Hoeveel vroeg hij aanvankelijk voor zijn eigendom Dat kan ik niet meer zeggen, ik geloot honderd duizend realen. Maar je begrijpt toch wel, Nathan, dat zoo'n uitgestrekt goed wel driemaal zooveel waard was. Zoo hij het publiek had verkocht, had het zeker twee honderd duizend realen op gebracht. Dat kan heel goed zijn, gestrenge heer. Ik zelf heb bem aangeraden het in publiek te veilen, maar hij had er geen ooren naar. Vermoedt ge ook, wat hier de redenen van kunnen zijn Hoe kan ik dat vermoeden Ik bemoei me met niemand, ik laat de menechen naar eigen goedvinden handeion, maar zooals ik reeds zeide, signor Antonio wilde met geweld naar een vreemd land, wijl Neen, dat kan de reden niet zijn. Wat zou dan de reden kunnen zijn, ges trenge heer Weet ik het? Ik kwam bij u om inlichtin- fen, wijl gij alleen het laatst met hem gesproken ebt en eigenaar van zijn goed gewordeu zijt. Maar zeg me nu eens openhartig, weet ge dan niet hoe of waarmede hij vertrokken is? Ik weet van niets, geachte heer. Misschien is hij 's nachts vertrokken of in den vroegeu morgen. Nog eens, ik bemoei mij zoo weinig met de meuschen, dal ik nog maar niet begrijp, hoe ze zich zoo met mij kunnen bezighouden. Ach, wat bestaat er toch een haat en nijd en af gunst op deze wereld. Wat zal ik blijde ziju als Mahomed.... Laat Mahomed nu maar in zijn graf rusten, Nathan. Ik zal u zeggen welk gerucht ik dezen morgen vernam. Eeu achtenswaardig man ver telde mij, dat hij een persoon in de stad gezien had, die sprekend op Antonio's broer, op Ferdi nand geleek. Juist wijl de gelijkenis zoo sterk wa9 en de man wist, hoe Ferdinand reeds meer malen zijn broeder op onmenschelijke wijze naar het leven gestaan had, besloot hij den vreemde ling te volgen. Hij zag toen hoe diezelfde vreemdeling zich op een avond naar Antonio begaf en er bleef, tenminste hij heeft uren ge wacht en hem niet zien terugkomen. Maar dan begrijp ik niet, dat die man u niet spoediger gewaarsehuwd heeft. Hij had in deze duistere zaak veel licht kunnen verspreiden. Dat is ook zoo. Maar Antonio was een gezien en algemeen bemind man. Ja, viel Nathan den alguazil in de rede, misschien met het doel hem in de war te breu- gen, ik had ook veel respect voor hem. Zwijg, Nathan, val mij niet zoo in de rede. Antonio, zeide ik, was gezien en bemind, ieder- een kende zijn goed karakter en dan begrijp je wel, dat men zoo aanstonds niet aan moord of aanslag durft denken. Eerst toen zijn vertrek ruchtbaar geworden was, deelde mij die man mede, wat hij ondervon den had. Maar de vader van Antonio zal toch wel eenige inlichtingen kannen geven. Neen, Nathan, de ongelukkige man is onder de harde slagen van het noodlot, kindsch gewor den. Hij lacht met alles en geeft op de hem gestelde'vragen de onzinnigste antwoorden. Jammer, dat de man, die u de inlichtingen gaf, er niet meer van gezien heeft, hij had het gerecht veel diensten kunnen-bewijzen. Dat is wel te botreuren. De man had echter nog vermoedens. Vermoedens? Welke? Wel, hij vermoedde, dat gij met Antonio gemeene zaak hebt gemaakt, dat gij en Antonio samen Ferdinand om het leven gebracht hebt, en dat gij tot loon uwer diensten voor zoo'n spotprijs het landhuis bikomen hebt. Het was alsof voor den Mahomedaan de grond openbarstte, of duizend slangen hem tegelijk in het lichaam beten, hii sprong op, hief de handen ten hemel, uitroepende: Allah 1 Allah! Mahomed Mahomed I hoort waarvan ik beschuldigd word. Zendt vuur en zwavel van den hemel en strait degenen, die mij zoo belasteren. Hoe trouw heb ik u altijd ge diend I Hoe barmhartig ben ik altijd jegens mijnen naaste geweest? Hoe heb ik altijd kwaad met goed vergolden! En nu? Ach, haalt mij bij u, trekt mij uit deze ellendige wereld, waarin haat, nijd en algunst met ontembre kracht woeden. Hij viel op zijn stoel neder en bedekte zijn aangezicht met beide handen. Zijne vrouw, die anders nooit binnentrad, wanneer hij door iemand bezocht werd, stond weldra voor hem en vroeg op den medelijden9ten toon, wat hem scheelde. Ach, vrouw, ze hebben mij van medeplichtig heid aan moord beschuldigd. Moord? op wien? Op Ferdinand, de broeder van Antonio. En aan die verklaringen schijnt de gestrenge algua zil hier geloof te hechten. Thans barsttfe ook de vrouw in tranen los. De alguazil, ziende, dat hij zich wel wat te kras had uitgedrukt, ging op minzaraen toon voort Wie zegt u, dat gij schuldig zijt? Ik zeg alleen, dat die man vermoedde... Och, rechtvaardige heer, het vermoeden is al veel te erg voor mijn eerlijk geweten. Ik maak nog niel eens een vlieg dood, en dan zou ik een mensch... foei, de gedachte alleen doet mij reeds huiverenmijn leven is voor altijd vergald. Nog een enkele vraag, Nathan. Ik geloof ook niet aan uw medeplichtigheid, dit wil ik u wel zeggen, maar vertel me eens, wist ge ook of Antonio het voornemen had zijn broer tedooden, of wist gij, toen hij u zijn eigendom te koop aanbood, dat hij zijn broer vermoord had Ik weet van niets, geachte heeralleen zag ik op het gezicht van Autouio een weinig onrusi. Mazr ook daarin kan ik mij wel bedriegen. Het was reeds donker, mijne kamer was maar spaar zaam verlicht, en dan de oogen beginnen mij ook al leelijk te foppen. Ja, dacht de alguazil, eerst schiet uw ge heugen te kort, dar. bedriegen je de oogen weer, maar beide zijn nog zeer goed bij u. Hoor eens, Nathan, ik staak voorloopig mijn verhoor. Over een dag of drie kom ik misschien wel eens weer. Mocht gij soms vHn mij het bevel krijgen op het rechtsgebouw te komen, dan zult ge hieraan wel gewillig voldoen, niel waar? Voorzeker, gestrenge heer, een rechtvaardig man, die zich niets behoeft te verwijten wiens geweten niet bezwaard is, durft onder ieder9 oogen komen en gaan, waar hij geroepen wordt. Dag, Nathan. Dag, geachte alguazil. Buiten gekomen sprak deze tot dc knechten, die hem begeleidden: zegt aan al die nieuws gierigen, dat een gestreng onderzoek zal ingesteld worden en het recht ziju loop zal hebben. Dun zal dio lastige menigte wel vau zelf uiteengaan en zich verspreiden. Het geschiedde, zooals de alguazil gezegd had. Nathan, Nathan, sprak de vrouw, zou dat zaakje zoo aQoopen? Ik weet het niel, maar voorzichtigheid zij ons aangeraden. Kunnen wij er dan nog kwaad bij Zeker, weet gij dan niet, dat de woï ver- Zij kunnen u toch niet, overtuigen, dat gij bekend waart met den moord op Ferdinand. Dat kunnen ze ook wel niet. maar du rechtspleging is hier niet zoo heel rechtvaerdig. Als het lijk gevonden werd, dan zou het ver moeden op mij zóó sterk zijn, dat ik oogenblik- kelijk in hechtenis genomen zou worden. In het ergste geval gaaft ge eene volledige verklaring van hetgeen ge gezien en gehoord hebt. Allemaal heel goed geredeneerd. Neem aan dat de rechters die verklaringen aannamen, wat ik geen oogenblik betwijfel dan zouden ze toch mijn goed verbeurd verklaren en mij nog ge vangenisstraf op den koop toegeven, wijl ik de justitie niet van den moord in kennis gesteld heb. Misschien nog eene geeseling! Neen, daarvoor ben ben ik al te oud ge worden. Maar wij moeten handelen. Het zou heel goed mogelijk kunnen zijn, dat men spoedig naar hei lijk van Ferdinand begint te zoeken. Visschers zullen hunne netten in de rivier uitwerpen; iu onzen tuin zal men wel aan het spaden garn. Nu zou het al heel toevallig zijn, als men den eersten dog het lijk vond. Zoo men begiut u- graven, zet ik al ae ramen van mijn huis wijd open eu drinken wij. ten aanschouwen van al de omstander», onze kofliie buiten onder de veranda Den gravers zeiven zullen we dikwijls eeu gln- wijo laten drinken. Zie je, dan wordt de aan dacht afgeleid en redeneert men „Neen, daar moet je het lijk niet zoeken.' AN de nacht dan ver gevorderd i», ga ik stil naar het mij alleen bekende plaatsje, haal het lijk er uit en berg het in de versche aarde, die zij p omgewoeld hebben en waarin zij dus nie moer zullen zoeken. (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1902 | | pagina 1