JVummer 95.
Zondasr 31 November 1902.
25'e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Eerste Blad.
m
Airnio msmo.
AITOON TIELEN,
SOCIALE ACTIE.
Uitgever:
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
Bekendmaking.
FEUILLETON.
EEN PLICHT.
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
A. b o n n o in e n t s p r ij s per 3 maanden f 0.~5.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden
Uitgever.
CflaBOSBOCaaaBBEEJZÏ!
stukken gelden enz., franco te zenden aan den
[Auteursreeht verzekerd volgens de loet.)
IV.
Daar wij nu toch bij de rechterzijde ge
arriveerd zijn, willen we, alvorens de lijn
van onzen „socialen rondblik" rechtstreeks
tc vervolgen, aan de hand van 't geen in
den laatsten tijd oter de „politiek van den
kerktoren" is geschreven, even siil staan bij
deze voor Noord-Brabant en Limburg zoo
belangrijke quaestie. En dan, erkennen wij
maar onmiddellijk, dat over 't algemeen
in deze zaak, onze plaats is naast
de Maas- en Roerbode, die o.a. schreef
„Dan immers zullen wij da verantwoorde
lijkheid niet meer willen dragen van eene
politiek, welke vaak schier uitsluitend let op
provinciale, districts- ja zelfs familie-belan
gen en zich geheel ongevoelig toont voor
wat het vaderland en de katholieke zaak
voordeel of schade, eer of schande brengt."
Deze ontboezeming is ons uit het hart ge
grepen. De tijd van „clubjes" en „ouder
ousjez" ook en vooral wat politieke en
sociale actie betreft is reeds lang heen.
De nieuwe koers is„de publieke zaak
moet publiek behandeld worden."
Nog te veel wordt dit vergeten. De
maatschappelijke strijd cischt mannen, die
zich niet op dat enge provincialistische
standpunt plaatsen. Zij moeten in aanra
king komen zoowel met mannen en toe
standen in de noordelijke als in de zuide
lijke provincies. Hun blik mag niet beperkt zijn
tot, noch zich blind staren op die beknepen
provincialistische eigenliefde. Dat kweekt eng
heid, vooroordeel en ondermijnt het prestige van
de Katholieke kamerclub in 't bijzonder en
van de geheele rechterzijde in 't algemeen.
„Wij hebben noodig talentvolle mannen,
die om met Mr. Anetna te spreken
WAALWIJK.
gezamenlijk de publieke taak kunnen dragen
als het moet. Er wordt nog te veel ge
teerd op de vlammende kracht van een
feestmaal, maar de stevige doorvoedheid vau
een dagelijkschen, deugdelijkeu disch is nog
de onze niet." En waarom dan als
Noord-Brabant en Limburg voelt, dat er
in het Noorden eene kracht disponibel is,
een eminente persoonlijkheid moeilijk
in 't Zuiden te remplaeeeren waarom
dan niet aldaar candidaat gesteld Omdat
de solidairiteit dat verbiedt? Of omdat hij
geen districtsman is Och, de kennis der
uoodeu eu behoeften van een district is
toch zeker voor iemand met een waarlijk
ruimen en vlug omvattenden blik niet zoo
moeilijk te verkrijgen. Bovendien een
Kamerlid en dit is o.i. het argument
heeft het belang van 't geheele land te be
hartigen. Zeker, waar 't noodig is en niet
schaadt aan de breede taak naar zijn beste
verinogen 's lands belangen te bevorderen,
kan opgetreden worden voor districtshelan-
geu, doch deze laatste, engere verplichtin
gen mogen nooit oorzaak zijn, dat de meer
algemeene uit 't oog verloren worden. En
daarom is het zaak da „politiek van den
kerktoren" uit ons midden als iets verouderds
te verbannen. Vergeet niet, dat deze tac
tiek zoo al niet voedsel, dan toch zeker een
bedekte aanleiding kan zijn, om 't provin
cialisme als een welig tierende plant in 's
lands vergaderzaal, over te brengen. Wij
zeggen 't het Centrum volkomen na „De
Moerdijk mag geen grens meer zijn."
Of moet nog langer niet als een legen
darische, maar als een teekenende naam voort
leven de titel„Brabantsche fractie." Ge-
westgenooten, er zijn politieke wolkjes aan
uwen hemel." Denk aan Grave, deuk aan
Maastricht, waar bij eene verkiezing voor
de Kamer van Arbeid de meest bevoorrechte
katholiek 430 en de meest bevoorrechte
socialist 1043 stemmen bekwamIs dit
geen vingerwijzing genoeg, om u er op
te wijzen, dat wij mannen moeten hebben,
die in 't voorste gelid moeten, maar ook
kunnen staan, opdat dj ontegenzeggelijke
knappe woordvoerders en organisateurs van
de overzijde u niet overrompelen. U zult
het toch met ons eens moeten zijn, dat
de Kamerleden de kern zij, de phalanx,
de spits, waarop al de heftige aanvallen der
tegenpartij afstuiten. En daarom geen man
nen, die door hun populariteit recht op ons
aller vertrouwen hebben, maar mannen, die
eerbied afdwingen door hunne veelomvat
tende kennis en tact, mannen, al zijn ze
Advertkntiën 17.regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Adverteutiën Smaal ter plaatsing opgegeven,,
worden ïdmaal berekend. Voor plaatsing van een g;eot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
dan niet- onze gewestgenooten, toch zeker
het gehalte der Christelijke partijen ver-
hoogen en hunne tegenstanders volkomen
staan. Mannen, die voeling houden met
hun kiezers, die niet schromen, ten volle
voor het voetlicht te komen, om zoodoende
door hun woorden en daden hen te staan,
die de maatschappij wenschen opgelost te
zien in een poel van een ontevreden, mal
contente massa, van waaruit de revolution-
naire dampen de heele politieke en sociale
atmosfeer vergiftigen.
Vindt ge zoo iemand in uw middenzooveel
te betervindt gij hem niet, welnu dan,
niet gelet op de „stemmetjes uit het
Zuiden", die er eene eigenaardige Brabant
sche Monroe-leer op nahouden en schetterend
uitroepen „Brabant voor de Brabanters
Zouden diezelfden ook die meening zijn
toegedaan, als er in de Kamer uens een
Brabantsch of Limburgsch districtsbelang
aanhangig was eu de heeren boven de
Moerdijk dan ook zeiden „Dit geldt ons
niet; immers: „Brabant voor de Braban
ters." Doch genoeg geanalyseerd. Wij
achten, evenals de Limburgsche journalisten-
vereeniging, de „politiek van den kerktoren"
eenvoudig uit den booze en lang niet meer
„zeitgemiiszig."
Daarom met kracht de nieuwe richting
uit en opgelucht en verfrischt de duffe
atmosfeer, die hier en daar in Noord-Bra
bant eu Limburg nog hangende is.
(Ingezonden.)
Daar heerscht een geest van lauwheid,
waar het geldt de deelneming aan het open
bare leven in de rijen onzer jongelingschap,
niet het minst onzer Katholieke jongeling
schap. Wat niet ligt binnen den engen
kring vau het alledaagsche drijft hun niet
meer den gloed der geestdrift naar de slapen
geen woord, geen daad van wien onzer
voormannen ook, spoort hen meer tot na-
volging.
Eeue stem heeft gesproken de stem des
Pausen. Eu de winden hebben dat machtig
woord: „Actie! actie 1" voortgedragen naar
alle oorden der beschaafde wereld van kau-
sel en tribune is die strijdkreet herhaald,
honderd-, duizendmaal, maar hij vermocht niet
de meesten der jongeren uit hunne domme
ling wakker te schrikken.
Die kreet schrikte hen niet op achter
Moge hij beseffen,
zal worden, in de
de moe gestreden
hun potteken bier. Zij vervolgden hun
leven, waarin geen hoogere drijfveeren
werkten dan zingenot en winstbejag en hun
gedachtenbanen verhieven zich niet boven
het lage peil van het alledaagsche. O 't
kan ons niet verwonderen. Zij zijn kinderen
van hunnen tijd, een tijd van kille bereke
ning en waarin ue vrucht van ieder streven
in klinkende munt moet worden uitgeteld..
Eens was het anders. Nog geen 35
jaren geleden stierf een Ignatius Wils den
heldendood in den strijd voor het recht en
vochten in Italië honderden Nederlanders
onder de Pauselijke banieren tegen den
koning overweldiger Victor Emanuel en den
oproerling Garibaldi. Met eene opwelling
van trots herinneren wij ons nog, hoe men
in dien tijd Nederland den eerenaam gaf
„La Patrie des Zouaves". Figuren als Ign.
Wils, Pieter d* Jong e. a. zullen niet ver
dwijnen in den nevel van het verleden zij
hebben zich de onstmfelijkheid verworven
en wanneer reeds lang nieuwe geslachten
deze aarde zullen bevolken, dan nog zullen
zij voortleven in de herinnering van den
Katholieken Nederlander.
Die jonge mannen deden meer dan hun
plicht. Zooveel eisclit men niet meer van
ons. Men eischt van ons, jongelieden, dat
wij onze jeugdige krachten wijden aan het
welzijn van den godsdienst en van zijne
partij. Het frissche, krachtvolle leren, dat
ons tegenstraalt uit de geschriften van een
jongere is zoo bij uitnemendheid geschikt
de flauwhartigen nieuwen ijver in te storten.
Zijue politieke denkbeelden, met het vuur
der overtuiging verdedigd, vinden alom in
gang en de spotlach, waarmee enkele licht-
zinnigen zijn optreden begroeten, verkeert
spoedig in bewondering.
Moge de jonge man daarom zijn plicht
kennen en volbrengen,
dat hij eens geroepen
plaats te treden van
strijders voor recht en waarheid, wanneer
deze den palm der victorie zullen erlangen
uit de handen van hunnen oppersten Rechter.
Immers, wanneer zij ons ontvallen dan
zullen de gelederen moeten worden aange
vuld met nieuwe, jeugdige krachten, gewon-
uen uit „1)3 Jonge Garde."
Waar zulk eene „Jonge Garde' den rugge
steun uitmaakt der oudere strijders, daar
zal de strijd eenmaal moeten leiden tot de
zegepraal van recht en waarheid.
B33B8K39B
De Echo vail het Zuiden.
Wailwjjksclte an Lanptraatsclie (our a ill,
OVERAL V E R K R IJ G B A A K
De Burgemeester der Gemeente Waalwijk, ter
afkondiging ontvangen hebbende het kohier der
I'ersoneele Belasting no. 4, over het dienstjaar
1902, 3de kwartaal,
MAAKT BEKEND:
Dat genoemd kohier door den lieer Directeur
van 's Rijks Directe Belastingen dezer provincie
up den 14en November j.l.
is executoir verklaard, en op heden aan den
betrokken Ontvanger der Directe Belastingen ter
invordering is toegezonden.
Waalwijk 17 Nov. 1902.
De Burgemeester voornoemd,
K. DE VAN DER SCHUEREN.
Burgemeester en Wethouders van Waalwijk;
Gelet op art. 73 der militiewet van 1901 en
art. 46 van het koninklijk besluit van 2 Decem
ber 1901 (staatsblad no. 230) maken bekend dat
de zitting van den militieraad voor de lotelingen
dezer gemeente zal gehouden worden te Tilburg
op het stadhuis op Vrijdag den 19den December
f902, des voormiddags om elf uur; dat alsdan
voor den militieraad moeten verschijnen de lo-
'slingen, die vrijstelling verlangen wegens zieke
lijke gesteldheid of gebreken, of wegens gemis
aan de gevorderde lengte.
Waalwijk, den 20 November 1902.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
K. DE VAN DER SCIIUEREN.
De Secretaris,
F. W. VAN L1EMPT
DOOB A. C. V. D. H.
44
(Slot.)
Het is de wil mijner bruid. Zij wil in
Almeria leven en sterven.
11e kapitein keek Pietro aan. Deze was onwil
lekeurig opgestaan en hield zich met de eene
hand vast aan de rugleuning van een fauteuil.
Zijn aangezicht was bleek en verraadde eene
hevige gemoedsaandoening.
Mag ik ook den naam en de geboorteplaats
uwer bruid weten
Voorzeker, kapitein.
Nu nam Hadji zijne bemin le aan den arm en
verzocht haar, dat zij zelve aou antwoorden.
Glimlachend sprak de schooue
Lucia Fernando, geboren te Almeria.
O, God 1 klonk er een kreet. Pietro lag in
zwijm. Ook den kapitein viel de pen uit de
hand en deze stond eonige oogenblikken spra
keloos.
Hadji en Lucia keken elkander verbaasd aan.
Zij wisten niet, wat zij van dit tooneel moes
ten denken.
Eindelijk opent Pietro de oogen, hij richt zich
met moeite op en roept met gebroken stem
Lucia, Lacia, herkent gij uw vader niet meer
Een seconde later lag de dochter in de armen
haars vaders. Den anders zoo levenslustigen
kapitein stroomden op dit gezicht de tranen
langs de wangen. Ook Hadji werd door Pietro
hartelijk omhelsd.
Toen de kapitein hen een geruimen tijd aan
hun geluk had overgelaten, sprak hij op blij-
moedigen toon
Antonio Fernando, het zal wel niet noodig
zijn te zeggen, hoe ik in uw geluk deel. Laat
ons het onderzoek voortzetten, dan kunt gij na
afloop ongestoord met uwe dochter en «oon
De Burgemeester der gemeente Waalwijk, ter
afkondiging ontvangen hebbende het 2de kwar-
taals kohier voor de belasting op de paarden,
alsmede op de als trekdieren gebezigd wordende
muildieren of muilezels, runderen en honden,
over het dienstjaar 1902—1903
MAAKT BEKEND
Dat genoemd Kohier door Heeren Gedeputeerde
Staten dezer Provincie op den 18 dezer is execu
toir verklaard en op heden aan deD betrokken
Ontvanger der Directe Belastingen ter invordering
is toegezondeu.
Waalwijk, 27 November 19C2.
De Burgemeester voornoemd,
K. DE VAN DER SCHUEREN.
spreken. Beiden zijn mijne gasten, beiden zullen
mijne kajuit deeleu, tot we in Genua zijn.
Hadji en Lucia wilden zich nu voor een oo-
genblik verwijderen, doch de kapitein verzocht
hun te blijven.
Het was intusschen reeds vier uur in de
namiddag geworden. De tweo laatste passagiers
verschenen voor den kapitein.
Carlo en Oliva wierpen een onderzoekenden
blik op het in de kajuit vereenigde vitrtal. Voor
het eerst gedurende de zeereis vestigde hij zijne
volle aandacht op L*cia. Hij antwoordde niet
eens op de vragen, die de kapitein hem stelde,
Op eens sloeg hij de haud tegen het voorhoofd,
als wilde hij ordening brengen in deu maalstroom
van gedachten en herinneringen, die zich in zijD
geest opdrongen.
Vergeef me, kapitein, sprak hij, dat ik
uwe vragen nog niet beantwoord heb. Het hoofd
duizelt mij, ik weet niet of ik waak of dreoin.
Eu een pas vooruit tredende vroeg hij met
bevende stem aau Hadji's bruid
Zijt gij niet.
Lueia i-'ernando, sprak de schoone.
Nu, dan ben ik uw broeder Carlo en deze
is Oliva, mijne geliefde bruid.
Dan heb ik de eer' jonkman, sprak de
kapitein, u beiden voor te stellen aar. uw vader.
De kapitein, zijne aandoening niet langer
kunnende bedwiugen, giug uit de kajuit en liet
den overgelukkigen vader met zijne kinderen
alleen.
Dat de wreedbeproefde Antonio dien avond de
gelukkigste uren zijns levens sleet eu er aan
het vragen en antwoorden gen einde scheen te
komen, zal wel niet behoeven gezegd te worden.
Het middernachtelijk uur was reeds lang op de
klok in de kajuit geslagen voor ieder zich ter
ruste begaf. Toen Antonio den kapitein zijn
goeden nacht toewenschte, sprak deze
Voorspelde de gouden zon ons dezen morgen
geen gelukkigen dag? Was het een coinedie of
een tragedie
Pardon kapitein, deze dag heelt mij de hoop
mijns bloeds, het leven mijner ziel wedergegeveu.
Nu gevoel ik, dat God in den hemel mij
vergiffenis heeft geschonken. Rust wel 1
Den volgenden dag was bet feest op bet schip.
Een missionaris, welke mede tot de geredden
behoorde, voltrok de doopplechtigheid aan Oliva
en Hadji. Bijna alle matrozen en passagiers
woonden de plechtigheid bij. Na afloop werden
allen op Hadji's en Carlo's kosten ruimschoots
outhaald. De edelmoedige kapitein weigerde
echter eenig geld hiervoor te ontvangen. Met
moeite liet hij zich overreden, als eene geduchtenis
aan den gedenkwaardigen dag, vau Carlo een
diamanten ring en vafc Hadji een kostbaren steen
aanvaarden. Twee dagen later voer het schip de
haven van Genua binnen. De bemanning zong
uit volle borst het'#Ave Maria Stella*.
In Genua namen zij hun intrek bij een rijk
koopman met wien de vader van Antonio een
maal aanzienlijke handelsbetrekkingen had aan
geknoopt. Van dezen vernam Antonio, dat zijn
vader reeds lang dood was. Een beroerte had
een einde aan zijn leven gemaakt. Om zich van
den toestand to Almeria te vergewissen had
Antonio, na zijne aankomst te Genua, met goed
vinden van den kapitein, oogenblikkelijk een
getrouw en scherpzinn.g matroos naar zijne
vaderstad gezonden. L)eze had niet alleen in last
in Almeria Uekeud te maken, dat de reeds lang
doodgewaande Antonio Fernando nog leefde,
maar ook, dat hij vurige verlangde dan naar
zijue geboorteplaats te keeren, zoo hij onbelem
merd den voet op dien hem zoo dierbaren grond
zetten mocht. Verscheidene weken verliepen eer
de matroos terugkeerde. Reeds begon Autonio
weer aau zijne toekomst te twijfelen, toen op een
morgen de matroos, vergezeld van zijn kapitein,
zich bij hem aanbood.
Brengt gij goede tijding, maat? vroeg hij
hem op stamelenden toon.
Signor Antonio gelieve zich maar eens van
den inhoud van dit stuk te overtuigen. Dit
zeggende overhandigde hij Antonio eene zwaar
gezegelde enveloppe.
Na even aandachtig de zegels beschouwd te
hebben, opende Antonio den brief. Hudji, Carlo,
Oliva en Lucia waren ook inmiddels toegesneld.
Vol spanning hielden zij het oog op hun vader
gericht. Eensklaps overdekte een glans van
vreugde zijn gelaat,
Lees, lees 1 riep hij uit, ik ben vrij, volko
men vrij, men wacht oos met ongeduld; het
bericht van onze komst heeft in geheel Almeria
de groot9te blijdschap verwekt. Zelfs mijn land
huis is in orde gehouden en eene grooto som
gelds ligt op het stadhuis nog te mijne!
beschikking.
Deze som was de rest der nalatenschap van
zijn vader. Ook in Griekenland kon hij de
erfenis van zijten sinds een paar jaar overleden
oom opvorderen.
Nu vader, sprak Carlo, geld hebben wij nu
juist zoo heel erg niet noodig De kostbaarheden,
die wij ondanks den brand on zee hebben kunnen
behouden, zijn meer dan voldoende om u en ons
allen eene onbezorgde toekomst te verschaffen.
Ik verheug mij vooral over de blijdschap,
welke de bevolkiug in Almeria aan den dag legt
en over het vurig verlangen, dat zij koesteren
om ons weer in huu midden te hebben. Dit
moet voor u en ons allen een bewijs zijn, dat
het grootste gedeelte der inwoners nooit aan
uwe schuld geloofd en u altijd een warm hart
heeft toegedragen.
Nog een paar dagen zou Antonio nu in Genua
vertoeven. Dien tijd maakten de verloofden zich
ten nutte door in de voornaamste winkels der
stad meubelen en andere dingen, welke in
hunne toekomstige huishouding noodig zouden
zijn, aan te schaffen. Antonio zelf trachtte den
kapitein over te halen, de feesten te Almeria bij
te wonen. De kapitein mee de echter te moeten
bedanken. Hij was nog te jong, zei hij, eu
daarenboven zou een koner of langer verblijf in
de ouuiiddelijke omgeviug vau twee jeugdige
gezinueu misschien te aanstekelijk of verleidelijk
op hem werken. De zee moest nog eenige jaren
zijn element zijn, alvorens hij er toe kon
besluiten, zich (naar zijne eigenaardige zegswijze)
een blek aan de beeoen te hangen Toch viel
het dienzelfden vroolijken, levenslustigen matroos
hard, vnn Antouio te moeten scheiden. Hij had
den diepbeproefden vader innig lief gekregen
dat lijden, met zooveel berusting gedragen, had
eerbied en bewondering in hem gewekt.
Lang oogde hij het vaartuig, dat het vijftal
met zich voerde, na. Aau het groeten en wuiven
scheen geen eind ta komen. En toen eindelijk
het schip als een stip achter de kim wegdook,
veegde hij een traan uit het oog en sprak bewo
gen lot zijne matrozen, die naast hem op de
kade stonden
^Mannen, wij hadden hem lief, onzen
Pietro 1 Eeuwig zul hij in mijne herinnering
leven."
Op een overschoonen morgen in de maand
Augustus voer het 6chip, waarop het vijftal zich
bevond, de haven van Almeria binnen. Op de
kaden stonden de inwoners als samengepakt.
Van schier alle huizen wapperde de vlag. Alles
juichte, alles jubelde. Antonio was bij den aan
blik van dat schouwspel diep bewogen. Hij
richtte nu eens de blikken op de toeschouwers,
in wie hij nog maar weiuigen van vroeger scheen
te herkennen, dun weer op de gebouwen, die
sahior alle in een tijdsverloop van vijf en twintig
jaren veranderd waren. Alleen de eerbiedwaardige,
oude toren hief zich, als ahijd, nog even fier naar
het zwerk. De hoogen treurwilg ler zijde van
den toren beschaduwde nog steeds de plek waur
zijne dierbare betrekkiBgen sinds jaren rustten.
Al die herinneringen van vroeger, dat weerzien
thuns, de vreugde der bevolking, troffen den
overgelukkigen voder diep. Ook Carlo en Lucia,
Olivu en Hadji wuren stil. Nadat allen uun wal
waien geslapt, trad de zoon van den ouden
alguazil, die zijn vuder in diens betrekking wus
opgevolgd, op Antonio toe. Hij heette hurtelijk
welkom in het land zijner geboorte, schetste
het leed, dat de bevolking ondervonden hud,
toen hij gemeend had te moeten vluchten. Hij
verhaalde, hoe de oude Silvio eo de monnik vuu
het Atlasgebergte voor hem ten beste hadden
gesproken op den dag der terechtzitting, hue
eindelijk de opgelegde straf sinds jaren al was
uitgeboet. God, zoo eindigde hij, heeft u wel
diep beproefd, Antonio Fernando, doch hij heeft
u thans ook met weldaden overladen. Uw kinde
ren heeft hij u niet alleen teruggeschonken. Hij
verbond hen unn personen, die, hun wezen zegt
het ons, wuardig zijn in uwe familie te worden
opgenomen. Geniet thans de rust, waarop gij, na
zooveel jaren zwalkens op den' grooten plas,
aanspraak inoogt maken. Wets weer voor Almeria,
wat gij altijd geweest zijt: dc vader der armen,