[Nummer 5. Donderdag- 15 Januari 1903. 26e Jaargang. 9 Toegewijd aan Handel, industrie en Cemeentebelangen. miiEPiiiuuii. Al TOON TIELEM, DE BEEOEPSWET. Sift Uitgever: FEUILLETON. r i* BUITENLAND. Spanje. isss&ssssssamemssxsa» Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond A. b o n n e m e n t,s p r ij s per 3 maanden f 0.^5. Franco per post door het geheele rijk f 0.90. Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. niet juist te weten, wat de n Beroeps wet hier dus nog eens iets over: Artikel 75 der Ongevallenwet 1901, tot uitvoering waarvan deze wet moet dienen, luidt De bepaling, vervat in artikel 1, treed in werking op een nader door Ons t BEKENDMAKING. Vroeger hebben we breedvoerig in ons blad de ongevallenwet besproken en ook later een kort woord er over de daarmede in 't nieuwste verband staand e Beroepswei." Thans nu de patroons een formulier bedoeld in artikel 1 van het besluit van 8 Decem ber 1902 tot vaststelling van een algemee- nen maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 16 van de Beroepswet, ter invulling hebben ontvangen blijken er velen toch EERSTE GEDEELTE. Oude Herinneringen. te bepalen tijdstip, doch niet voor dein werkiugtreding van de in artikel 75 be doelde wet. Nu is -deze bepaling van artikel 1 de hoofdbepaling der wet. Zoolang zij niet in werking was gel reden, bestond de onge- vallonverzekering slechts op papier. Het was dus van het hoogste gewicht, dat deze beroepswet, waarop die inwerkingtreding wacht, zoo spoedig mogelijk tot stand kwam, en zulks is geschied. Vooral de minister van Justitie, die uit den aard der zaak het meest bij deze rege ling van processuëelcn aard betrokken is, heeft aanspraak op den dank van allen, wien het er werkelijk om te doen is, artikel 1 der Ongevallenwet zoo spoedig mogelijk toegepast te zien. Over de beslissingen, waartegen inge volge de bepalingen dezer wet beroep openstaat wordt geoordeeld door raden van beroep en in hoogste ressort door een cobege voor het llijk. In de raden van beroep hebben werk gevers en werklieden zitting. Voor liet overige wordt alles wat de samenstelling der in het eerste lid be doelde colleges en de wijze van bohau— deling der beroepen betreft, bij nadere wet geregeld. Bij Koninklijk besluit van 6 Mei 1901 Stbl. no. 105 werd bepaald, dat de Onge vallenwet 1901 in werking zou treden op den lsten Juni 1901 met uitzondering van de bepaling van art. 1. Dit kon niet anders, wijl art. 116, al. 2 voorschrijft De hoofdzaak is thans de sameustelliug der raden van beroep, die zullen we hier behandelen. In het oorspronkelijk ontwerp berustte deze, wat de leden-werkgevers en leden werklieden betreft op eigen aangifte van de gegadigden, benoeming door Gedeputeerde Staten uit deze aangegevene, er. aanwijzing voor eene bepaalde terechtzitting uit deze benoemden door loting. WAALWIJK. De nieuwe regeling wijkt van de vroegere te dezen opzichte af iu de volgende pun ten lo. Eigen aangifte, als voorwaarden voor benoembaarheid tot lid-werkgever of lid werkman van den raad van beroep, is ver vallen. 2o. Medewerking van belanghebbenden bij dc aanwijzing van de werkgevers en de werklieden, leden van den raad van beroep, is voorgeschreven. 3o. Leden-werkgevers en leden-werklieden worden voor drie jaren benoemd en oefenen geregeld gedurende bepaalde tijdstippen hunne functiën uit. Het sub 2o. genoemde is het voornaamste. Die medewerking bestaat hierin, dat Ge deputeerde Staten deae leden wd benoemen, maar op voordracht van de belanghebbende werkgevers en werklieden. Slechts om bizondere redenen zullen Gedeputeerde Staten van deze voordracht kunnen afwij ken, welke beslissing dan met redenen om kleed moet zijn. Deze 'voordracht heeft plaats door hiertoe namens werklieden en werkgevers gemachtigden. Een volgens een algemeeuen maatregel van bestuur te bepalen getal werkgevers of werklieden wijst gemachtigden aan, en een volgens een alge- meenen maatregel van bestuur te bepalen getal gemachtigden draagt de leden-werk gevers of leden-werklieden aan'Gedeputeerde Staten voor. Uit de alle 3 jaren op te maken lijsten heeft volgens rooster ieder lid-werkgever en ieder lid-werkman jaarlijks gedurende eene maand zitting. Bewijs van bevoegdheid om te machtigen en voor te dragen en om gemachtigden en voorgedragen te worden is eene bij den burgemeester af te halen kaart. Grondslag voor het bepalen van het ge tal kaarten, noodig om te machtigen is het getal afgehaalde kaarten. Wij kunnen ons den gang van zaken als volgt voorstellen ln een ressort, waar misschien 15,000 of meer werklieden woonachtig zijn, die tot het doen van voordrachten zouden kunnen medewerken, worden slechts 7200 kaarten afgehaald. De houders dezer 7200 kaarten zijn be voegd (niet verplicht) voor te dragen wijl de Eaad van Beroep bestaan zal uit 24 leden werklieden en 24 plaatsvervangen de leden werklieden, en volgens art. 14, 2de lid, de helft meer voorgedragen kunnen worden 36 leden en 36 plaatsvervangers, waaruit Gedeputeerde Staten 24 leden en Advertentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contrsot gesloten. Reclames 15 cent per regel, 34 plaatsvervangers moeten benoemen. Zij kunnen derhalve 72 personen voorgedragen. Neemt men nu aan, dat er 100 kaarten noodig zijn om een gemachtigde aan te wijzen, dan zullen twee gemachtigden één lid en een lid plaatsvervanger kunnen voor dragen. Stelt men het getal der kaarten, noodig voor een gemachtigde, op 50, dan zullen er 4 gemachtigden noodig zijn om een lid en een lid plaatsvervanger aan te wijzen. Deze regeling is niet eenvoudig. Het eenvoudigst zou geweest zijn benoeming door Gedeputeerde Staten. Maar van dien een voud heeft men niet willen weten. En terecht. Bij becordeeling van de wijze, waarop deze medewerking der belanghebbenden geregeld is, zal men voortdurend hierop moeten letten er is hier sprake van het aanwijzen van leden-werkgevers ran den eenen kant, en van leden-werklieden van den anderen kant, en wel iu een recht sprekend college, en niet van het zitting- nemen van werklieden en werkgevers van verschillende richlingen in een politieke vertegenwoordiging. Nu iets over de formulieren die ieder werkgever heeft ontvangen en waarvan we hierboven spraken. Daarover lezen we in het D. v. N. Vraag 1 en 2 en 3 eischen geen toe lichting. Met vraag 4 hebben enkel de hoofden van gemeenten of provinciën te maken particuliere werkgevers halen hierdoor dus maar een stroep. Vraag 5 kan geen moeilijkheid opleveren. Vraag 6 beantwoordt men met jaalsmen 25 jaar is2o. menschen in dienst had voor de uitoefening van een verzekeringsplichtig bedrijf van I Jan. 1902 tot 1 Jan. 1903, dus werkgever was in den zin der wet. Vraag 7 en 8 gaan we voorbij. Maar vraag 9. Hoeveel werklieden hebt ge, die gerechtigd zijn een gemachtigde te kiezen voor den Beroepsraad. Men moet opgeven het aantal werklieden boven de 25 jaar dat gedurende het laatste jaar bij niet meer dan twee ondernemingen werkzaam is ge weest. Voor de seizoenbedrijven is dit tijd perk korter gesteld die bedrijven vindt men ongenoemd iu de bij het formulieren ge- Eenvoudig naar het stadhuis gaan en daar een formulier halen. Dat kan overigens ieder doen, wiens for mulier in het ongereede is geraakt. En die, na bovenstaande toelichting, zich nog niet in staat acht om het formulier in te vullen, mag naar 't stadhuis komen, waar men hem helpen zal. Dat is ook al in de wet voorzien. Ten slotte ditDie het formulier onjuist invult kan ten hoogste een boete krijgen van f 100 of een maand gevangenisstraf. Die het valschelijk invult kan ten hoogste zes maanden de doos ingaan. Zaterdagavond is een revolverschot gelost op den koninklijken stoet te Madrid, waarin men aanvankelijk een aanslag op het leven van den jeugdige Alfonsus XIII meende te zien. Dit bleek intusschen onjuist. De koninklijke familie keerde terug van de Salve—kerk op het Oostplein, toen een persoon zijn revolver loste op een der leden van de stoet, zonder echter zijn doel te bereiken, Toen de koning het schot remain bracht hij het hoofd voor hflt portier, maar de koningin—moeder greep hem bij de hand en drong hem zich terug te trekken. De dader werd onmiddelijk gegrepen. Op het politiebureau verklaarde hij Feito te heeten en het plan te hebben gehad, niet den koning maar den opperkamerheer te dooden. Iu zijn zakken werden verschillende papieren gevonden, waaronder een visitekaartje van den burgemeester te Madrid, ontvangbewijzen van aaogeleekende brieven aan den president der Vereenigde Staten, den koning van En geland, deu keizer van Duitschland, den czaar en den president van het gerechtshof van Mexico., Deze zonderlinge correspondentie deed reeds het vermoeden ontstaan dat ra n met een krankzinige te doen had. Ook bleek, dat Feito, die met een fran^aise gerouwd is, op verzoek vau zijue echtgenoote, reeds vroeger in een krankzinnigengesticht gezeten heeft. De reden van zijn daad, beweerde hij, was hierin gelegen, dat de opperkamer heer, de hertog van Sotomayor, hem een betrekking beloofd had, zouder zijn woord te hebben gehouden. De politieagent, die Feito arresteerde, heeft verklaard Toen het rijtuig passeerde, plaatste een persoon zich plotseling voor mij en loste eeu revolverschot op het tweede rijtutg. Ik De Echo van het Zuiden re Laiptraatseke Courant, BURGEMEESTER en WETHOUDERS der emeente Waalwijk noodigen de lotelingen hunner emeente, die verlangen bij de ZEEMILITIE te ienen, Hit zich daartoe vóór den len Februari e. k., bij hen aan te melden. De beroepen, die door den Minister van Marine zijn aangewezen, als geacht te kunnen worden hen, die ze uitoefenen, het meest geschikt te maken ter opleiding voor de diensten bij de Zeemilite zij i de volgende I Stuurlieden, stuurmansleerlingen, en verdere zeevarenden op koopvaardijschepen vandegroote en kleine vaart. Stuurlieden, schippers en verdere opvarenden van Rijnschepen, aken, tjalken en kleinere vaartuigen. Stuurlieden en verdere opvarenden van passagiers-en sleepbooten, looda- Ivaartuigen en tonnenleggers. Diep/ee- en Noordzeekustvisschcrs. Zuiderzeevisschers Visschers op de Zeeuwsche wateren en op de groote rivieren. Mossel- en oestervisschers. Schuitenvoerders en veerlieden.Vlctterlieden Machinisten, machinist-leerlingen en stokers op schepen en vaartuigen, bij spoor- of tramwegen en op fabrieken of andere inrichtingen. Machine drijvers, Tremmers. Smeden Bankwerkers Werktuigmakers. Voorslagers. Scheeps- beschietcrs. Scheepstimmerlieden (Scheeps makers). Brood-, koek- en banketbakkers. Koks. Koffiehuis-en hotelbedienden. Zieken verplegers. Apothekersbedienden. Barbiers. Personeel van 's Rijks-Marinewerven. Waalwijk, den 7 Januari '1933. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, K. DE VAN. DER SGHUEREN. De Secrecaris, F. W. VAN LIEMPT. De Burgemeester der Gemeente Waalwijk, ter afkondiging ontvangen hebbende het Kohier der (Belasting op bedrijf en andere inkomsten over het Belastingjaar 19Ó2/3 MAAKT BEKEND: Dut genoemd Kohier door den heer Directeur van 's Rijks Directe Belastingen dezer Provincie op den 31 December 1902 is executoir verklaard en up heden aan den betrokken Ontvanger der Directie Belastingen ter invordering toegezonden Waalwijk, 3 Januari 1903. De Burgemeester voornoemd, K. DE VAN DER SCIIUEREN Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S. (il) VIJFDE HOOFDSTUK. De doodgraver aarzelt met het antwoord. Ein delijk stoot hij heftig zijne spade in den grond en haalt diep adem. «Ja mijnheer I Het is toch allen bekend, hoe ook onze goede heer de zaak verborgen trachtte te houden, Wat echter de president betreft* de mar. balt de vuist en schudt haar dreigend in de richting van hot slot „o, mijnheer als diens laatste uur is geslagen, dan zou ik niet gaarne in zijn huid steken. Welnu, de president destijds was hij dit nog niet, doch hij had veel invloed op hoogge plaatste personen kwam zeer dikwijls op liet 81 otal voor dat zijn broeder, het „Goed* had ■overgenomen dus nog ten tijde van den Heer van Steden zaliger, wien het toen of ook niet toebehoorde, wellicht zijr.e vrouw alles was gerechtelijk in orde gebracht door mijnheer van Wollingen, den tegenwoordigen president. Men sprak toen zoo vreemd over mevrouw zij leefde niet in gelukkigen echt met den Heer vun Steden en de naam van den Heer van Wol lingen werd er in genoemd. Dit was echter waarschijnlijk onnadenkend meidengeklets ook de vergiftigiogshistoiic, de heer v. Steden stierf n.l. plotseling in de kracht van zijn leven ja, ja, hij zug er net zoo uit als u hij stierf, na- dat hij een kop koffie gedronken had, zegt men. En ziet, om dezen tijd begon de geschiedenis met de schoone Iledwig. Ja, schoon was zij, als een ;.Pi .vaam.tt-jreig«KgrTs,-r r.marawumr. j.-n-xamaa rvr.-snm.xxa xutu, roos en een lelie, zoo rood en blank. Als zij den melkemmer op 't hoofd droeg, zag zij er uil als eeDe, die liet voor de grap deed. Een schil der hmeft Inar eens zoo uitgeteekend en toen deze schilderij iu Berlijn tentoon gesteld werd, hebben de van Stedens ze gekocht en in de eet zaal gehangen. Daar hangt ze, geloof ik, nog, en daar heeft ze de president ook gezien. Maar nadat hij Hedwig in de werkelijkheid gezien had, was hij dol op haar. Hij heeft het brave meisje zoo ver gekregen, dat zij n et hem op eene reis naar Engeland ergens gehuwd is. Deze stap heeft de arme tot haar laatste oogenblikken berouwd. En, mijnheer, het is nooit bewezen, dat zij in de beek gesprongen is, want zij was altijd veel te flink zij kan best er iu gestooten of ge worpen Zijn.* Woonde zij dan op 't laatst hier in 't dorp?* „God beware me zij was een voorname dame geworden droeg zijden kleedcren, met gouden en diamanten sieraden. Aldus heeft men haar uit het water gehaald. Zij had eigenaardige wonden in het gelaat, uet, of ze met iemand geworsteld en daarbij schrammen npgeloopen had, echter het heel te, zij was in de doornstrui ken gevallen.* „Wat wilde zij hier dan?* «Ja God weet het. Zij was nog laat inden avond op het kerkhof geweest hare ouders, arme pachterljes, liggen gindsch in de armen- afdeeling. Daar bij 't graf harer mceder heeft ze wel een uur gebeden en geweend. Toen ging zij naar mijnheer den pastoor en daarna naar den hoofdopzichter. Och mijnheer* het gelaat van den ouden man is één en al bewondering en eerbied „dat is een man God zogene hem en zijn gvzin, zijn brave vrouw en de lieve Emmy en ook de kleine engel Frieda. Wie beweert, dat er geen guede menschen en geen hemel op aarde zou zijn, die liegt. Daar, dat landhuisje' dat is eeu hemel en de bewoners, dat zijn enge len. Vraag het den armen, zieken en ellendigen, allen zullen met tranen in de oogen zeggen, <iat er geen betere menscheu te vinden zijn. Hoe menigen nacht heeft mevrouw of Emmy aan het bed eens stervenden of zieken gewaakt. En die kleine Frieda, zij treedt in de voetstappen van haar lieve, oudere zustor.' Daar ging de zelfmoordenares dus heen vraagt Willburg, wien de zaak levendig belang in boezemt. „Ja, en zij bleef er urenlang. Toen zij er uit kwam ik zag haar toevallig het was een nacht als deze toen zag zij er werkelijk vroo- lijk en opgeruimd uit, in 't geheel niet, alsof ze de gedachte bij zich droeg aan zelfmoord.* De oude man zwijgt een oogenblikje, dan gaat hij voort: „Niemand heeft ze levend weergezien. Den volgenden dag trok men haar als een lijk uit het water. Ecliter mijnheer,* fluisterend zegt hij dit, „eene zelfmoordenares was zij niet, dat heeft mijnheer de pastour ook gezegd, doch hij kon niet verhindercu, dat zij als zoodanig begra ven werd, daar niemand het tegendeel kon be wijzen. Als geestelijke kon de pastoor niet aan het graf bidden, maar menigmaal zag ik hem toch zoo 's avonds, als hij over 't kerkhof wan delde, bij haar graf stilstaan en eeDs hoorde ik hem zelf* zeggen: „Was zij in den beginne op zRiidigc wegen, zij heeft weten goed te maken, wat ze misdaan had zij stierf in alle eer en deugd, daarvoor is God mijn getuige. Amen." „Wist de pastoor niet, wat die Hedwig hier heen had gevuerd „Zij heelt wel tegen de waardin uit „Deroode ster,* waar zij logeerde, gezegd, dat zij hierheen gokomar. was, om te sprekeu met den Heer Richard ▼an Wollingen. Die vrouw heeft ook de papieren gezien, die zij bij zich had en ook haar kind, een Hinken jongen van 4 jaar, doch alles was onverklaarbaar in eens verdwenen. Dit alles heeft ze den Heer v. Wollingen destijds, met deze zaak belast, gezegd; ook dat ze wist, dat Hedwig zijn gemalin was, want zij had de trouwpapieren en het doopbewijs van haar kind gezien, doch de Heer v. Wollingen sloot haar ruw den mond met te zeggen, dat zij vooral voorzichtig moest zijn om het lengennet van een bedriegster bloot te leggen en bovendien moest zij er vooral aan denken, dat haar man wel eens uit „de roode ster* gezet kon worden. Nu, de vrouw hield verder haar mond er. 't geheim was dood en begraven. En toen na cenige jaren mijnheer de hoofdopzichter den zoon ven zijn overleden broeder in huis haalde, meenden na eenigen een trefiende gelijkenis op te merken tusschen dezen Wilhelm en het kind van Hedwig doch men ontgaf het zich. Een echter had er groot belang bij dat Hedwig en haar kind verdwenen. Halt I onderbreekt plotseling de man ziet zeiven en sloot met zijn spade naar een struikje, dicht bij deu muur spoken zijn er niet mijnheer en dit galgengezicht dat ik daarneven zag, be hoort aan een levend wezen wij worden beluisterd. Hij springt met nog jeugdige veerkracht naar het struikgewas en neemt nog een schaduw waar die achter de kerk verdwijnt. „U meent dat de president,* vraagt Willburg iu ademlooze spanning. „Mijnheer ieder heeft daarover zijn eigen meening.* „Was Richard von Wollingen in het slot, toen dat ongeluk gebeurde?» is wederom de belang stellende vraag van Willburg. „Toen niet hij werd den volgenden dag verwacht en kwam ook werkelijk pas aaD, toen Hedwig uit de beek gehaald werd.* „En welk belang had hij bij 't verdwijnen van deze vrouw en haar kind „U vraagt als een rechter van instructie, mijn heer I doen indien u er ook een was, ik kan toch niets anders mededeelen dan dat, wat ik nu zeggen kan en wil. Ik sta te dicht bij de eeuwig heid, om mijn geweten nog met leugens te be zwaren. Welnu dan, ik weet dat de president trouwplannen had in die dagen. De vrouw van mijn zoon, destijds kamenier van mevrouw, is van veel, wat daar in die dagen afgespeeld is, getuige geweest. Zooals u ook wel bekend is, is gecu dame zoo voornaam, of zij laat zich wel eens een woordje ontvallen, dat feitelijk voor andere ooren bestemd was* De doodgraver steekt zijn pijpje, dat door het gesprek is uit gegaan, weer aan en gaat vlug aan zijn arbeid om 't verzuimde in te halen. Doch Willburg heeft te veel gehoord, om zich zoo te laten afschepen. „Nu wat had mevrouw von Steden melden heer von Wollingen uit te staan. Wilde hij haar huwen „Neen, dat juist niet hij wilde haar zuster hebben, die later met de jongen van Willingen gehuwd is en daarna met den broeder *an me- vrouws echtgenoot, den majoor von Steden Dit kon de president dus met al zijn sluwheid niet verhinderen. Wat er nu later nog voor dingen gebeurd zijn daar in dat slot, menschen als wij kunnen dat niet begrijpen. Nacht op nacht zag voegde toelichting. mijn tegenwoordige schoondochter mevrouw door het kasteel wandelen, handenwringend, biddend en weenend, vooral, nadat, ook al door den ia- vloed van den presiden', haar gerechtelijk alles ontnomen wa9. Zij hadden, ziet u, geen kinderen en nu wist de president een foutje in het tes tament te ontdekken, waardoor na een proces vnn twee jaar het „goed* aan een oom van de Von Wollingens kwam. Den laatsten nacht, dat de weduwe op het hui kou blijven, stond ze op en ging naar de zaal, waar de familie-portretten hingen. Kate mijn schoondochter geschrokken door 't leven dat ze maakte, was opgestaan en volgde haar. En toen hoorde ze zij rilt er Dog van als er aan denkt dat mevrouw huilde als een krank zinnige en met luide, schel klinkende stem eeu eed zwoer, terwijl ze geknield lag voor het portret van haren echtgenoot. De vinger van haar rechterhand omhoog stokend, zwoer ze „Hier, voor je portret neergebogen, zweer ik, niet te rusten, voor ik hem ontmaskerd en u gewroken heb daartoe helpe mij God amen I' „De oom van de Von Wollingens nam das be zit van het „goed*. „Ja, mijnheer, en het was een goeden heer, juist, zooals de tegenwoordige bezitter. Echler. de goede, oude man heeft niet veel genoegen vau zijne bezitting gehad. De president was voortdurend om en bij hem. Plotseling, nadat hij 's avonds nog een partijtje whist gespeeld had, overleed hij.' „En niet de president was zijn erfgenaam f' Een lachie vol leedvermaak zweefde op het gelaat van den ouden man. Neen, wel had de oude baron een testament ten gunste van den president gemaakt, maar later moet dit gewijzigd zijn. Er hadden zich zeker dingen vooi gedaan, die den ouden beer totaal van gedachten hebben doeii verandeieu, want alles uitgezonderd een klein legaat kwam in 't bezit van onzen tegenwoordigen goeden Heer. Ik herinner mij nog zeer goed, dfct eenige dagen voor het plotselinge sterven van den baron, de heeren van 't gerecht uit de stad op het kasteel waren. En later hoorde ik hoe komt er minder op aan dat 's avonds laat bij potdicht gesloteu vensters het laatste testament is opgezet en door den ouden baron ondertee kend is. (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1903 | | pagina 1