[Nummer 5.
Donderdag- 15 Januari 1903.
26e Jaargang.
9
Toegewijd aan Handel, industrie en Cemeentebelangen.
miiEPiiiuuii.
Al TOON TIELEM,
DE BEEOEPSWET.
Sift
Uitgever:
FEUILLETON.
r i*
BUITENLAND.
Spanje.
isss&ssssssamemssxsa»
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond
A. b o n n e m e n t,s p r ij s per 3 maanden f 0.^5.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever.
niet juist te weten, wat de n Beroeps wet
hier dus nog eens iets over:
Artikel 75 der Ongevallenwet 1901, tot
uitvoering waarvan deze wet moet dienen,
luidt
De bepaling, vervat in artikel 1, treed
in werking op een nader door Ons t
BEKENDMAKING.
Vroeger hebben we breedvoerig in ons
blad de ongevallenwet besproken en ook
later een kort woord er over de daarmede
in 't nieuwste verband staand e Beroepswei."
Thans nu de patroons een formulier bedoeld
in artikel 1 van het besluit van 8 Decem
ber 1902 tot vaststelling van een algemee-
nen maatregel van bestuur als bedoeld in
artikel 16 van de Beroepswet, ter invulling
hebben ontvangen blijken er velen toch
EERSTE GEDEELTE.
Oude Herinneringen.
te bepalen tijdstip, doch niet voor dein
werkiugtreding van de in artikel 75 be
doelde wet.
Nu is -deze bepaling van artikel 1 de
hoofdbepaling der wet. Zoolang zij niet in
werking was gel reden, bestond de onge-
vallonverzekering slechts op papier. Het was
dus van het hoogste gewicht, dat deze
beroepswet, waarop die inwerkingtreding
wacht, zoo spoedig mogelijk tot stand kwam,
en zulks is geschied.
Vooral de minister van Justitie, die uit
den aard der zaak het meest bij deze rege
ling van processuëelcn aard betrokken is,
heeft aanspraak op den dank van allen,
wien het er werkelijk om te doen is, artikel
1 der Ongevallenwet zoo spoedig mogelijk
toegepast te zien.
Over de beslissingen, waartegen inge
volge de bepalingen dezer wet beroep
openstaat wordt geoordeeld door raden
van beroep en in hoogste ressort door
een cobege voor het llijk.
In de raden van beroep hebben werk
gevers en werklieden zitting.
Voor liet overige wordt alles wat de
samenstelling der in het eerste lid be
doelde colleges en de wijze van bohau—
deling der beroepen betreft, bij nadere
wet geregeld.
Bij Koninklijk besluit van 6 Mei 1901
Stbl. no. 105 werd bepaald, dat de Onge
vallenwet 1901 in werking zou treden op
den lsten Juni 1901 met uitzondering
van de bepaling van art. 1.
Dit kon niet anders, wijl art. 116, al.
2 voorschrijft
De hoofdzaak is thans de sameustelliug
der raden van beroep, die zullen we hier
behandelen.
In het oorspronkelijk ontwerp berustte
deze, wat de leden-werkgevers en leden
werklieden betreft op eigen aangifte van de
gegadigden, benoeming door Gedeputeerde
Staten uit deze aangegevene, er. aanwijzing
voor eene bepaalde terechtzitting uit deze
benoemden door loting.
WAALWIJK.
De nieuwe regeling wijkt van de vroegere
te dezen opzichte af iu de volgende pun
ten
lo. Eigen aangifte, als voorwaarden voor
benoembaarheid tot lid-werkgever of lid
werkman van den raad van beroep, is ver
vallen.
2o. Medewerking van belanghebbenden
bij dc aanwijzing van de werkgevers en de
werklieden, leden van den raad van beroep,
is voorgeschreven.
3o. Leden-werkgevers en leden-werklieden
worden voor drie jaren benoemd en oefenen
geregeld gedurende bepaalde tijdstippen
hunne functiën uit.
Het sub 2o. genoemde is het voornaamste.
Die medewerking bestaat hierin, dat Ge
deputeerde Staten deae leden wd benoemen,
maar op voordracht van de belanghebbende
werkgevers en werklieden. Slechts om
bizondere redenen zullen Gedeputeerde
Staten van deze voordracht kunnen afwij
ken, welke beslissing dan met redenen om
kleed moet zijn. Deze 'voordracht heeft
plaats door hiertoe namens werklieden en
werkgevers gemachtigden. Een volgens
een algemeeuen maatregel van bestuur te
bepalen getal werkgevers of werklieden wijst
gemachtigden aan, en een volgens een alge-
meenen maatregel van bestuur te bepalen
getal gemachtigden draagt de leden-werk
gevers of leden-werklieden aan'Gedeputeerde
Staten voor. Uit de alle 3 jaren op te
maken lijsten heeft volgens rooster ieder
lid-werkgever en ieder lid-werkman jaarlijks
gedurende eene maand zitting.
Bewijs van bevoegdheid om te machtigen
en voor te dragen en om gemachtigden en
voorgedragen te worden is eene bij den
burgemeester af te halen kaart.
Grondslag voor het bepalen van het ge
tal kaarten, noodig om te machtigen is het
getal afgehaalde kaarten.
Wij kunnen ons den gang van zaken als
volgt voorstellen
ln een ressort, waar misschien 15,000 of
meer werklieden woonachtig zijn, die tot
het doen van voordrachten zouden kunnen
medewerken, worden slechts 7200 kaarten
afgehaald.
De houders dezer 7200 kaarten zijn be
voegd (niet verplicht) voor te dragen
wijl de Eaad van Beroep bestaan zal uit
24 leden werklieden en 24 plaatsvervangen
de leden werklieden, en volgens art. 14,
2de lid, de helft meer voorgedragen kunnen
worden 36 leden en 36 plaatsvervangers,
waaruit Gedeputeerde Staten 24 leden en
Advertentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contrsot
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
34 plaatsvervangers moeten benoemen. Zij
kunnen derhalve 72 personen voorgedragen.
Neemt men nu aan, dat er 100 kaarten
noodig zijn om een gemachtigde aan te
wijzen, dan zullen twee gemachtigden één
lid en een lid plaatsvervanger kunnen voor
dragen. Stelt men het getal der kaarten,
noodig voor een gemachtigde, op 50, dan
zullen er 4 gemachtigden noodig zijn om
een lid en een lid plaatsvervanger aan te
wijzen.
Deze regeling is niet eenvoudig. Het
eenvoudigst zou geweest zijn benoeming door
Gedeputeerde Staten. Maar van dien een
voud heeft men niet willen weten. En
terecht.
Bij becordeeling van de wijze, waarop
deze medewerking der belanghebbenden
geregeld is, zal men voortdurend hierop
moeten letten er is hier sprake van het
aanwijzen van leden-werkgevers ran den
eenen kant, en van leden-werklieden van
den anderen kant, en wel iu een recht
sprekend college, en niet van het zitting-
nemen van werklieden en werkgevers van
verschillende richlingen in een politieke
vertegenwoordiging.
Nu iets over de formulieren die ieder
werkgever heeft ontvangen en waarvan we
hierboven spraken. Daarover lezen we in
het D. v. N.
Vraag 1 en 2 en 3 eischen geen toe
lichting.
Met vraag 4 hebben enkel de hoofden
van gemeenten of provinciën te maken
particuliere werkgevers halen hierdoor dus
maar een stroep.
Vraag 5 kan geen moeilijkheid opleveren.
Vraag 6 beantwoordt men met jaalsmen
25 jaar is2o. menschen in dienst had voor
de uitoefening van een verzekeringsplichtig
bedrijf van I Jan. 1902 tot 1 Jan. 1903,
dus werkgever was in den zin der wet.
Vraag 7 en 8 gaan we voorbij. Maar
vraag 9. Hoeveel werklieden hebt ge, die
gerechtigd zijn een gemachtigde te kiezen
voor den Beroepsraad. Men moet opgeven
het aantal werklieden boven de 25 jaar dat
gedurende het laatste jaar bij niet meer
dan twee ondernemingen werkzaam is ge
weest. Voor de seizoenbedrijven is dit tijd
perk korter gesteld die bedrijven vindt
men ongenoemd iu de bij het formulieren ge-
Eenvoudig naar het stadhuis gaan en daar
een formulier halen.
Dat kan overigens ieder doen, wiens for
mulier in het ongereede is geraakt.
En die, na bovenstaande toelichting, zich
nog niet in staat acht om het formulier in
te vullen, mag naar 't stadhuis komen, waar
men hem helpen zal. Dat is ook al in de
wet voorzien.
Ten slotte ditDie het formulier onjuist
invult kan ten hoogste een boete krijgen
van f 100 of een maand gevangenisstraf.
Die het valschelijk invult kan ten hoogste
zes maanden de doos ingaan.
Zaterdagavond is een revolverschot gelost
op den koninklijken stoet te Madrid, waarin
men aanvankelijk een aanslag op het leven
van den jeugdige Alfonsus XIII meende te
zien. Dit bleek intusschen onjuist.
De koninklijke familie keerde terug van
de Salve—kerk op het Oostplein, toen een
persoon zijn revolver loste op een der leden
van de stoet, zonder echter zijn doel te
bereiken, Toen de koning het schot remain
bracht hij het hoofd voor hflt portier, maar
de koningin—moeder greep hem bij de hand
en drong hem zich terug te trekken.
De dader werd onmiddelijk gegrepen. Op
het politiebureau verklaarde hij Feito te heeten
en het plan te hebben gehad, niet den koning
maar den opperkamerheer te dooden. Iu
zijn zakken werden verschillende papieren
gevonden, waaronder een visitekaartje van
den burgemeester te Madrid, ontvangbewijzen
van aaogeleekende brieven aan den president
der Vereenigde Staten, den koning van En
geland, deu keizer van Duitschland, den
czaar en den president van het gerechtshof
van Mexico.,
Deze zonderlinge correspondentie deed
reeds het vermoeden ontstaan dat ra n met
een krankzinige te doen had. Ook bleek,
dat Feito, die met een fran^aise gerouwd
is, op verzoek vau zijue echtgenoote, reeds
vroeger in een krankzinnigengesticht gezeten
heeft. De reden van zijn daad, beweerde
hij, was hierin gelegen, dat de opperkamer
heer, de hertog van Sotomayor, hem een
betrekking beloofd had, zouder zijn woord
te hebben gehouden.
De politieagent, die Feito arresteerde,
heeft verklaard
Toen het rijtuig passeerde, plaatste een
persoon zich plotseling voor mij en loste
eeu revolverschot op het tweede rijtutg. Ik
De Echo van het Zuiden
re Laiptraatseke Courant,
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
emeente Waalwijk noodigen de lotelingen hunner
emeente, die verlangen bij de ZEEMILITIE te
ienen, Hit zich daartoe vóór den len Februari
e. k., bij hen aan te melden.
De beroepen, die door den Minister van Marine
zijn aangewezen, als geacht te kunnen worden
hen, die ze uitoefenen, het meest geschikt te maken
ter opleiding voor de diensten bij de Zeemilite zij i
de volgende
I Stuurlieden, stuurmansleerlingen, en verdere
zeevarenden op koopvaardijschepen vandegroote
en kleine vaart. Stuurlieden, schippers en
verdere opvarenden van Rijnschepen, aken, tjalken
en kleinere vaartuigen. Stuurlieden en verdere
opvarenden van passagiers-en sleepbooten, looda-
Ivaartuigen en tonnenleggers. Diep/ee- en
Noordzeekustvisschcrs. Zuiderzeevisschers
Visschers op de Zeeuwsche wateren en op de
groote rivieren. Mossel- en oestervisschers.
Schuitenvoerders en veerlieden.Vlctterlieden
Machinisten, machinist-leerlingen en stokers op
schepen en vaartuigen, bij spoor- of tramwegen
en op fabrieken of andere inrichtingen. Machine
drijvers, Tremmers. Smeden Bankwerkers
Werktuigmakers. Voorslagers. Scheeps-
beschietcrs. Scheepstimmerlieden (Scheeps
makers). Brood-, koek- en banketbakkers.
Koks. Koffiehuis-en hotelbedienden. Zieken
verplegers. Apothekersbedienden. Barbiers.
Personeel van 's Rijks-Marinewerven.
Waalwijk, den 7 Januari '1933.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
K. DE VAN. DER SGHUEREN.
De Secrecaris,
F. W. VAN LIEMPT.
De Burgemeester der Gemeente Waalwijk, ter
afkondiging ontvangen hebbende het Kohier der
(Belasting op bedrijf en andere inkomsten over
het Belastingjaar 19Ó2/3
MAAKT BEKEND:
Dut genoemd Kohier door den heer Directeur
van 's Rijks Directe Belastingen dezer Provincie
op den 31 December 1902 is executoir verklaard
en up heden aan den betrokken Ontvanger der
Directie Belastingen ter invordering toegezonden
Waalwijk, 3 Januari 1903.
De Burgemeester voornoemd,
K. DE VAN DER SCIIUEREN
Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S.
(il)
VIJFDE HOOFDSTUK.
De doodgraver aarzelt met het antwoord. Ein
delijk stoot hij heftig zijne spade in den grond
en haalt diep adem.
«Ja mijnheer I Het is toch allen bekend, hoe
ook onze goede heer de zaak verborgen trachtte
te houden, Wat echter de president betreft*
de mar. balt de vuist en schudt haar dreigend in
de richting van hot slot „o, mijnheer als
diens laatste uur is geslagen, dan zou ik niet
gaarne in zijn huid steken.
Welnu, de president destijds was hij dit
nog niet, doch hij had veel invloed op hoogge
plaatste personen kwam zeer dikwijls op liet
81 otal voor dat zijn broeder, het „Goed* had
■overgenomen dus nog ten tijde van den Heer
van Steden zaliger, wien het toen of ook niet
toebehoorde, wellicht zijr.e vrouw alles was
gerechtelijk in orde gebracht door mijnheer van
Wollingen, den tegenwoordigen president.
Men sprak toen zoo vreemd over mevrouw
zij leefde niet in gelukkigen echt met den Heer
vun Steden en de naam van den Heer van Wol
lingen werd er in genoemd. Dit was echter
waarschijnlijk onnadenkend meidengeklets ook
de vergiftigiogshistoiic, de heer v. Steden stierf
n.l. plotseling in de kracht van zijn leven ja,
ja, hij zug er net zoo uit als u hij stierf, na-
dat hij een kop koffie gedronken had, zegt men.
En ziet, om dezen tijd begon de geschiedenis met
de schoone Iledwig. Ja, schoon was zij, als een
;.Pi .vaam.tt-jreig«KgrTs,-r r.marawumr. j.-n-xamaa rvr.-snm.xxa xutu,
roos en een lelie, zoo rood en blank. Als zij
den melkemmer op 't hoofd droeg, zag zij er uil
als eeDe, die liet voor de grap deed. Een schil
der hmeft Inar eens zoo uitgeteekend en toen
deze schilderij iu Berlijn tentoon gesteld werd,
hebben de van Stedens ze gekocht en in de eet
zaal gehangen. Daar hangt ze, geloof ik, nog, en
daar heeft ze de president ook gezien. Maar
nadat hij Hedwig in de werkelijkheid gezien
had, was hij dol op haar. Hij heeft het brave
meisje zoo ver gekregen, dat zij n et hem op
eene reis naar Engeland ergens gehuwd is. Deze
stap heeft de arme tot haar laatste oogenblikken
berouwd.
En, mijnheer, het is nooit bewezen, dat zij in
de beek gesprongen is, want zij was altijd veel
te flink zij kan best er iu gestooten of ge
worpen Zijn.*
Woonde zij dan op 't laatst hier in 't dorp?*
„God beware me zij was een voorname
dame geworden droeg zijden kleedcren, met
gouden en diamanten sieraden. Aldus heeft men
haar uit het water gehaald. Zij had eigenaardige
wonden in het gelaat, uet, of ze met iemand
geworsteld en daarbij schrammen npgeloopen
had, echter het heel te, zij was in de doornstrui
ken gevallen.*
„Wat wilde zij hier dan?*
«Ja God weet het. Zij was nog laat inden
avond op het kerkhof geweest hare ouders,
arme pachterljes, liggen gindsch in de armen-
afdeeling. Daar bij 't graf harer mceder heeft
ze wel een uur gebeden en geweend. Toen ging
zij naar mijnheer den pastoor en daarna naar
den hoofdopzichter. Och mijnheer* het gelaat
van den ouden man is één en al bewondering en
eerbied „dat is een man God zogene hem en
zijn gvzin, zijn brave vrouw en de lieve Emmy
en ook de kleine engel Frieda. Wie beweert,
dat er geen guede menschen en geen hemel op
aarde zou zijn, die liegt. Daar, dat landhuisje'
dat is eeu hemel en de bewoners, dat zijn enge
len. Vraag het den armen, zieken en ellendigen,
allen zullen met tranen in de oogen zeggen, <iat
er geen betere menscheu te vinden zijn. Hoe
menigen nacht heeft mevrouw of Emmy aan het
bed eens stervenden of zieken gewaakt. En die
kleine Frieda, zij treedt in de voetstappen van
haar lieve, oudere zustor.'
Daar ging de zelfmoordenares dus heen vraagt
Willburg, wien de zaak levendig belang in
boezemt.
„Ja, en zij bleef er urenlang. Toen zij er uit
kwam ik zag haar toevallig het was een
nacht als deze toen zag zij er werkelijk vroo-
lijk en opgeruimd uit, in 't geheel niet, alsof ze
de gedachte bij zich droeg aan zelfmoord.*
De oude man zwijgt een oogenblikje, dan gaat
hij voort: „Niemand heeft ze levend weergezien.
Den volgenden dag trok men haar als een lijk
uit het water. Ecliter mijnheer,* fluisterend zegt
hij dit, „eene zelfmoordenares was zij niet, dat
heeft mijnheer de pastour ook gezegd, doch hij
kon niet verhindercu, dat zij als zoodanig begra
ven werd, daar niemand het tegendeel kon be
wijzen. Als geestelijke kon de pastoor niet aan
het graf bidden, maar menigmaal zag ik hem
toch zoo 's avonds, als hij over 't kerkhof wan
delde, bij haar graf stilstaan en eeDs hoorde ik
hem zelf* zeggen: „Was zij in den beginne op
zRiidigc wegen, zij heeft weten goed te maken,
wat ze misdaan had zij stierf in alle eer en
deugd, daarvoor is God mijn getuige. Amen."
„Wist de pastoor niet, wat die Hedwig hier
heen had gevuerd
„Zij heelt wel tegen de waardin uit „Deroode
ster,* waar zij logeerde, gezegd, dat zij hierheen
gokomar. was, om te sprekeu met den Heer Richard
▼an Wollingen. Die vrouw heeft ook de papieren
gezien, die zij bij zich had en ook haar kind,
een Hinken jongen van 4 jaar, doch alles was
onverklaarbaar in eens verdwenen. Dit alles heeft
ze den Heer v. Wollingen destijds, met deze
zaak belast, gezegd; ook dat ze wist, dat Hedwig
zijn gemalin was, want zij had de trouwpapieren
en het doopbewijs van haar kind gezien, doch
de Heer v. Wollingen sloot haar ruw den mond
met te zeggen, dat zij vooral voorzichtig moest
zijn om het lengennet van een bedriegster bloot
te leggen en bovendien moest zij er vooral aan
denken, dat haar man wel eens uit „de roode
ster* gezet kon worden. Nu, de vrouw hield
verder haar mond er. 't geheim was dood
en begraven. En toen na cenige jaren mijnheer
de hoofdopzichter den zoon ven zijn overleden
broeder in huis haalde, meenden na eenigen een
trefiende gelijkenis op te merken tusschen dezen
Wilhelm en het kind van Hedwig doch men
ontgaf het zich. Een echter had er groot belang
bij dat Hedwig en haar kind verdwenen.
Halt I onderbreekt plotseling de man ziet zeiven
en sloot met zijn spade naar een struikje, dicht
bij deu muur spoken zijn er niet mijnheer
en dit galgengezicht dat ik daarneven zag, be
hoort aan een levend wezen wij worden
beluisterd.
Hij springt met nog jeugdige veerkracht naar
het struikgewas en neemt nog een schaduw waar
die achter de kerk verdwijnt.
„U meent dat de president,* vraagt Willburg
iu ademlooze spanning.
„Mijnheer ieder heeft daarover zijn eigen
meening.*
„Was Richard von Wollingen in het slot, toen
dat ongeluk gebeurde?» is wederom de belang
stellende vraag van Willburg.
„Toen niet hij werd den volgenden dag
verwacht en kwam ook werkelijk pas aaD, toen
Hedwig uit de beek gehaald werd.*
„En welk belang had hij bij 't verdwijnen van
deze vrouw en haar kind
„U vraagt als een rechter van instructie, mijn
heer I doen indien u er ook een was, ik kan
toch niets anders mededeelen dan dat, wat ik nu
zeggen kan en wil. Ik sta te dicht bij de eeuwig
heid, om mijn geweten nog met leugens te be
zwaren. Welnu dan, ik weet dat de president
trouwplannen had in die dagen. De vrouw van
mijn zoon, destijds kamenier van mevrouw, is
van veel, wat daar in die dagen afgespeeld is,
getuige geweest. Zooals u ook wel bekend is, is
gecu dame zoo voornaam, of zij laat zich wel
eens een woordje ontvallen, dat feitelijk voor
andere ooren bestemd was* De doodgraver
steekt zijn pijpje, dat door het gesprek is uit
gegaan, weer aan en gaat vlug aan zijn arbeid
om 't verzuimde in te halen.
Doch Willburg heeft te veel gehoord, om zich
zoo te laten afschepen.
„Nu wat had mevrouw von Steden melden
heer von Wollingen uit te staan. Wilde hij haar
huwen
„Neen, dat juist niet hij wilde haar zuster
hebben, die later met de jongen van Willingen
gehuwd is en daarna met den broeder *an me-
vrouws echtgenoot, den majoor von Steden Dit
kon de president dus met al zijn sluwheid niet
verhinderen. Wat er nu later nog voor dingen
gebeurd zijn daar in dat slot, menschen als wij
kunnen dat niet begrijpen. Nacht op nacht zag
voegde toelichting.
mijn tegenwoordige schoondochter mevrouw door
het kasteel wandelen, handenwringend, biddend
en weenend, vooral, nadat, ook al door den ia-
vloed van den presiden', haar gerechtelijk alles
ontnomen wa9. Zij hadden, ziet u, geen kinderen
en nu wist de president een foutje in het tes
tament te ontdekken, waardoor na een proces
vnn twee jaar het „goed* aan een oom van de
Von Wollingens kwam.
Den laatsten nacht, dat de weduwe op het hui
kou blijven, stond ze op en ging naar de
zaal, waar de familie-portretten hingen. Kate
mijn schoondochter geschrokken door 't leven
dat ze maakte, was opgestaan en volgde haar.
En toen hoorde ze zij rilt er Dog van als er
aan denkt dat mevrouw huilde als een krank
zinnige en met luide, schel klinkende stem eeu
eed zwoer, terwijl ze geknield lag voor het
portret van haren echtgenoot. De vinger van
haar rechterhand omhoog stokend, zwoer ze
„Hier, voor je portret neergebogen, zweer ik,
niet te rusten, voor ik hem ontmaskerd en u
gewroken heb daartoe helpe mij God amen I'
„De oom van de Von Wollingens nam das be
zit van het „goed*.
„Ja, mijnheer, en het was een goeden heer,
juist, zooals de tegenwoordige bezitter. Echler.
de goede, oude man heeft niet veel genoegen
vau zijne bezitting gehad. De president was
voortdurend om en bij hem. Plotseling, nadat
hij 's avonds nog een partijtje whist gespeeld
had, overleed hij.'
„En niet de president was zijn erfgenaam f'
Een lachie vol leedvermaak zweefde op het
gelaat van den ouden man.
Neen, wel had de oude baron een testament
ten gunste van den president gemaakt, maar
later moet dit gewijzigd zijn. Er hadden zich
zeker dingen vooi gedaan, die den ouden beer
totaal van gedachten hebben doeii verandeieu,
want alles uitgezonderd een klein legaat
kwam in 't bezit van onzen tegenwoordigen
goeden Heer. Ik herinner mij nog zeer goed, dfct
eenige dagen voor het plotselinge sterven van
den baron, de heeren van 't gerecht uit de stad
op het kasteel waren. En later hoorde ik hoe
komt er minder op aan dat 's avonds laat bij
potdicht gesloteu vensters het laatste testament
is opgezet en door den ouden baron ondertee
kend is. (Wordt vervolgd).