Nummer 6.
Zondag 18 Januari 1903.
26e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Eerste Blad.
EER HËLDMIGIÜIH.
ANTOON TIELEN,
Dit nummer bestaat
uit TWEE BLADEN.
Mundus vult decipi.
'S-
FEUILLETON.
UlTG E ver:
BEKENDMAKING.
EERSTE GEDEELTE.
De Echo van het Zuiden
tn Lupfraaisflie Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
A b o n n e m e n t s p r ij s per 3 maanden f 0.~5.
Franco per post door liet geheele rijk f0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden
Uitgever.
aan
den
m*
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
Gemeente Waalwijk noodigen de lotelingen hunner
Gemeente, die verlangen bij de ZEEMILITIE te
dienen, uit zich daartoe vóór den len Februari
e. k., bij hen aan te melden.
De beroepen, die door den Minister van Marine
zijn aangewezen, al9 geacht te kunnen worden
hen, die ze uitoefenen, het meest geschikt te maken
ter opleiding voor de diensten bij de Zeerailite zijn
de volgende
Stuurlieden, stuurmansleerlingen, en verdere
zeevarenden op koopvaardijschepen van de groote
en kleine vaart, Stuurlieden, schippers en
verdere opvarenden van Rijnschepen, aken, tjalken
en kleinere vaartuigen. Stuurlieden en verdere
opvarenden van pas-agiers-en 3lccpbooten, loods-
vaartuigen en toonenleggers. Diep/.ee- en
Noordzeekustvisschers. Zuiderzeevisschers
Visschers op de Zeeuwsche wateren en op de
groote rivieren. Mossel- en oestervisschers.
Schuitenvoerders en veerlieden.Vletterlieden
Machinisten, machinist-leerlingen en stokers op
schepen en vaartuigen, bij spoor- of tramwegen
en op fabrieken of andere inrichtingen. Machine
drijvers. Tremmers. Smeden Bankwerkers
Werktuigmakers. Voorslagers. Scheeps-
beschieters. Scheepstimmerlieden (Scheeps
makers). Brood-, koek- en banketbakkers.
Koks. Koffiehuis-en hotelbedienden. Zieken
verplegers. Apothekersbedienden. Barbiers.
Personeel van 't Rijks-Marinewerven.
Waalwijk, den 7 Januari 1933.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
K. DE VAN. DER SCHUEREN.
De Secrecaris,
F. W. VAN LIE MPT.
»Dc wereld wil bedrogen worden."
Het verhaal is oud. Eer. kvvalzalver stond
op de markt. Een drom van nieuwsgierigen
verdrong zich om hem heen. De welbe
spraaktheid van den man boeide de menigte.
Men hing aan zijn lippen. Hij verkocht
een medicament, dat goed was voor rheu-
matiek en jicht, voor maaglijden en inge
wandsziekte, voor bleekzucht en duizelingen,
voor koliek en luchtpijpaandoeningen, kortom
voor alle mogelijke ongesteldheden. Met
dat middel hield men den dokter buiten de
deur, het was eeu bloedvernieuwer, gaf
zieken de gezondheid en zwakken de kracht
terug. De man rekende er blijkbaar op,
dat er zich onder zijn gehoor geen latinisten
bevonden, want hij had zijn arcanum den
naam gegeven van „mundus vult decipi".
Het goedgeloovig publiek, overtuigd door
stellige beweringen en kracht vau argumen
ten, misschien zelfs verlokt door den mooien
hoewel onbegrepen naam, kocht het wonder
doende medicijn. Zulk een gelegenheid
kwam wellicht nimmer terug en elk haastte
zich, den man zijn buidel te helpen vullen.
„Mundus vult decipi. Maar wie is er
nimmer getuige van geweest, dat een markt
redenaar, staande op een tafeitje midden
op marktplein tusschen een drom van
menschcn, zijn koopwaar stond aan ie prij
zen Zijn woordenvloed was weergaloos,
zijn uitdrukkingen waren pakkend, met
scherpen blik monsterde hij de omstanders
of hij niet hier en daar iemand ontdekte,
die door een beweging, een oogopslag zijn
kooplust verried. Nu en dan bukte hij
zich, nam uit een geopend valies, met een
sierlijke beweging een doosje, opende het
met duim en vinger op onnavolgbare wijze,
toonde het publiek den inhoud met een
zwierigen zwaai, liet het ding schitteren in
het licht want gewoonlijk is het iets
het blinkends verguld, of vernikkeld om
het daarna weer met even edelen zwier in
het doosje weg te sluiten. En dat kost nu
geen gulden, geen 75 cents, geen 2 kwar
tjes, geen 40 cents, geen 30, geen 25, dit
kos. maar 2 dubbeltjes. Allo, wie neemt
voor 2 dubbeltjes of 20 cents Och,
de onnoozelen Meenigeen, door de schit
tering van het voorwerp verleid, of door de
welbespraaktheid van den marktschreeuwer,
overmand, wordt kooper en merkt, thuis
gekomen, dat hij een nietswaardig prul is
rijker geworden. De koopman brengt in
praktijk het aloude„Mundus vult decipi
en zijn stelregel is decipiator ergo. „be
drieg ze dus."
Een zedepreker zou moedeloos uitroepen
Och, wanneer zal het menschdom toch
wijzer worden Eeuwen, ja duizenden
jaren is het een prooi geweest van geweten-
luoze bedriegers en nu nog, in dezen tijd
van onderwijs en verlichting, in de 20ste
eeuw zelfs, ook nu nog geldt het onver
kort, in weerwii van alle vermaningen en
waarschuwingen De wereld wil bedrogen
worden en de sluwe schacheraars denken
als van ouds bedrieg ze dus. Maar begrijpt
ge dan heusch niet, menschen zou men
willen uitschreeuwen van de daken be-
Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S.
(12)
VIJFDE HOOFDSTUK.
Oude Herinneringen.
Toen deze eenige dagen daarna stierf, werd
zijn luatste wilsbeschikking goed bewaard cn
geheel en al in de puntjes voorgelezen. U
kunt u voorstellen, hoe woedend de president
was doch hier was geen speld tusschen te steken
en baatte dus zijn sluwheid niet.'
Willburg knikt in gedachten van ja als was
hij reeds lang met dit alles bekend.
,En nu, mijnheer, het is laat en mijn werk is
af Neem u mij niet kwalijk, maar ik moet
gaan, als ik nog eenige uuiljes slapen wil. Ik
Den een oude ran, ga langzamerhand naar de
tachtig en morgen bij 't aanbreken var, den dag
moet ik er weer uit, om die arme Lena in alle
stilte te begraven. Hij neemt zijn pet af. ,Goeden
nacht, mijnheer 1 Het beste is, dat u ook maar
gaat slapen, het is niet goed, als men zoo u
bier de geesten uit hun graveu geroepen
heeft, nog lang alleen onder hen te verwijlen
dat maakt u treurig en gedane dingen kunnen
wij toch niet veranderen u niet en ik ook
niet men moet dit een üoogere overlaten, die
weet alles heerlijk tot zijn doel te geleiden.
Zoo zal ook wel eenmaal de waarheid aan tlicht
komen van al deze geheimzinnige dingen, ook
die betreffende de arme Hedwig. Zie, mijnheer,
men heeft zoo zijn gedachten als men hier een
zaam onder de' dooden verkeert en men voert
in zijn geest gesprekken met hen. Dikwijls is
het mij, als moet ik die arme Hedwig daaronder
WAALWIJK.
grijpt ge dan heusch niet, dat een medi
cament tegen velerlei kwalen gezwegen
nog van een geneesmiddel tegen alle moge
lijke ziekten iets onbestaanbaars is P En
als ge iets koopt, bekijkt het dan toch
eerst eens, koopt het toch niet, afgaande
op een blik van uit de verte, neemt het
eerst in handen, betast het, beproeft
de deugdelijkheid, alvorens ge uw goed
geld neertelt.
Maar niet enkel op het marktplein wordt
de wereld bedrogen, dat lijkt er niets naar.
Ge wilt sigaren, goede sigaren koopen.
Men toont u een merk van den verlangden
prijs. De verpakking is sierlijk, elke sigaar
is voorzien van een papieren omhulseltje,
elk pakje van 25 wordt bijeengehouden door
een snoezig zijden lintje, het luxe kistje
zelf ziet er allerfijnst uit met zijn prachtig
etiket en gouden letters. De geur van de
sigaren zelf echter is beneden normaal
peil. Maar het is u juist te doen om goede
waar voor uw geld. Wat hebt ge toch aan
mooie kistjes, mooie lintjes, mooie papiertjes
Daaraan hebt ge maling. Jawel, maar de
sigarenfabrikant heeft geen maling aan
mooie verpakking. Hij weet, dat ook het
oog het zijne wil hebben, al is het ten koste
der deugdelijkheid van het artikel. Hij
speculeert ook min of meer op het over
bekende decipiator.
In een winkel verkoopt men de margarine
tegen 7 stuivers het pond en elke kooper
krijgt per pond een half pond caudeau.
Elders geeft men bij een zekere hoeveelheid
thee e?u mooie bus ten geschenke of een
mooi blikken pul of een mooie blikken
wandversiering het blik is tegenwoordig
buitengewoon goedkoop en de productie er
ran schijnt ontzetlend te zijn alles heel
mooi, dat wil zeggen, uiterst wansmakelijk.
De menschen laten zich al die blikken
mooiigheden aansmeren en drinken daarvoor
slechtere thee, dan ze voor hun geld kouden
eischen. Ginder in een galanteriewinkel,
geeft men bij alles, wat men koopt, een lot
cadeau, hetwelk de kans opent op een of
ander mooi voorwerp, dat men niet noodig
heeft, of wel een rabatzegel, die recht geeft
op een zekere korting, zoodra de gezamen
lijke inkoopen, die men in dien winkel
doet, een zeker bedrag hebben. Al die
lokmiddelen moeten evenwel betaald worden
door het publiek, dat is duidelijk, en de
koopers betalen te veel voor de waar zelf,
niet minder duidelijk, zou ik noemen.
Iu sommige winkels houdt men een nira-
eindigende uitverkoop. Met groote
Advkrtentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contract e
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
letters staat het woord voor 't raam
te lezen„Uitverkoop.* Het is alweer
een lokmiddel voor T onnadenkend publiek.
Na den grooten brand te Rotterdam van
onlangs zag men op Plan C een uitverkoop
aangekondigd wegens rookschade. Nu moet
men wel idioot zijn, zou men zoo denken,
om te meenen, dat rook van over de Maas
de goederen kan beschadigen in een goed
gesloten winkel in het centrum van Rotter
dam. Inderdaad het „mundus vult decipi*
geldt nog onverzwakt en de lieden van het
„decipiator ergo* zijn nog legio, ja, schijnen
met den dag toe te nemen in aantal.
De goê gemeente moet beschermd worden
tegen erge lichtgeloovigheid en de eerlijke
handelaars tegen minder nauwgezette con
currenten. Een wet tegen de oneerlijke
concurrentie is broodnoodig. Gelukkig, dat
onze Minister van Justitie zulk een wet in
uitzicht heeft gesteld. N. v. H.
troosten. Dan zeg ik haar, dat zij het in haar
vervallen graf nog een tijdje moet uithouden
eenmaal zal de waarheid aan 't licht komen en
dan zal haar gebeente uitgegraven en in het erf-
graf bijgezet worden. Maar nu, mijnheer, moet
ik toch werkelijk gaan. Goeden nacht I'
Eu langzaam sterven de schreden van den
ouden man weg in de verte. En Willburg staat
weer geheel alleen raidden in den nacht op het
rijk der dooden. Hij voelt zich verre, verre
teruggevoerd iu dat duistere verleden. Met
beide handen houdt hij het traliewerk van den
grafkelder omvat.
„Wij veranderen het nietl* zoo herhaalt hij
mechanisch de philosofische opmerking van den
doodgraver.
,Neeu, dat kan wel waar wezen een ander
woord treft echter meer mijn hart en verstand
het zijn de woorden van Hamlet: „Slechte
daden, al zijn ze begraven, moeten zich ver
raden 1 Groote God. welke onthullingen Heeft
zich dan de misdaad in dien man gepersonifieerd?"
Hij strijkt zich met zijn welgevormde hand
over 't voorhoofd. Andere gedachten bestormen
zijn geest, want een trek van weemoed verspreidt
zich over zijn gelaat. Zijn oogen richten zich op
een naamplaat, waarop de namen van vier jeug
dige kinderen, allen Willburga, prijken. Zijn
tanden boren zich diep in de lippen, als wil hij
een zich met geweld opdringende, waanzinnige
smart onderdrukken doch gedaan is het met
zijn mannelijke beheerschingskrachttwee war
me tranen vallen langzaam in zijn baard. „Editha,
Editha! mijn kleine, zoete lievelinge!» fluisteren
zijn bevende lippen „ach. mocht ik je nog
eenmaal wederzien en je engelenkopje aan mijn
liefhebbend hart drukken, je lief stemmetje nog
eenmaal hooren juichen, ik geloof, ik kon veel
ten offer brengen zelfs miju wraak I»
Dan na eenige oogenblikken rukt hij
zich met geweld uit deze treurige gedachten los.
„Weg met deze onmannelijke stemming. Zij past
allerminst bij mijn doel, dat ik niij gesteld heb
en mijn verlangen blijft toch eeuwig onbevre
digd!» Met langzame schreden verlaat hij den
doodenakker.
raer
ZESDE HOOFDSTUK.
Een nachtelijk avontuur.
De waardin uit „De Roode Ster' zit steeds
geduldig op den heer te wachten, die heden
middag bij haar een kamer besproken had.
Daar het zoo'n „fijne meneer» was, heeft ze hem
haar mooiste kamer afgestaan en nu nu blijft
hij maar uit. Dat is men in dit dorpslogement
niet gewoon en daarom begint de wachtende het
waken wel wat laüg te vallen. „Waar mag hij
toch zitten, die vreemdeling? Ik zal nog een
oogenblikje op blijven' zoo zegt ze tegen
zicli zelve „en als hij dan nog niet komt, zet
ik zijn avondbrood maar op zijn kamer en ga
naar bed. Hij moet dan zeil' maar binnen zien
te komen. Hij heelt den sleutel bij zich en kan
dus, als 't moet, zich zeiven wel reddeü»Doch
wie er komt, de vreemde gust niet. Na een
tijdje begeeft de vrouw zich dan ook ter ruste
en spoedig ligt het „hótel' iu de diepste stilteen
duisternis.
Willburg, niet kunnende denken, dat die goede
menschen voor hem opblijven, gaat langs de
pastorie en het ons welbekende landhuisje van
len hoofdopzichter. „Een hemel,» heeft het de
doodgraver genoemdook hem schijnt deze lief
gelegen woning een huis de3 vredes en van ge
luk. Als hij daar had kunnen binnentreden en
uitrusten van alles, wat hem drukt, wat hem
her- en derwaarts voert I Hoe heerlijk moet het
onder dat gastvrije dak zijn I
„Ach vrede 1 zacht hij. „Waar vind ik
hem Echter terstond vervliegt ook wederom
deza weeke stemming hij wil zich niet door
zijn gevoelens laten meeslepen hij is een
krachtige, zelfbewuste persoonlijkheid. En met
geroutineerde zelfbeheersching schudt hij deze
sentimenteele gevoelens van zich af. Iloog op
gericht gaat hij met vasten, veerkrachtigen tred
op de dorpsstraat toe. Ook hier is alles eenzaam
en doodstil. Wel wordt deze stilte soms even
verbroken door het gesjirp van een krekeltje in
ut geblaf i
in de"verte doch anders geen geluid.
het gras of door het
van een waakhond
Nu wij de opbrengst der gewone rijks—
iniddellen over 1902 kennen, is de finaucieele
uitkomst van dat dienstjaar wel globaal op
te maken.
Toen de begrooting voor 1902 word ingediend
werden de middelen geraamdde zoogenaamde
gewone op f 136.369.120.de overige op
f 17.633.125.te zaaien dus op
f 154.002,245.Het totaal bedrag der
beraamde uitgaven was f 167,233,180.90.
Het geraamde te kort bedroeg derhalve
f 13 230,935.90.
Uit de millioenenrede van den minister
van financiën, gehouden bij de aanbieding
der begrooting, voor 190o blijkt dat bij de oor
spronkelijke begrootingswetten voor 1902
het eindcijfer der uitgave vastgesteld werd
op f 167,333,726.221/s. Sedert waren bij
de wet nog eenige kredieteu toegestaan,
zoodat op het oogenblik dat de minister
zijne rede hield, het gezamelijk bedrag der
voor 1902 toegestane kredieten was
f 167,591,096,221/2. Voorts waren bij de
Staten-Generaal nog ingediend ontwerpen
van suppletoire begrootingswetten, waarbij
in het geheel werd aangevraagd een som
van f 774,334.Voegt men deze laatste
som, die intusschen niet geheel is toegestaan
bij het bedrag der reeds toegestane kredieten
dan krijgt men een totaal aan geraamde
uitgaven van f 168,365,430.22y2.
De gewone middelen hebben iu 1902 opge
bracht f144,049,346,62. d.i. f 7,680,226.62
Hij wil zich naar zijn logement begeven, doch
daar valt hem in, dat hij toch niet slapen kan.
De mededeelingen van den doodgraver hebben
hem te veel geschokt en tot ernstig en lang na
denken geprikkeld daarbij de wonder6choone
nacht houdt hem met geheimzinnige kracht in
de vrije natuur. Hij slaat een zijweg in en komt,
al peinzende enTluidop redeneerende en conclu
sie's makende in eeu boschongemerkt gaat hij
al verder en ziet niet, dat het woud al dichter
en dichter wordt en dat hij zich zoodoende hoe
langer hoe meer van 't dorp verwijdert. Kinde-
lijk komt hij aan een meer open gedeelte en
ziet een huis staan. Het is een watermolen, het
rad staat stil, echter het water der beek kabbelt
lustigjes zijne gewone, eentonige melodie. De
waakhond, die voor de huisdeur ligt, begint als
waanzinnig te blaffen, waarop zich Willburg zoo
snel mogelijk verwijdert, om door de eventueel
gewekte bewoners niet als rustverstoorder te
worden aangezien.
De hond is echter, nadat hij dichtbij den
nachtelijken wandelaar is geweest en dezen op
„zijne wijze" even opgenomen heeft, bedaard.
Vandaar, dat Willburg weer op zijne schreden
terugkeert, vooral, wijl alles binnen even rustig
blijft. Hij bosluit het huis om te gaan, om zoo
de omgeving even aan alle zijden op te nemen,
daar dit plekje hem bijzonder romantisch en
zeldzaam mooi toeschijnt. Achter het huis ligt
een tuintje, dat ter linkerzijde tegen een hoogen
bergrug aanleunt, waarover een snelstroomend
beekje met eenige kleine, doch sterk bruisende
en schuimende watervallen. Daar ziet hij ook
nog tot zijn verbazing een venster verlicht. On
willekeurig komt hij wat nader bij. Gordijnen
hangen niet voor het kleine, open raam, die acht
meu hier in deze woest-romantische eenzaam
heid zeker niet noodig de maan, de bloemen,
de oude woudreuzen en de wild stroomende beek
zijn stomme en discrete getuigen van dat, wat
zij door het uitlokkende venster aanschouwen.
Onze wandelaar is, zonder er verder bij te
denken, achter een boom gaan staan en kan nu
onbelemmerd in 't interieur van de onbeschutte
kamer zien. Ofschoon hij zich er een verwijt van
maakt, dat hij zoo onbeleefd is, kan hij toch niet
dadelijk terugtreden, zoo houdt hem het bekoor
lijke, dat hij aanschouwt, aan zijn plaats vast
genageld.
meer dan de raming. Van de veronder
stelling uitgaande, dat de overige middelen
het geraamde bedrag van f 17,633,125 hebben
opgebracht, is bet totaal bedrag der inkomsten
van den Staat in 1902 geweest
f161.682.471.62.
Er zou dus, volgens de voorgannde cijfers
over 1902 een te koit zijn van
f 6,682,958,607,.
Onder de uitgaven is echter begrepen
eene som van f 6,250,000,als koopsom
voor de Nederlandscbe gedeelten der Grand
Central Beige-lijnen, die door den Staat
aan de exploitatiemaatschappij ten gebruike
zijn afgestaan, waarvoor deze jaarlijks aan
den Staat bijna f184,000 betaalt.
Trekt men die 61/4 millioen van het te
kort af, dan verdwijnt dit bijna geheel. En
dan is hierbij nog niet eens in rekening
gebracht de besparing, die gewoonlijk op
de toegestane uitgave gemaakt wordt en
die vroeger op 3 millioen, de laatste jaren
op 2 millioen jaarlijks geraamd werd.
Dit gunstig resultaat is verkregen, terwijl
onder de uitgaven zijn begrepen zoogenaamde
buitengewone als voor spoorwegen en de
verlegging van den Maasmond tot een be
drag van ruim 3 millioen en terwijl voor
de nieuwe staatsmijndienst 1 millioen wa»
uitgetrokken.
De laatst voorafgaande dienstjaren waren
zeer gunstig geweest. Het jaar 1899 had
een overschot gegeven van f 1,209,360,621/.,
bet jaar 1900 een overschot van
f 1,299,896.81 en bet jaar 1901 een
(geraamd) overschot van f 144,571,55*
Bij de aanbieding der Staatsbegrooting voor
1903 op 18 September j.l. gewaagde de
minister van financiën er nog van, dat het
diensjaar 1902 belangrijk minder goede
uitkomsten zou geven dan de laatst voor
afgaande jaren.
Gaan wij nu na hoe de uitkomsten van
1902 zich verdeelen over de verschillende
middelen van ontvangst, dan moeten wij, om
een juist beeld te verkrijgen van de volks
welvaart, alweder beginnen de successie
rechten buiten mededinging naar den prijs
van het accres te stellen. Zij gaven over 't
volle jaar f 15.037.733 zij waren geraamd op
f12.351.000 en gaven dus f2.686 733 meer en
in vergelijking met 1801, zelfs f3.593.770
meer. Trekken wij dat bedrag af van de to
taal meerdere opbrengst van alle middelen,
dan behouden wij over 1902 nog een saldo
van f 2.869.993, waardoor wij, wat de norma
le stijging der middelen aangaat, vrijwel
toch komen tot het door ons in de vorige
Aan het open venster zit een jonge, schoone
dame, die een gesprek met de jnaan schijnt te
houden. Zij is geheel in het wit gekleed en hear
fijn besneden frisch gekleurd gelaat is omhuld
met een zilveren glans van het invallende licht
dier aloude „liefdesgezellin'. Willburg meent
deze lieve trekken reeds meer gezien te hebben
Doch stil daar klinkt een zilveren stem
-Vol van vreugde, vol van leed, vol van ge
dachten zijn,
Zweven in en vreezen al voor der wereld-pijn,
Hemelhoog juichend, tot den dood bedroefd,
Gelukkig alleen is de ziele, die liefde behoelt.»
Zoo deklameert de jonge dame, zonder pathos,
zonder theatraliteit en toch op zoo'n geyoeligen
en treffenden toon, dat het bij den onwillekeu-
rigen luisteraar wee om het harte wordt.
„Gij lief meisje Gij heidebloempje God
doe u uw onschuldig hart behouden 1»
Heeft hij het werkelijk gezegd, of is het het
't windje, dat 't jonge meisje deze woorden uit
de verte toefluistert?
Zij staat op, buigt zich voorover en luisterend
kijkt zij rond in 't tuintje.
„Het was me toch, als hoorde ik spreken.
Zou „Zwarte Hans» weer in de nabijheid zijn
Ik moet morgen den houtvester waarschuwen
dien Zwarten Hans vertrouw ik niet die voert
wat in 't schild.'
Zij trekt zich weer terug en laat nog altijd net
venster open.
Het onschuldige kind denkt er r.iet aan, dal
er voor een jonge, schoone dame, die eenzaam
in een molen, midden in het woud, des nachts
bij een open venster van een
laaggelegen ver
trek nog wakend zit te „droomen', nog wel een
ander gevaar schuilt dan dat, waaraan de hout
vester bloot staat.
(Wordt vervolgd.)