Rummer 49.
Donderdag 18 Juni 1903.
26e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
KEK HELÜEPieiTR.
A N T O O N TIELEN,
BEKENDMAKING.
H e erschzucht.
Uitgever:
FEUILLETON.
B U HE N L
Servië.
laKzs-^Bse
Dit Blad verschijnt W o e 11 s d a g- en Zaterdagavon cl
Abonnementsprijs per 3 maanden f0."5.
Franco per post door het geheele rijk f Ü.9Ü.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden
Uitgever.
aan
den
WAALWIJK.
Advertentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groet aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
MBBgssa&ESKm
Zij die zich voor
I§®8p het volgend kwartaal
abonneeren, ontvan
gen de in deze maand nog ver
schijnende nummers GRATIS.
Inspectie verlofgangers.
TWEEDE GEDEELTE.
Verkiezing. De verkiezing in 't
district Heusden is beslist, maar aan na-
pleiten hier en daar geen gebrek. En zulks
vindt zijn grond in verschillende oorzaken.
Werkelijk Je verkiezingen hier in ons di
strict staan niet op 't peil, waarop ze moe
sten staan, dat zal ons ieder weldenkend
mensch toegeven. Welnu dan, er moet
verbetering komen op eene of andere wijze.
Thans nu de gemoederen nog niet tot kalmte
zijn gekomen, lijkt het ons niet den ge-
schikten tijd daarover veel te spreken, alleen
wenschen wij nu 't feit te constateeren.
Straks als eenieder weer tot bezadigd
redeneeren is gekomen, hopen we een en
ander over verkiezingen in 't algemeen te
zeggen wij kunnen daaruit dan onze lessen
trekken voor de toekomst en zien wat in
dezen verkiezingsstrijd verkeerds voorkwam,
bij kalm nadenken en redeneeren hopen we
zal men meer en meer de fouten gaan in
zien; we zullen dan ook nog een en ander
geven, nuttig en uoodzakelijk voor een
degelijk kiezerskorps, liet kiesrecht waardig
I.
De begeerte, om zijn wil aan een ander
op te leggen, ook zonder door een overeen
komst daartoe gerechtigd te zijn, bestaat
bij zeer velen men zou haar, indien geen
loffelijke uitzonderingen het verboden, een
algemeeue eigenschap kunnen noemen.
Zij heeft zelfs iets oorspronkelijks, iets
aangeborens, is niet uitsluitend van na
bootsing het gevolg. Indien wij de kinde
ren in hun natuurlijkste uitingen, bij hui»
spelen, gadeslaan, valt het op te merken,
dat er bij zijn, die zich het recht aanma
tigen als leiders op te treden, zich niet met
eer. ondergeschikte rol willen vergenoegen
en liever geheel weg zouden blijven dan af
te zieu van het genot der bevelvoering
tyrannetjes in den dop, die ook weieens in
hun kleine wereld op hun nummer worden
gezet, omdat drijfveer, die de groote men-
schen beweegt om zich naar eens heerschers
luimen te schikken, het eigenbelang, bij het
jonge volkje niet zoo krachtig werkt. Zulke
miniatuur-despootjes moet men wel in het
oog houden; niet zelden hebben zij een geluk
kigen aanleg, die goed ontwikkeld kan wor
den als maar de groei van het egoïsme de
karaktervorming niet betreft. Doch het
komt ook voor, en niet zelden zelfs, dat
reeds zeer toevallige voorrechten van stand,
van geboorte, van fortuin een aanleiding
zijn om te willen heerschen over hen, die
in deze opzichten achterstaan. En wat dan
door het gezond onderscheidingsvermogen
der kindereu als belachelijk gekenmerkt en
afgewezen wordt, dat aanvaart ter wille van
stoffelijke belangen de volwassene, in zijn
zwakheid den moed missende, om zijn recht
op persoonlijke wilsuiting tegen verkorting
te verdedigen.
Dat heerschzucht een van de scherpste
vormen der ijdeiheid is, en als zoodanig
verwerpelijk, dat zal in theorie wel erkend
worden. Doch de gedienstigheden der
practijk geven een middel aan de hand, om
zulke stellingen zoo goed als krachteloos te
makenhet bestaan van een kwaad bea
mende kan men de bijvoering v nood
zakelijk'' veel vergoelijken.
De redeneering is niet moeilijk. Wat er
krachtig is in de menschelijke natuur, tracht
zich te handhaven niet alleen, maar ook te
versterken, invloed naar buiten uit te oefe
nen, zich op een bepaald doel te richten.
Heerschzucht is het voldoen aan den drang
van een sterken wil. Individuen treden op
den voorgrond, die zich geroepen achten, in
kleinen of in ruimen kring, iets tot stand
te brengen, te hervormen, een oninisbaren
vooruitgang te bewerkendaartoe hebben
zij medewerkers noodig, die zich door hen
laten leiden en beheerschen. IIet is eenigs-
zins huns ondanks, dat zij in die rol optre
den de omstandigheden drijven hen, komen
in aanraking met hun persoonlijken eigen
schappen, bepalen de richting, in welke zij
zich bewegen zullende heerzuchtige is
eigenlijk de beheerïchte, hij staat daar
en kan niet anders
De vraag kan opgeworpen doch niet be
antwoord worden, of diezelfde man in een
ander kader terecht gekomen, ook naar een
soortgelijk overwicht zou hebben gestreefd
als thans het doel var. zijn leven schijnt te
zijn. Napoleon zou, al had hij geen militaire
opleiding gehad en niet geslaan bij het ver
val van een iu machteloosheid wegzinkende
regeeringsvorm, toch overal en a tijd naar
bevelvoering getracht hebben. Beter de eerste
te zijn in een klein dorp dan de tweede in
Rome, dat geldt ook voor anderen,
heerechzuchtiger dan Cesar.
Belgrado kenmerkte zich Zondag, ondanks
de gewichtige gebeurtenis die den volgenden
morgen in de volksvertegenwoordiging moest
plaats hebben, door geen enkele rustversto
ring of betooging. Om even 11 uur kwam
de nationale vergadering bijeen. Zij werd
geopend door den voorzitter van den Senaat
Welimirovits met een toespraak, waarin hij
de verkiezing van Peter Karageorgievits tot
Koning met warmte aanbeval, hetgeen met
geestdriftige toejuichingen begnec werd;
De nationale vergadering bepaalde eenstem
mig haar keuze op Peter Karageorgievits.
De minister van justitie Sjifkovist deelde
terstond den uitslag aan de buiten wach
tende menigte mede, die deze tijding met
teekeneu van vreugde begroette. De artil
lerie vuurde 101 kanonschoten at'. Op straat
heerschte de grootste levendigheid. Zoodra
was de uitslag der verkiezing niet bekend
of' portretten van den nieuwen Koning, zijn
beide zoons en zijn dochter werden in de
winkels en op straat verPbchtieder was
nieuwsgierig 's Konings beeltenis te zien,
58^.,V:l!«3a
De Echo van het Zuiden,
IVaalwijkselie en Laigslraalsrht Courant,
Burgemeester en wethouders van Waalwijk
gezien de aanschrijving van den heer Commissa
ris der Koningin in dit gewest, van den 14en
April 1903 3e afd. M. S.
Brengen ter openbare kennis:
dat het te houden onderzoek over de verlof
gangers dezer gemeente (Inspectie) dit jaar zal
plaats hebben: op Donderdag den 18en Juni
aanstaande voor alle verlofgangers, die tot de
militie ie land behooren en voor 1 Januari van
dit jaar in het genot van groot verloi zijn ge
steld, met inbegrip van hen, die dit jaar zoodanig
verlof verkregen hebben na krachtens artt. 124
en 131 der wet onder de wapenen zijn geweest.
Van het onderzoek zijn dit jaar vrijgesteld
Lichting 1897, 1898, le, 2e, 3e, compagnie Hos
pitaalsoldaten.
Lichting 1899 de verlofgangers die van de
regimenten Huzaren bij de Treinafdeelingen der
regimenten Veldartillerie zijn overgeplaastle
Regiment Veld-Artillerie.
Lichting 1897 en 1898 behooren de tot de
Regimenten Infanteiie, lichting 1898 behoorendc
tot de Rigi men teil Veldartillerie en lichting
1900 behoorende tot de Regimenten Huzaren.
Hospitaalsoldaten lichting 1900, le, 2e en 3e
compagnie. Korps rijdende artillerie lichting
1898 le en 2e batterij. Korps Pontonniers lich
ting 1897, 1898 en 1900 le en 2e compagnie.
Korps Torpedisten lichting 1897, en 1898 le, 2e
peleton van de le en 2e compagnie, lichting
1901 beide compagnieën. Vesting Artillerie
lichting 1897 le 10e compagnie van het le 2e
en 4 regiment en 1 7, 9 en '10e compagnie
vaa het 3e regiment, lichting 1898 dezelfden,
lichting 1900 le 10e compagnie van het le 2e
3e en 4e regiment. Korps Pautserfort-artillerie
lichtingen 1897, 1898 en 1900 le, 2c, 3e en 4e
compagnie. Korps Genietroepen lichting 1901
van de 9e compagnie: de miliciens vesting-tele
grafisten, die voldaan hebben aan het bepaalde
in den eersten volzin van art. 6 van het Konink
lijk besluit van 29 Februari 1884 no. 13 en in
dit jaar niet krachtens art. 110 der militiewet
1901 onder de wapenen zijn geweest des voor
middags ten O'/s ure.
l)e verlofgangers worden gewezen op de
navolgende artikelen der Militiewet
Art. 127. De verlofganger verschijnt bij het
onderzoek in uniform gekleed, en voorzien van
de kleeding- en de uitrustingstukken, hem bij
zijn vertrek met verlof mede gegeven, van zijn
zakboekje en zijn verlofpas.
Art. 128. Behoudens het bepaalde in art. 117
kan een arrest van twee tot zes dagen, te
ondergaan in de naastbij gelegen provoost of
het naastbij zijnde huis van bewaring, door den
militie-commissaris worden opgelegd aan den
verlofganger
lo. die zonder geldige reden niet bij het
onderzoek verschijnt;
Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S.
(49)
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
De ontmaskerde Intrigante.
*0, vrouwmensch, hoe heb ik u eens bemind
en hoe diep moet ik u nu verachten I Jammer
van een zoo schoon beeld der schepping Want
wat ik reeds lang, sedert den dag, dat ik met
den neef van den graaf te zamen zag, vermoed
de, is voor mij, blijkens eenige ,on dits" der
gouvernante, een onomstootelijke zekerheid ge
worden Gij zijt niet alleen een onverzadigbare
verkwitster, maar ook een echtbreekster of
minstens, een onbeschaamde bedriegster van uw
echtgenoot, Jwant hoe komt anders dan door u
baron van Baginskv aan die ongehoorde somrae,
waarmee hij zijn speelschulden betaalt?»
Nora si uit de oogen, de toestand begint haar
ondragelijk te worden. .Met zacht trillende stem
gaat haar onverbiddelijke rechter voort:
„Diep medelijden voel ik met dien armen man,
die voor zijn weldaden, welke hij u en dezen
ploert ik kan hem helaas geen anderen naam
geven bewezen heeft, zoo snood bedrogen
wordt. Een kastijding met de zweep is dien
ondankbaren nog niet waard, die zoo schaamte
loos de eer des huizes met voeten treedt, die de
▼rouw zijns weldoeners tot zijne medeplichtige
maakt aan zijn losbandig leven."
De stem van Willburg ribreert van toorn en
verontwaardiging. Een oogen blik zwijgt hij, om
6ch zeiven weer meester te worden. Dan gaat
bij in een gematigden, doch dreigenden toon
verder
2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder
geldige reden, niet voorzien is van de, in het
voorgaande artikel vernielde, voorwerpen
3o. wiens kleeding- of uitrustingstukken bij
het onderzoek niet in voldoenden staat worden
bevonden
4o. die kleeding- en uitrustingstukken,
aan een ander behoorende als de zijne vertoont.
Art. 129. Is de verlofganger, wien krachtens
het voorgaand artikel, arrest is opgelegd, bij
het onderzoek tegenwoordig, dan kan hij dade
lijk onder verzekerd geleide in arrest worden
gebracht.
Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij
zich niet aan de hem opgelegde atraf, dau wordt
hij, op schriftelijke aanvrage van den militie-
commissaris, te richten aan den Burgemeester
der woonplaats van dien verlofganger, aange
houden en onder verzekerd geleide naar de
naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde
huis van bewaring Overgebracht.
Art. 130. Onverminderd de straf, in art. 128
vermeld, is de verlofganger verplicht, op den
daartoe door den miliiio-commissaris te bepalen
tijd en plaats, en op de in art. 127 voorgeschreven
wijze, voor hem te verschijnen om te worden
onderzocht.
Art. 131. De verlofganger, die zich bij herha
ling schuldig maakt aan het feit. sub 40. van
att. 128 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 130
voor den militie-commissaris verschijnt, ol, aldaar
verschenen zijnde, in het geval verkeert sub. 2o,
en 3o. van art. 128 vermeld, wordt in werke-
lijken dienst geroepen en daarin gedurende ten
hoogste drie maanden gehouden. De duur van
dezen dienst wordt door den Minister van Oor
log bepaald.
Eu voorts op art. 9!) run het Koninklijk be
sluit van 2 December 19ÜI Stbl. no. 330
luidende ais volgt
Het onderzoek van de verlofgangers der militie
te land, vermeld in art. 125 der wet, geschiedt
eenmaal 's jaars in de maand Juni.
Bij de toestemming, krachtens art. 116 ot art.
123 der wet verleend, kan uan de de daarbij be
trokken verlofgangers worden vergund, het ou-
lerzoek in de maand November of December van
het jaar te ondergaan.
Gelijke vergunning kan door of vanwege onzen
Minister van Oorlog ook aan andere verl fgan-
gers worden verleend, indien de uitoefening van
hun beroep of bedrijf of andere bijzondere om
standigheden deelneming aan het onderzoek in
Juni van het jaar te bezwarend zouden maken.
Aan het onderzoek wordt in het jaar, waarin
het zou moeten plaats hebben, niet deelgenomen
door verlofgangers, die in dat jaar vóór het voor
het onderzoek bepaalde tijdstip uit anderen hoof
de dan krachtens art. 124 of art. 131 der wet
onder de wapenen zijn geweest, of die bestemd
zijn om in dal jaar krachtans artikel 108, art.
L09 of art. 111 der wet onder de wapenen ol' in
weikelijken dienst te worden geroepen.
Wij behouden ons voor oa>, indien het heer-
schen van besmettelijke ziekte of ander buiten
gewone omstandigheden het noodig doen achten,
voor het onderzoek van verloigangers uit eene
ot uit meer gemeenten de tijdsbepaling, in het
eerste en in het tweede lid var. dit artikel ver
vat, door eene andere te vervangen of het onder
zoek in eenig jaar achterwege te doeu blijven.
De militie-commissaris kan aan verlofgangers,
die in eene gemeente van zijn ressort voprkomen
op het register, in artikel 93 van dit besluit ver
meld, op door of voor hen gedane aanvrage ver
gunning, het onderzoek voor den militie-com
missaris in een ander ressort te ondergaan. Hij
„Maar ook dat moet een einde nemen? Ik zal
de verwijdering van dezen Baginsky trachten te
bewerken.
Nora, die het niet lager meer koD uithouden,
roept handenwringend uit:
*0, mijn God, houd toch opl»
„Deze uitroep in uw mond, madame is een
godslastering 1" Onze held spreekt thans weer
kalm en rustig.
„Wat weel u van God 1 Hadt u een geweten,
geloofdet gij dat er een macht is, die slechte
daden eenmaal bestraffen zal, zoo zóudt u niet
gehandeld hebben, zooals lot heden. Immers,
niet genoeg was het, dat gij een stervenden
echtgenoot verliet, dat ge uw lief kind verstiet
en dut misschien, terwijl ge je zelve (we zulien
maar wederom tutoieereu, want liet U wil me
niet goed meer over de lippen) iu overvloed
baaddet, honger eu gebrek leedniet genoeg
was het, dat ge den man, die je voor zijn gemalin
houdt, matenëel geruïneerd hebt, go voegt bij
deze reeks van geweten eu hartelooze hande
lingen nog het schandelijke feit, schande eu ou
ter over een familie te brengen, welker eer tot
heden nog onbesmet is. Dat ik je tot nu toe nog
spaarde, kwam, omdat ik de gai.sche grootte
uwer verdorvenheid nog niet kende. Ik wist
niet, dat ge met een jongen n on sameuzweerdet
teoeu uw echtgenoot, die zijn oom en weldoener
is.° Had ik je als een brave, eerlijke vrouw
weergevonden laat het dau zijn uls echtgenoote
van een ander, doch die door streDge plichtsbe
trachting begaan onrecht had trachten goed te
maken, vvaariijk, ik had mij niet tusschen jouw
en je geluk gepluais. Tevreden, eindelijk mijn
kind teruggevonden te hebben, was ik oniniddelijk
met dat lieve schepseltje afgereisd, zonder ooit
meer je vrede te storen; mijnentwege hadt ge
dan, als ge gelukkig waart geweest en geluk eu
vreugde om je heen hadt verspreid, in het genot
van het toch feitelijk onrechtvaardig verworven
bezit kunnen blijven. Doch in plaats van dit
alles vind ik je uls een hartelooze kokette, die
in koelen bloede haar weldoener en diens familie
totaal ruïneert en schandelijk in verbinding met
een tweede bedriegt en besteelt. Thans is het
een eere plicht van mij, verder onheil te voor
komen, je met geweld tot staan trachten te
brengen. Nog eens; noem mij de plaats van
oponthoud van mijn kind, beloof me, den ouden
geeft van de verleende vergunning onverwijld
kennis aan den burgemeester van de gemeente,
waar de daarbij betrekken verlofganger op het
register voorkomt, alsmede aan den militie-com
missaris, door wien, volgens de vergunning, het
onderzoek moet worden gedaan. Is van de ver
gunning niet op den, door dien militiecommis
saris bepaalden tijd gebruik gemaakt, dan wordt
zij geacht niet te zijn verleend.
Ingelijfden bij de militie, die krachtens art. 113
der wet van den werkelijken dienst zijn ont
heven, of aan wie krachtens art. 114 der wet
uitstel van eerste oefening of van verblijf onder
de wapenen is verleend, zijn gedurende den tijd,
dat zij in het genot zijn van de onl heffing of van
het uitstel, niet aan het onderzoek onderworpen.
Eindelijk worden de verlofgangers er nog op
merkzaam op gemaakt, dat zij gedurende den
tijd, dien het onderzoek duurt, ca in het alge
meen wanneer zij in uniform gekleed zijn, vol
gens het bepaalde sub 2o. en 3o. van art. 117 der
wet worden geacht onder de wapenen te zijn en
het crimineel wetboek en het reglement van krijg
tucht voor het krijgsvolk hier te lande op he
van toepa.Ung zijn.
Waalwijk, 2 Juni 1903.
Burgemeester en Wethouders vernoemd
De Burgemeester,
K. DE VAN DER SCHUEREN.
De Secretaris,
F. W. VAN LIEMPT.
man wiens gemalin ge voor de wereld zijt, in
de toekomst een trouwe echtgenoote te zijn
alle verkwistingszucht af te leggen, je leven aan
te passen aan je stand en positie en, voor alles,
dien knaap voor altijd zijn congé te geven, ten
slotte de gewenschte herroepping te doen, dan
hebt ge van mij verder niets meer te vreezen.
Ik zal dan, als mijn taak hier volbracht is en
de vroegere soliditeit van het huis van uw
echtgenoot weer gevestigd ia, »et mijn kind
naar Rusland reizen. Voorzeker zal ik ook vaa
daaruit nog een waakzaam oog op je houden,
want zoolang zijt ge maar van mijn stilzwijgen
verzekerd, als ge mijn voorwaarden nakomt.
Zoo spoedig ge van deze afwijkt, ben ik weder
om in Duitschland en dan is de gevangenis je
deel, want ge weet, dat deze op bygamie
toepasselijk is. Blijft ge ondanks dit alles nu
toch no^ in je trots volharden, zoo moet ge
onmiddellijk je koffers pakken, want dan verlaat
Ko na een korte uiteenzetting met den graaf
met mij dit slot. Ge zijt mijn echtgenoote en
moet me dua volgen. Mijn kind te vinden, zal
dan met behulp der politie wel gaan. Thans
madame, kunt ge mij niet bedreigen met mij
als inbreker te laten inrekenen, nu zal het mij
mogelijk zijn, mijn wil door te zetten. Zie mij
aan en lees op mijn gelaat het rotsvaste voorne
men, geen huarbreed meer van mijn doel te
willen afwijken 1"
Met ware ontzetting, de oogen onnatuurlijk
wijd geopend, ziet Nora den huttendirecteur
uan. Is het mogelijk dat zij goed gehoord heeft
Zij wendt haar blik af en ziet doelloos voor
zich heen.
Vol vertwijfeling zit ze daar; terwijl haar
vijand sprak, heeft ze haar hersenen vergeefs
gemarteld een uitweg te vinden. En ...eindelijk
daar schiet haar een idee te binnen. Haar gelaat
heldert plotseling op, een nijdige blik treft
Willburg.
„Als nachtelijken inbreker kan ik je nu niet
laten inrekenen doch wel als een waanzinnige
wiens opsluiting in een krankzinnigen gesticht
dringend noodig is. Uw optreden, mijnheer, was
reeds van den aanvang af raadselachtig en
excentriek. Ook de idee fixe, om als hutten-
directeur op te treden terwiil ge tegelijkertijd
voorgeeft schatrijk te zijn, wekt vermoedens op,
dat uw geest gekrenkt is. En nu de hoofdzaak,
mijnheer.»
Nora schept diep adem en ziet Willburg uit
dagend aan.
„U beweert, met mij gehuwd te zijn ik zal
het loochenen en u voor waanzinnig laten ver
klaren. llebt u bewijzen voor de echtverbintenis
met mij? Neen 1 De kerk, waarin wij getrouwd
zijn, is reeds voor jaren afgebrand. Thans zie
ik in, dat het een geluk voor mij is, wat mij
toen verschrikkelijk toescheen. U wildet immers
destijds, om opzien te vermijden niet in de
hooldstad tiouweD. Dat kleine dorpskerkje,
waarin wij gehuwd zijn, was van hout opge
trokken en is later door den bliksem getroffen eu
met alles, wat er in was, tot aan den grond af
gebrand. De grijze priester, die ons huwelijk
inzegende, is reeds lang dood. En van de ge
tuigen, die er bij waren, leeft er slechts nog een.
Uw vriend brak den hals bij een val van zijn
fiaard en uw bediende, de eenige, die dan nog
eeft, heeft zich gek gedronken, zoodat zijn ge
tuigenis in 't geheel niet aangenomen wordt. De
bewijzen, dat ik uw vrouw beu de trouwakte
en ook de geboorteakte van ons kiod Editha
werd ook in die kerk gedoopt bevinden zich
in miju handen en geen macht ter wereld kan
ze mij ontrukken.»
Willburg schrikt bij het hooren van dit alles
heftig op.
Daar gaan de portière's van een nevensalon
vaneen en tusschen deze verschijnt als wraak
godin, met eeB doodsbliek gelaat en gloeiende
oogen mademoiselle Blanche.
,.lT vergist u, mevrouw de gravin I» De stem
vau de gouvernante klinkt hol, als kwam zij uit
eeu graf. „Deze bewijzen zijn niet in uw han
den, maar in de mijne.»
Nu zinkt Nora, de hand op het hard gedrukt,
luid steunend in haar zetel terug. Onverbidde
lijk gaat Blanche nu met luide slem voort:
*U dacht, dat u uw papieren goed bewaard
hadt, niet waar? Doch alle heb ik uit aardigheid
maar eens meegenomen ea de Heer Willburg zal
uit mijne handen de uoodige stukken ontvangen,
om zijn rechten op u te doen gelden. Hij zal
dus voor het noodlot, als waanzinnige te worden
opgesloten, bewaard blijven.'
„Ik ben verloren 1*
Dat komt als een doodsnik tusschen Noras
«aamgeperste lippen uit; daarna valt ze in on-
..-hl""
macht. De gouvernante neemt de flacon, welke
Willburg van zich afgeslingerd heeft en toeval
lig heel gebleven is, van den grond op en spren
kelt eenige droppels an het parfum in Nora's
bleek gelaat Als deze de oogen weer opslaat,
treedt Willburg nader en vraagt, bijna op een
angstigen toon
„Hebt ge u bezonnen, madame? Dan geef mij
het adres van mijn kind.»
„Geef mij uw notitieboekje.»
Willburg reikt het haar over.
Met een onzekere hand de gravin beeft over
al haar leden schiijfi ze het adres van Editha
op en geeft daarna steunend het boekje aan Will
burg.
„God zij dank!"
ÜDze held noemt in volle zaligheid den naam
van zijn geliefd kind.
Eenige oogenblikken is het stil in het salon.
Dan vraagt Willburg:
„En is u nu bereid, alles te vervullen, wat ik
van u verlang?'
Nora knikt zwakjes van ja.
„Mademoiselle, zoudt u zoo goed willen zijn,
een kamerdienaar hierheen te zenden», zoo wendt
zich Willburg hoffelijk tot Blanche. En als valt
het hem thans eerst in, dat zij oorzaak is, dat
hij over eenige oogenblikken zijn kind in de
armen kan drukken, reikt hij haar hartelijk de
hand.
„Ik dank u, mademoiselle!^ is alles, wat hij
zegt en toch muken deze weinige woorden dit
aan liefde zoo arme meisje zoo gelukkig, dat,
tranen misschien de eerste sedert haar kinds-
heid haar in de oogen kouien.
Als Blanche op den knop van een clectrische
schel drukt, zegt de gravin
„Verlaat 't salon, mademoiselle, uwe tegen
woordigheid is onnoodig.'
„Integendeel, mademoiselle, ik verzoek u te
blijven I* merkt Willburg beslist op.
(Wordt vervolgd.)