Rummer 49. Donderdag 18 Juni 1903. 26e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. KEK HELÜEPieiTR. A N T O O N TIELEN, BEKENDMAKING. H e erschzucht. Uitgever: FEUILLETON. B U HE N L Servië. laKzs-^Bse Dit Blad verschijnt W o e 11 s d a g- en Zaterdagavon cl Abonnementsprijs per 3 maanden f0."5. Franco per post door het geheele rijk f Ü.9Ü. Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden Uitgever. aan den WAALWIJK. Advertentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groet aantal regels en advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten gesloten. Reclames 15 cent per regel, MBBgssa&ESKm Zij die zich voor I§®8p het volgend kwartaal abonneeren, ontvan gen de in deze maand nog ver schijnende nummers GRATIS. Inspectie verlofgangers. TWEEDE GEDEELTE. Verkiezing. De verkiezing in 't district Heusden is beslist, maar aan na- pleiten hier en daar geen gebrek. En zulks vindt zijn grond in verschillende oorzaken. Werkelijk Je verkiezingen hier in ons di strict staan niet op 't peil, waarop ze moe sten staan, dat zal ons ieder weldenkend mensch toegeven. Welnu dan, er moet verbetering komen op eene of andere wijze. Thans nu de gemoederen nog niet tot kalmte zijn gekomen, lijkt het ons niet den ge- schikten tijd daarover veel te spreken, alleen wenschen wij nu 't feit te constateeren. Straks als eenieder weer tot bezadigd redeneeren is gekomen, hopen we een en ander over verkiezingen in 't algemeen te zeggen wij kunnen daaruit dan onze lessen trekken voor de toekomst en zien wat in dezen verkiezingsstrijd verkeerds voorkwam, bij kalm nadenken en redeneeren hopen we zal men meer en meer de fouten gaan in zien; we zullen dan ook nog een en ander geven, nuttig en uoodzakelijk voor een degelijk kiezerskorps, liet kiesrecht waardig I. De begeerte, om zijn wil aan een ander op te leggen, ook zonder door een overeen komst daartoe gerechtigd te zijn, bestaat bij zeer velen men zou haar, indien geen loffelijke uitzonderingen het verboden, een algemeeue eigenschap kunnen noemen. Zij heeft zelfs iets oorspronkelijks, iets aangeborens, is niet uitsluitend van na bootsing het gevolg. Indien wij de kinde ren in hun natuurlijkste uitingen, bij hui» spelen, gadeslaan, valt het op te merken, dat er bij zijn, die zich het recht aanma tigen als leiders op te treden, zich niet met eer. ondergeschikte rol willen vergenoegen en liever geheel weg zouden blijven dan af te zieu van het genot der bevelvoering tyrannetjes in den dop, die ook weieens in hun kleine wereld op hun nummer worden gezet, omdat drijfveer, die de groote men- schen beweegt om zich naar eens heerschers luimen te schikken, het eigenbelang, bij het jonge volkje niet zoo krachtig werkt. Zulke miniatuur-despootjes moet men wel in het oog houden; niet zelden hebben zij een geluk kigen aanleg, die goed ontwikkeld kan wor den als maar de groei van het egoïsme de karaktervorming niet betreft. Doch het komt ook voor, en niet zelden zelfs, dat reeds zeer toevallige voorrechten van stand, van geboorte, van fortuin een aanleiding zijn om te willen heerschen over hen, die in deze opzichten achterstaan. En wat dan door het gezond onderscheidingsvermogen der kindereu als belachelijk gekenmerkt en afgewezen wordt, dat aanvaart ter wille van stoffelijke belangen de volwassene, in zijn zwakheid den moed missende, om zijn recht op persoonlijke wilsuiting tegen verkorting te verdedigen. Dat heerschzucht een van de scherpste vormen der ijdeiheid is, en als zoodanig verwerpelijk, dat zal in theorie wel erkend worden. Doch de gedienstigheden der practijk geven een middel aan de hand, om zulke stellingen zoo goed als krachteloos te makenhet bestaan van een kwaad bea mende kan men de bijvoering v nood zakelijk'' veel vergoelijken. De redeneering is niet moeilijk. Wat er krachtig is in de menschelijke natuur, tracht zich te handhaven niet alleen, maar ook te versterken, invloed naar buiten uit te oefe nen, zich op een bepaald doel te richten. Heerschzucht is het voldoen aan den drang van een sterken wil. Individuen treden op den voorgrond, die zich geroepen achten, in kleinen of in ruimen kring, iets tot stand te brengen, te hervormen, een oninisbaren vooruitgang te bewerkendaartoe hebben zij medewerkers noodig, die zich door hen laten leiden en beheerschen. IIet is eenigs- zins huns ondanks, dat zij in die rol optre den de omstandigheden drijven hen, komen in aanraking met hun persoonlijken eigen schappen, bepalen de richting, in welke zij zich bewegen zullende heerzuchtige is eigenlijk de beheerïchte, hij staat daar en kan niet anders De vraag kan opgeworpen doch niet be antwoord worden, of diezelfde man in een ander kader terecht gekomen, ook naar een soortgelijk overwicht zou hebben gestreefd als thans het doel var. zijn leven schijnt te zijn. Napoleon zou, al had hij geen militaire opleiding gehad en niet geslaan bij het ver val van een iu machteloosheid wegzinkende regeeringsvorm, toch overal en a tijd naar bevelvoering getracht hebben. Beter de eerste te zijn in een klein dorp dan de tweede in Rome, dat geldt ook voor anderen, heerechzuchtiger dan Cesar. Belgrado kenmerkte zich Zondag, ondanks de gewichtige gebeurtenis die den volgenden morgen in de volksvertegenwoordiging moest plaats hebben, door geen enkele rustversto ring of betooging. Om even 11 uur kwam de nationale vergadering bijeen. Zij werd geopend door den voorzitter van den Senaat Welimirovits met een toespraak, waarin hij de verkiezing van Peter Karageorgievits tot Koning met warmte aanbeval, hetgeen met geestdriftige toejuichingen begnec werd; De nationale vergadering bepaalde eenstem mig haar keuze op Peter Karageorgievits. De minister van justitie Sjifkovist deelde terstond den uitslag aan de buiten wach tende menigte mede, die deze tijding met teekeneu van vreugde begroette. De artil lerie vuurde 101 kanonschoten at'. Op straat heerschte de grootste levendigheid. Zoodra was de uitslag der verkiezing niet bekend of' portretten van den nieuwen Koning, zijn beide zoons en zijn dochter werden in de winkels en op straat verPbchtieder was nieuwsgierig 's Konings beeltenis te zien, 58^.,V:l!«3a De Echo van het Zuiden, IVaalwijkselie en Laigslraalsrht Courant, Burgemeester en wethouders van Waalwijk gezien de aanschrijving van den heer Commissa ris der Koningin in dit gewest, van den 14en April 1903 3e afd. M. S. Brengen ter openbare kennis: dat het te houden onderzoek over de verlof gangers dezer gemeente (Inspectie) dit jaar zal plaats hebben: op Donderdag den 18en Juni aanstaande voor alle verlofgangers, die tot de militie ie land behooren en voor 1 Januari van dit jaar in het genot van groot verloi zijn ge steld, met inbegrip van hen, die dit jaar zoodanig verlof verkregen hebben na krachtens artt. 124 en 131 der wet onder de wapenen zijn geweest. Van het onderzoek zijn dit jaar vrijgesteld Lichting 1897, 1898, le, 2e, 3e, compagnie Hos pitaalsoldaten. Lichting 1899 de verlofgangers die van de regimenten Huzaren bij de Treinafdeelingen der regimenten Veldartillerie zijn overgeplaastle Regiment Veld-Artillerie. Lichting 1897 en 1898 behooren de tot de Regimenten Infanteiie, lichting 1898 behoorendc tot de Rigi men teil Veldartillerie en lichting 1900 behoorende tot de Regimenten Huzaren. Hospitaalsoldaten lichting 1900, le, 2e en 3e compagnie. Korps rijdende artillerie lichting 1898 le en 2e batterij. Korps Pontonniers lich ting 1897, 1898 en 1900 le en 2e compagnie. Korps Torpedisten lichting 1897, en 1898 le, 2e peleton van de le en 2e compagnie, lichting 1901 beide compagnieën. Vesting Artillerie lichting 1897 le 10e compagnie van het le 2e en 4 regiment en 1 7, 9 en '10e compagnie vaa het 3e regiment, lichting 1898 dezelfden, lichting 1900 le 10e compagnie van het le 2e 3e en 4e regiment. Korps Pautserfort-artillerie lichtingen 1897, 1898 en 1900 le, 2c, 3e en 4e compagnie. Korps Genietroepen lichting 1901 van de 9e compagnie: de miliciens vesting-tele grafisten, die voldaan hebben aan het bepaalde in den eersten volzin van art. 6 van het Konink lijk besluit van 29 Februari 1884 no. 13 en in dit jaar niet krachtens art. 110 der militiewet 1901 onder de wapenen zijn geweest des voor middags ten O'/s ure. l)e verlofgangers worden gewezen op de navolgende artikelen der Militiewet Art. 127. De verlofganger verschijnt bij het onderzoek in uniform gekleed, en voorzien van de kleeding- en de uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof mede gegeven, van zijn zakboekje en zijn verlofpas. Art. 128. Behoudens het bepaalde in art. 117 kan een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring, door den militie-commissaris worden opgelegd aan den verlofganger lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt; Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S. (49) ZESTIENDE HOOFDSTUK. De ontmaskerde Intrigante. *0, vrouwmensch, hoe heb ik u eens bemind en hoe diep moet ik u nu verachten I Jammer van een zoo schoon beeld der schepping Want wat ik reeds lang, sedert den dag, dat ik met den neef van den graaf te zamen zag, vermoed de, is voor mij, blijkens eenige ,on dits" der gouvernante, een onomstootelijke zekerheid ge worden Gij zijt niet alleen een onverzadigbare verkwitster, maar ook een echtbreekster of minstens, een onbeschaamde bedriegster van uw echtgenoot, Jwant hoe komt anders dan door u baron van Baginskv aan die ongehoorde somrae, waarmee hij zijn speelschulden betaalt?» Nora si uit de oogen, de toestand begint haar ondragelijk te worden. .Met zacht trillende stem gaat haar onverbiddelijke rechter voort: „Diep medelijden voel ik met dien armen man, die voor zijn weldaden, welke hij u en dezen ploert ik kan hem helaas geen anderen naam geven bewezen heeft, zoo snood bedrogen wordt. Een kastijding met de zweep is dien ondankbaren nog niet waard, die zoo schaamte loos de eer des huizes met voeten treedt, die de ▼rouw zijns weldoeners tot zijne medeplichtige maakt aan zijn losbandig leven." De stem van Willburg ribreert van toorn en verontwaardiging. Een oogen blik zwijgt hij, om 6ch zeiven weer meester te worden. Dan gaat bij in een gematigden, doch dreigenden toon verder 2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige reden, niet voorzien is van de, in het voorgaande artikel vernielde, voorwerpen 3o. wiens kleeding- of uitrustingstukken bij het onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden 4o. die kleeding- en uitrustingstukken, aan een ander behoorende als de zijne vertoont. Art. 129. Is de verlofganger, wien krachtens het voorgaand artikel, arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegenwoordig, dan kan hij dade lijk onder verzekerd geleide in arrest worden gebracht. Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij zich niet aan de hem opgelegde atraf, dau wordt hij, op schriftelijke aanvrage van den militie- commissaris, te richten aan den Burgemeester der woonplaats van dien verlofganger, aange houden en onder verzekerd geleide naar de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring Overgebracht. Art. 130. Onverminderd de straf, in art. 128 vermeld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den miliiio-commissaris te bepalen tijd en plaats, en op de in art. 127 voorgeschreven wijze, voor hem te verschijnen om te worden onderzocht. Art. 131. De verlofganger, die zich bij herha ling schuldig maakt aan het feit. sub 40. van att. 128 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 130 voor den militie-commissaris verschijnt, ol, aldaar verschenen zijnde, in het geval verkeert sub. 2o, en 3o. van art. 128 vermeld, wordt in werke- lijken dienst geroepen en daarin gedurende ten hoogste drie maanden gehouden. De duur van dezen dienst wordt door den Minister van Oor log bepaald. Eu voorts op art. 9!) run het Koninklijk be sluit van 2 December 19ÜI Stbl. no. 330 luidende ais volgt Het onderzoek van de verlofgangers der militie te land, vermeld in art. 125 der wet, geschiedt eenmaal 's jaars in de maand Juni. Bij de toestemming, krachtens art. 116 ot art. 123 der wet verleend, kan uan de de daarbij be trokken verlofgangers worden vergund, het ou- lerzoek in de maand November of December van het jaar te ondergaan. Gelijke vergunning kan door of vanwege onzen Minister van Oorlog ook aan andere verl fgan- gers worden verleend, indien de uitoefening van hun beroep of bedrijf of andere bijzondere om standigheden deelneming aan het onderzoek in Juni van het jaar te bezwarend zouden maken. Aan het onderzoek wordt in het jaar, waarin het zou moeten plaats hebben, niet deelgenomen door verlofgangers, die in dat jaar vóór het voor het onderzoek bepaalde tijdstip uit anderen hoof de dan krachtens art. 124 of art. 131 der wet onder de wapenen zijn geweest, of die bestemd zijn om in dal jaar krachtans artikel 108, art. L09 of art. 111 der wet onder de wapenen ol' in weikelijken dienst te worden geroepen. Wij behouden ons voor oa>, indien het heer- schen van besmettelijke ziekte of ander buiten gewone omstandigheden het noodig doen achten, voor het onderzoek van verloigangers uit eene ot uit meer gemeenten de tijdsbepaling, in het eerste en in het tweede lid var. dit artikel ver vat, door eene andere te vervangen of het onder zoek in eenig jaar achterwege te doeu blijven. De militie-commissaris kan aan verlofgangers, die in eene gemeente van zijn ressort voprkomen op het register, in artikel 93 van dit besluit ver meld, op door of voor hen gedane aanvrage ver gunning, het onderzoek voor den militie-com missaris in een ander ressort te ondergaan. Hij „Maar ook dat moet een einde nemen? Ik zal de verwijdering van dezen Baginsky trachten te bewerken. Nora, die het niet lager meer koD uithouden, roept handenwringend uit: *0, mijn God, houd toch opl» „Deze uitroep in uw mond, madame is een godslastering 1" Onze held spreekt thans weer kalm en rustig. „Wat weel u van God 1 Hadt u een geweten, geloofdet gij dat er een macht is, die slechte daden eenmaal bestraffen zal, zoo zóudt u niet gehandeld hebben, zooals lot heden. Immers, niet genoeg was het, dat gij een stervenden echtgenoot verliet, dat ge uw lief kind verstiet en dut misschien, terwijl ge je zelve (we zulien maar wederom tutoieereu, want liet U wil me niet goed meer over de lippen) iu overvloed baaddet, honger eu gebrek leedniet genoeg was het, dat ge den man, die je voor zijn gemalin houdt, matenëel geruïneerd hebt, go voegt bij deze reeks van geweten eu hartelooze hande lingen nog het schandelijke feit, schande eu ou ter over een familie te brengen, welker eer tot heden nog onbesmet is. Dat ik je tot nu toe nog spaarde, kwam, omdat ik de gai.sche grootte uwer verdorvenheid nog niet kende. Ik wist niet, dat ge met een jongen n on sameuzweerdet teoeu uw echtgenoot, die zijn oom en weldoener is.° Had ik je als een brave, eerlijke vrouw weergevonden laat het dau zijn uls echtgenoote van een ander, doch die door streDge plichtsbe trachting begaan onrecht had trachten goed te maken, vvaariijk, ik had mij niet tusschen jouw en je geluk gepluais. Tevreden, eindelijk mijn kind teruggevonden te hebben, was ik oniniddelijk met dat lieve schepseltje afgereisd, zonder ooit meer je vrede te storen; mijnentwege hadt ge dan, als ge gelukkig waart geweest en geluk eu vreugde om je heen hadt verspreid, in het genot van het toch feitelijk onrechtvaardig verworven bezit kunnen blijven. Doch in plaats van dit alles vind ik je uls een hartelooze kokette, die in koelen bloede haar weldoener en diens familie totaal ruïneert en schandelijk in verbinding met een tweede bedriegt en besteelt. Thans is het een eere plicht van mij, verder onheil te voor komen, je met geweld tot staan trachten te brengen. Nog eens; noem mij de plaats van oponthoud van mijn kind, beloof me, den ouden geeft van de verleende vergunning onverwijld kennis aan den burgemeester van de gemeente, waar de daarbij betrekken verlofganger op het register voorkomt, alsmede aan den militie-com missaris, door wien, volgens de vergunning, het onderzoek moet worden gedaan. Is van de ver gunning niet op den, door dien militiecommis saris bepaalden tijd gebruik gemaakt, dan wordt zij geacht niet te zijn verleend. Ingelijfden bij de militie, die krachtens art. 113 der wet van den werkelijken dienst zijn ont heven, of aan wie krachtens art. 114 der wet uitstel van eerste oefening of van verblijf onder de wapenen is verleend, zijn gedurende den tijd, dat zij in het genot zijn van de onl heffing of van het uitstel, niet aan het onderzoek onderworpen. Eindelijk worden de verlofgangers er nog op merkzaam op gemaakt, dat zij gedurende den tijd, dien het onderzoek duurt, ca in het alge meen wanneer zij in uniform gekleed zijn, vol gens het bepaalde sub 2o. en 3o. van art. 117 der wet worden geacht onder de wapenen te zijn en het crimineel wetboek en het reglement van krijg tucht voor het krijgsvolk hier te lande op he van toepa.Ung zijn. Waalwijk, 2 Juni 1903. Burgemeester en Wethouders vernoemd De Burgemeester, K. DE VAN DER SCHUEREN. De Secretaris, F. W. VAN LIEMPT. man wiens gemalin ge voor de wereld zijt, in de toekomst een trouwe echtgenoote te zijn alle verkwistingszucht af te leggen, je leven aan te passen aan je stand en positie en, voor alles, dien knaap voor altijd zijn congé te geven, ten slotte de gewenschte herroepping te doen, dan hebt ge van mij verder niets meer te vreezen. Ik zal dan, als mijn taak hier volbracht is en de vroegere soliditeit van het huis van uw echtgenoot weer gevestigd ia, »et mijn kind naar Rusland reizen. Voorzeker zal ik ook vaa daaruit nog een waakzaam oog op je houden, want zoolang zijt ge maar van mijn stilzwijgen verzekerd, als ge mijn voorwaarden nakomt. Zoo spoedig ge van deze afwijkt, ben ik weder om in Duitschland en dan is de gevangenis je deel, want ge weet, dat deze op bygamie toepasselijk is. Blijft ge ondanks dit alles nu toch no^ in je trots volharden, zoo moet ge onmiddellijk je koffers pakken, want dan verlaat Ko na een korte uiteenzetting met den graaf met mij dit slot. Ge zijt mijn echtgenoote en moet me dua volgen. Mijn kind te vinden, zal dan met behulp der politie wel gaan. Thans madame, kunt ge mij niet bedreigen met mij als inbreker te laten inrekenen, nu zal het mij mogelijk zijn, mijn wil door te zetten. Zie mij aan en lees op mijn gelaat het rotsvaste voorne men, geen huarbreed meer van mijn doel te willen afwijken 1" Met ware ontzetting, de oogen onnatuurlijk wijd geopend, ziet Nora den huttendirecteur uan. Is het mogelijk dat zij goed gehoord heeft Zij wendt haar blik af en ziet doelloos voor zich heen. Vol vertwijfeling zit ze daar; terwijl haar vijand sprak, heeft ze haar hersenen vergeefs gemarteld een uitweg te vinden. En ...eindelijk daar schiet haar een idee te binnen. Haar gelaat heldert plotseling op, een nijdige blik treft Willburg. „Als nachtelijken inbreker kan ik je nu niet laten inrekenen doch wel als een waanzinnige wiens opsluiting in een krankzinnigen gesticht dringend noodig is. Uw optreden, mijnheer, was reeds van den aanvang af raadselachtig en excentriek. Ook de idee fixe, om als hutten- directeur op te treden terwiil ge tegelijkertijd voorgeeft schatrijk te zijn, wekt vermoedens op, dat uw geest gekrenkt is. En nu de hoofdzaak, mijnheer.» Nora schept diep adem en ziet Willburg uit dagend aan. „U beweert, met mij gehuwd te zijn ik zal het loochenen en u voor waanzinnig laten ver klaren. llebt u bewijzen voor de echtverbintenis met mij? Neen 1 De kerk, waarin wij getrouwd zijn, is reeds voor jaren afgebrand. Thans zie ik in, dat het een geluk voor mij is, wat mij toen verschrikkelijk toescheen. U wildet immers destijds, om opzien te vermijden niet in de hooldstad tiouweD. Dat kleine dorpskerkje, waarin wij gehuwd zijn, was van hout opge trokken en is later door den bliksem getroffen eu met alles, wat er in was, tot aan den grond af gebrand. De grijze priester, die ons huwelijk inzegende, is reeds lang dood. En van de ge tuigen, die er bij waren, leeft er slechts nog een. Uw vriend brak den hals bij een val van zijn fiaard en uw bediende, de eenige, die dan nog eeft, heeft zich gek gedronken, zoodat zijn ge tuigenis in 't geheel niet aangenomen wordt. De bewijzen, dat ik uw vrouw beu de trouwakte en ook de geboorteakte van ons kiod Editha werd ook in die kerk gedoopt bevinden zich in miju handen en geen macht ter wereld kan ze mij ontrukken.» Willburg schrikt bij het hooren van dit alles heftig op. Daar gaan de portière's van een nevensalon vaneen en tusschen deze verschijnt als wraak godin, met eeB doodsbliek gelaat en gloeiende oogen mademoiselle Blanche. ,.lT vergist u, mevrouw de gravin I» De stem vau de gouvernante klinkt hol, als kwam zij uit eeu graf. „Deze bewijzen zijn niet in uw han den, maar in de mijne.» Nu zinkt Nora, de hand op het hard gedrukt, luid steunend in haar zetel terug. Onverbidde lijk gaat Blanche nu met luide slem voort: *U dacht, dat u uw papieren goed bewaard hadt, niet waar? Doch alle heb ik uit aardigheid maar eens meegenomen ea de Heer Willburg zal uit mijne handen de uoodige stukken ontvangen, om zijn rechten op u te doen gelden. Hij zal dus voor het noodlot, als waanzinnige te worden opgesloten, bewaard blijven.' „Ik ben verloren 1* Dat komt als een doodsnik tusschen Noras «aamgeperste lippen uit; daarna valt ze in on- ..-hl"" macht. De gouvernante neemt de flacon, welke Willburg van zich afgeslingerd heeft en toeval lig heel gebleven is, van den grond op en spren kelt eenige droppels an het parfum in Nora's bleek gelaat Als deze de oogen weer opslaat, treedt Willburg nader en vraagt, bijna op een angstigen toon „Hebt ge u bezonnen, madame? Dan geef mij het adres van mijn kind.» „Geef mij uw notitieboekje.» Willburg reikt het haar over. Met een onzekere hand de gravin beeft over al haar leden schiijfi ze het adres van Editha op en geeft daarna steunend het boekje aan Will burg. „God zij dank!" ÜDze held noemt in volle zaligheid den naam van zijn geliefd kind. Eenige oogenblikken is het stil in het salon. Dan vraagt Willburg: „En is u nu bereid, alles te vervullen, wat ik van u verlang?' Nora knikt zwakjes van ja. „Mademoiselle, zoudt u zoo goed willen zijn, een kamerdienaar hierheen te zenden», zoo wendt zich Willburg hoffelijk tot Blanche. En als valt het hem thans eerst in, dat zij oorzaak is, dat hij over eenige oogenblikken zijn kind in de armen kan drukken, reikt hij haar hartelijk de hand. „Ik dank u, mademoiselle!^ is alles, wat hij zegt en toch muken deze weinige woorden dit aan liefde zoo arme meisje zoo gelukkig, dat, tranen misschien de eerste sedert haar kinds- heid haar in de oogen kouien. Als Blanche op den knop van een clectrische schel drukt, zegt de gravin „Verlaat 't salon, mademoiselle, uwe tegen woordigheid is onnoodig.' „Integendeel, mademoiselle, ik verzoek u te blijven I* merkt Willburg beslist op. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1903 | | pagina 1