kummer 73.
Donderdag 17 September 1903.
26e Jaargang
i
Toegewijd aan Handel, industrie en Gemeentebelangen.
HELMmiimi.
I
A N T 0 0 N TIELEN,
BEKENDMAKING.
De Socialistische Heilstaat,
I
FEUILLETON.
li
k
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond,
ibonne m entsprijs per 3 maanden f 0."5.
Franco per post door liet geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukkengelden enz., trauco te zenden aan den
Uitgever.
Uitö.eveh:
Zij die zich voor
het volgend kwartaal
abonneeren, ontvangen de in deze
oiaand nog verschijnende nummers
GRATIS.
LANDWEERWET.
Veiligheidswet.
TWEEDE GEDEELTE.
VI.
De familie ontbonden en algemeene
verhuisdag.
Morgen gaan mijn en tevens alle andere
huisgezinnen uit elkaar. De ouden van
dagen, dus ook grootvader, in oude
liedengestichten, de kinderen in opvoedings
huizen, Barnard naar zijn verre standplaats
en mijn vrouw en ik zullen, hopen we,
voorloopig nog bij elkaar blijven. Het is
vandaag dan ook de laatste dag, dat wij
allen nog bijeen zijn. En toevallig moet
dat nu zijn op den verjaardag van mijn
vrouw. Anders is deze altijd een vreugde
dag maar nu blijft de blijde stemming uit
Geen wonder, van den vroegen morgen af
WAALWIJK.
doet grootvader niets dan mijn vrouw het
hart week maken. De sociaal-democratie,
zoo klaagt hij, is ons aller ongeluk. Ik
wees hem o,j het goede, gemakkelijke le
ventje, dat hij nu in 't gesticht zou kunnen
leiden. //Wat heb ik aan dat alles?" riep
hij. Aan tafel en als ik naar bed ga, zie
ik niets dan vreemde gezichten. Mijn
dochter mis ik natuurlijk, zij kan mij niet
meer verzorgeu. En de kleine meid komt
niet meer met mij spelen. Mijn pijpje mag
ik niet eer.s rooken, waar en wanneer ik
wil. Word ik eens ziek, dan ben ik geheel
verlaten. Men moet zoo'n ouden boom niet
willen verplanten.
Om hem te troosten, zeiden wij, dat wij
hem dikwijls zouden bezoe'ken.
Bernard toonde zich kalm en vastberaden,
maar ik weet niet, hij is zoo vreemd. Het
is, als had hij een plan, dat hij niet wil
verraden.
Op moeders verjaardag koint er altijd een
lekker stuk puik kalfsvleesch op tafel. Nu
klaagde zijeen volgenden keer als jelui
mij komt opzoeken, kan ik geen kalfsvleesch
opdischen, want dan hebben wij geen keu
ken meer.
z/Nu, maar daar kunnen wij onze idealen
toch niet voor opgeven plaagde ik haar.
En buiten dat, wij zullen toch wel lekker
gebraad krijgen en dat niet zoo nu en dan
eens, maar eiken dag met nog andere goede
schotels.
,,Ja, maar, was haar antwoord, dan moet
de een hier en de andere daar eten, het
hart lijdt er dan onder. Ik bedoel dau ook
niet zoozeer dat kalfsvleesch als wel het
familieleven."
„Kom, kom," zei ik, wij hebben dan
onzen 8-urigen werkdag en meer tijd om
samen te zijn
„Nu", hervatte mijn vrouw, *ik ben hier
veel liever 10, 12 uren en meer op de been,
om voor jelui te zorgen dan 8 uren in 't
gesticht met vreemde kinderen te doen te
hebben. En waartoe dat alles toch vroeg
ze ten slotte op scherpen toon, nog scherper
ondersteund door Anna.
„Kijk eens", zoo trachtte ik heil te over
tuigen, //bij den arbeid mag geen verschi'
zijn van rechten en plichten tusschen de
beide geslachten, die voor zich buitenshuis
evenveel verdient als de man is geheel van
hem onafhankelijk zoodat met de loonslaver
nij ook. de huisslavernij is afgeschaft, voor
de dienstboden niet alleen, maar ook voor
de vrouw des huizes,' ziedaar het fondament
der gesocialiseerde Maatschappij. De huise-
Advkrtentiën 17 regels f 0.6Ü daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden specialo zeer voordeelige contract
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
lijkheid moet tot het minst mogelijke be
perkt worden en het werk gedaan door
groote openbare inrichtingen. De samen
leving belast zich tnet de opvoeding, de
fabn'katic van het levend materieel. Kinderen
en bejaarden moeten dus het huis uit, waut
heeft de eene familie veel zulke onnoodige
monden en de andere weinig of geen, dan
hebben we binnenkort ook weer armen en
ijken, zoo heeft het immers Bebel verklaard
en zoo zat het ook wel zijn.
„Misschien heel juist geredeneerdzegt
grootvader, ma ir op die wijze kan men nu
eenmaal menschen niet gelukkig maken.
Men moet de menschen niet voor een
kudde schapen aanzien."
„Ja, ja" roepen de beide vrouwen. En....
Och, och, ik wou maar, dat de dag van
morgen en het afscheid nemen achter den
rug was.
Nu de dag vau morgen kwam.
Voor onze deur verscheen geen vigelante,
zooals beloofd was, om grootvader en de
kinderen te halen, maar een groote meubel
wagen. Een agent was er bij, die\ons be
duidde, dat er geen haast mee was de
menschen te laten overkomen. Maar de
meubels, die kwam hij nu, op hoog bevel,
afhalen.
„Wat!" riep mijn vrouw, huisraad blijft,
toch particulier eigendom
„Zeker, zeker, mijn goede mensch, ik
zal ook niet al het huisraad medenemen,
maar de op dezen inventaris genoemden
stukken, de Maatschappij neemt die \oor
haar gebruik in beslag."
Mijn vrouw was nog een en al verbazing.
„Hoe kunt u nu zoo verbaasd staan kij
ken," zei de agent, de noodige meubels
voor al die nieuwe gestichten komen toch
zoo maar niet uit de lucht gevallen
„Maar waarom gaat men ze niet bij den
rijkdom zoeken F"
„O, wees maar "niet ongerust, ook daar
laten wij ons niet onbetuigd. In de Java-
straat, het Noordeinde, de Heerengracht
en de Lange Houtstraat 1) en in al die
wijken staat het zóo vol met meubelwagens,
dat voor ander voertuig tot nader order het
verkeer geheel gestremd is.
Niemand blijft in 't bezit van meer dan
twee bedden en hetgeen verder tot de stof
feering van een paar flinke kamers noodig
is. Maar daarmee zijn we er nog lang niet.
lleken zelf maar eens uit.
Den Haag heeft 200,000 inwoners, waar
van 90,000 beneden de 21 jaren en 10,000
boven de 68 jaren. Voor al die lieden moet
in die gestichten ligging enz. enz. aanwezig
zijn. Vanwaar dat alles nemen en niet
stelen En wat hebt u dan ook voor met
al die bedden, kasten en tafelt, als groot
vader en de kinderen niet meer bij u
wonen
Eu als zij mij eens komen opzoeken, wat
begin ik dan
Een stoel of zes kon ik je wel laten
houden.
Ja, maar ik meen als ze eens bij mij
komen logeereu
Daar zou ik maar niet op rekenen, uw
nieuwe woning is er niet ruitn genoeg voor.
Dat viel mijn vrouw tegen. Zij meende
een huis met twee logeerkamers te krijgen.
Hoe kon ze zoo iets denken. Bebel heeft
immers gezegd, dat het huiselijk leven tct
het volstrekt noodzakelijke moet worden
beperkt.
Als vader en de kinderen, sprak zij weer
tot den beambte, maar in hun eigen bedden
mogen slapen èn als ik voor vader de ge
makkelijke leunstoel slechts mag meegeven."
„Neen, neen, dat gaat niet. Wij halen
alles op en sorteereu den boel.
Toen kwamen de waterlanders. Die mooie
stoel, ons present aan grootvader en dan
het bedje van Roosje, al onze kinderen
hadden er in geslapenen de mooie spiegel,
een erfstuk van vader. En wat hebben wij
er niet voor over gehad, om alles langzamer
hand bijeen te brengen Ieder stuk huis
raad spreekt van het lief en leed van ver
vlogen dagen.
Maar het geduld van den agent is uit
geput. Hij laat de meubels op den wagen
laden en bromde daarbij iets van de gru
welen van het kapitalisme enz.
's Avonds kwam een ander agent groot
vader en de kinderen halen Wij mochten
niet mee. Aan dat gejammer moet toch
eens een eind komen, zei de beambte op
barschen toon. Eigenlijk heeft de man ge
lijk. Immers, heeft een groot man niet
eens gezegd: de geest van den nieuwen
tijd is in barensnood, teergevoeligheid en
gekwczel komen daarbij niet te pas. Zie
het broederlijk van het menschdora is ge
komen, den blik omhoog en afgewend van
al die kleinburgerlijke nietighedeu van
vroegere toestanden
Zoo sprak ik mijn vrouw toe, maar ja
wel. Haar gedachten waren bij de kinderen.
Roosje, haar oogjes vielen al dicht, toen de
agent met haar aftrok. En of ze zich niet
bloot zal spartelen en kou vatten. Als ze
1
ii
IViiiilwijksciii' ca
Courant
De Burgemeester der gemeente Waalwijk
wijst bij deze de verlofgangers dezer gemeente
uitdrukkelijk op de volgende verplichtingen,
die voor hen voortvloeien uit de LANDWELIt-
WET.
Art. 24. De verlofganger van de Landweer
meldt zich binnen «dertig dagen" na den dag
van zijn overgang naar de landweer of na dien
waarop hem de «verlofpas" is uitgereikt, bij
den Burgemeester zijner woonplaats aan, ten
einde dezen den verlofpos, hem hij de Land
weer of laatstelijk bij de militie uitgereikt,
roar gezien of opnieuw voor gezien teekene
De verlofganger van de Landweer, die huiten
het Rijk woont of verblijf houdt of die zich
bij zijn vertrek met verlof huiten het Rijk
begeeft, kan, ter vervulling van de verplichting
in het vorig lid omschreven, binnen den daarin
vermelden termijn zijn verlofpas bij aangetee-
kenden brief ter afteekening toezenden aan de
Burgemeester zijner laatste woonplaats binnen
het Rijk. De verlofpas wordt hem door dien
Burgemeester bij aangeteekendeu brief terug
gezonden.
Art. 25. De verlofganger van de Landweer,
die zich «in eene andere gemeente gaat vestigen,
geeft daarvan kennis aan den Burgemeester
zijner woonplaats. Binnen «dertig dagen" na
den dag, waarop hij komt in de gemeente,
waarin hij zich vestigt, meldt hij zich aan bij
den Burgemeester dier gemeente, ten einde
deze zijn verlofpas voor gezien teekene.
Art. 27. De verlofganger van de Landweer
_ag zich «zonder toestemming" van Onzen
Minister van Oorlog niet langer dan gedurende
«een jaar buitenslands begeven".
Aan den verlofganger van de Landweer, die
niet in verzuim is, wordt deze toestemming
wanneer zij gevraagd wordt en blijkt noodig
te zijn ter zake van uitoefening van of opleiding
tot Landbouw, Handel en Nijverheid, in gewone
tijden niet geweigerd.
Bij de toestemming kan de verlofganger
worden vrijgesteld van de verplichting tot
deelneming aan de oefeningen in artikel 11
vermeld, tot het bijwonen van het bij artikel
29 voorgeschreven onderzoek en tot 't bijwonen
van het bij artikel 20 voorgeschreven onder
zoek en tot het komen in werkelijken dienst
ingeval van oorlog, oorlogsgevaar of andere
buitengewone omstandigheden.
Aan de toestemming kunnen overigens zoo
danige voorwaarden worden verbonden als in
het belang van den dienst noodig worden ge
oordeeld.
Art. 28. De verlofganger van de Landweer
die artikel 24, 25 of 27 «niet naleeft," wordt
in werkelijken dienst geroepen en daarin ge
durende ten hoogste eene maand gehouden.
De duur van dezen dienst wordt bepaald door
Onzen Minister van Oorlog die tevens het korps
van het leger aanwijst waarbij de werkelijke
dienst zal worden vervuld.
Waalwijk, den 9 September 1903.
De Burgemeester voornoemd,
K. DE VAN DER SCIIÜEREN.
De Burgemeester der gemeente Waalwijk
vestigt de aandacht van belanghebbenden op
art. 12 der Veiligheidswet, waarin is bepaald
dat het hoofd of de bestuurder van eene in
richting, waarin eenige tak van fabrieksof
handwerks nijverheid wordt uitgeoefend, ver
plicht is van elk in zijn bedrijf aan een per.
sosn overkomen ongeval binnen driemaal viel
en twintig uren, nadat het ongeval heeft plaats
gehad of de gevolgen van dat ongeval zich
hebben geopenbaard, schriftelijk kennis te
geven aan deu burgemeester der gemeente,
waar het ongeval plaats had.
Bedoelde werkgevers kunnen mitsdien niet
volstaan met alleen van het ongeval aangifte
doen ten postkantore ingevolge de Ongevallen
wet. 1901.
Overtreding van voormeld art. 12 wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste eene
maand of geldboete van ten hoogste honderd
gulden.
Waalwijk, 15 September 1903.
De Burgemeester voornoemd,
K. DE VAN DE SCIIÜEREN.
Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S.
(65)
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Het Huwelijksaanzoek.
Daar denkt zij plotseling aan haar papa en de
ongelukkige omstandigheden, waarin deze heden
terkeert. Het zou de zorgen van den ouden
man aanmerkelijk verminderen, als zij goed ge
huwd was.
Het samenleven met haar stiefmoeder zou op
deu duur toch ondragelijk gaan worden, boven
dien schijnt Hohenstein haar werkelijk zeer lief
Ie hebben en hoe min ijdel Ottilia ook is, het
Hreelt haar toch eenigermate, dat een man, die
zich nog tot niemand blijvend aangetrokken
gevoeld had, hoeveel schoonheden hij ook gezien
bid, dat juist zij zoo'n man zoo sterk bekoord
bad, dat hij zelts aan een huwelijk dacht. En
daarbij ook haar viel zijn onbaatzuchtigheid
op. Ook zij weet, dat Hohenstein op de hoogte
iz van den financiëelen toestand der grafelijke
familie. En ondanks deze niet rooskleurige
wetenschap doet hij zijn aanzoek.
Hij wenscht dus niet de dochter van den rijken
graaf te trouwen, maar slechts het meisje, dat
bij lief heeft, zonder eenige bijoogmerken. Deze
karaktertolk imponeert Ottilia zeer zij wil
inderdaad dit aanzoek in allen ernst overwegen.
Graaf von Mansfeld laat het aanzoek van
Hohenstein geen rust; hij moet met Willburg
or over spreken en zijn raad hieromtrent inwin-
nen. Hij rijdt dan ook nog deijzelfden dag naar
liet directiegebouw.
Willburg ziet verrast van zijn boekeu op, ale,
de graai op zoo'n ongewoon uur in zijn werk
vertrek verschijnt.
„Ik moet u noodzakelijk spreken, waarde
Willburg 1"
Tegelijk maakt de graaf het zich op de sofa
gemakkelijk.
„Het is mij al tot een tweede natuur geworden
dat ik zonder uwen raad niet9 besluit, zelfs, als
het familieaangelegenheden geldt. Verbeeld u
eens, Oitilia zal trouwen I'
Willburg hoort op.
„Hoe moet ik dat opnemen, mijnheer de graaf
De gravin zal toch in elk geval wel geheel en
al nit vrijen wil huwen; van een moeten' kan
hier toch geen sprake zijn, u laat toch het kit.d vr%.
Zooals men dat opvatten wil, mijnheer Will
burg. Mij is het zeer naar den zin, als zij een
braven man neemt. Het meisje is thans twintig
jaar, waarop zou ze wachten? Zij heeft tot nu
toe al zoo veel goede partijen afgeslagen, dat ik
een weinig bang werd. Het aanzoek in quaestie
kan mij wel niet in allen deele bevallen, doch
als Ottilia over enkele kleinigheden heenziet, is
er niet veel te zeggen. De man is jong, goed
gevormd, rijk, talentvol, een cavalier van den
schedel tot aan zijn zolenslechts een beetje
ïüadderachtig', als ik het zoo een noemen mag
doch mijn dochter zal hem wel tot rede brengen'.
Willburg lacht wat gedwongen.
„Het schijnt toch, mijnheer de graaf, dat u al
zonder raad besloteu hebt. Uw lijstje yan zoo
even was immers een geheele bloemlezing van
voertreffelijkheden, welke u bij uw aanstaanden
schoonzoon uitstekend bevallen. En als de gravin
ook al haar keus heeft gedaan, komt mijn raad
wel een weinig „post festum'.
Eenige bitterheid klinkt in de woorden van
onzen held.
„Maar lieve Willburg, zoo ver zijn we nog
niet I
De graaf maakt hierbij met zijn hand een ai-
wereDd gebaar.
„Ik heb hem naar Ottilia gewezen, als de
persoon, die het uitmaken moet en die beeft
bedenktijd gevraagd.»
Een zacht van verlichting ontsnapt Willburg s
borst.
„Nog weet ik niet, wie de gelukkige is, die
het groote voorrecht heeft, als candidaat voor de
hand der gravin te mogen optreden.'
„Mijnheer van Hohenstein*.
„Die verkwister?, ontsnapt aan Willburg'
lippen. Doch onmiddellijk heeft hij berouw
over deze onbarmhartige uitspraak zij ziet er
immers niet objectief uil; het lijkt wel, of een
of ander hatelijk motief op zijn oordeel inge
werkt heeft.
„Houdt u het voor gewaagd, hem mijn dochter
tot echtgenoote te geven Ik vermoed, dat
Ottilia een kloek, eenergiek meisje is, dat als
vrouw grooten invloed op haren man za'
hebben.'
Willburg is zeer bleek geworden de mogelijk
beid van een huwelijk, tenminste zoo spoedig
had hij nog niet overwogen. En thans schijnt
hei bijna een uitgemaakte zaak te zijn. Willburg's
hart krimpt bij deze gedachten als 't ware te
zaraen. Maar kan het dan anders zijn? Heeft hij
hot rsebt, van haar te verlangen, ongehuwd te
blijven, tot hij zelf tot haar met de vraag kan
komen: „Wilt gij de mijne zijn?' En waarom
zou zij den zanger niet huwen, even zoo goed
als wien dan ook Zeker beviel haar zijn be
minnelijk en meegaand karakter. Maur dat zij
zoo spoedig die afscheidsscène vergeten kon, dat
had hij woch nooit voor mogelijk gehouden. Zij
was dus een meisje als de meesten grillig en
onbestendig.
En toch dit schijnbaar logische oordeel wil
zich nog niet in zijn hart vastzetten. Een stem
in zijn binnenste roept hem toe: „Gij wilt
zeiven bedriegen, om het verlies van haar niet
zoo hard te gevoelen, Gij weet zeer goed, dat
Ottilia het grootmoedigste, edelste en karakter
volste mei6je is, dat je kent en dat zij op dit
oogen.blik hoogstwaarschijnlijk door de vreeee-
lijkste zielensmarteu gepijnigd wordt, wijl ze
zich door u bedrogen waant. Gij kunt zeer goed
raden, waarom zij het besluit zal nemen, aan
een anderen man haar hart te schenken. Haar
trots gebiedt haar dezen stap, om u te bewijzen
dat gij u vergist, als ge meent, dat zij u bemint.
Zij moet immer9 zoo handeleD, nadat gij haar
één oogenblik hebt doen meenen, dat gij haar
liefhebt, terwijl ge haar doarua steeds met on
verschilligheid behandeld hebt.
Gij zijt uw voornemen, Duitschland te verlaten
niet trouw gebleven. Ge blijft hier rustig verder
leven, bijna aan haar zijde en spreekt dan nog
niet het verwachte wooid?!
„Waarom, waarom?' vraagt ze misschien da
gelijks met een lijdend hart, want zij bemint u,
dat weet ge zeer goed 1
Eneen waanzinnig vei langen maakt zich
plotseling van Willburg meester, Ottilia de zijne
te kunnen noemen. Hij zou naar haar toe willen
ijlen, haar alles opbiechten en als 't ware willen
smeeken: «/O, blijf mij trouw, ik bemin u met
zoo'n groote liefdewacht, tot het lot een wen
ding aan mijn toestand geeft en ons vereenigtl'
„Foei, hoe egoistisch,' moet hij zich zelven be
kennen. Hij zou wenschen, dat een schoon, veel
begeerd meisje haar jeugd zou opofferen, om te
wachten, totdat dc Voorzienigheid zich over zijn
toestand zou ontfermen I Neen, nooit zou hij zoo
iets aan Ottilia willen voorstellen. En hoe, als
hij zijn aan Nora gegeven wooid brak en een
scheiding doordreef? Als hij den ouden heer,die
thans met een hoofd vol zorgen daar voor hem
op de sofa zit, den dolksteek in het hart stak,
door hem de levensgeschiedenis zijner vrouw
mede te deelen? Doch daar verschijnt plotseling
de gestalte zijner vrouw voor zijn geestelijk oog,
terwijl ze hem toornig en verachtelijk aanziet en
dreigend haar kleine vuisten tegen hem schudt
en hem toeroept: „Gij wiit beter zijn dan ik?
Gij wilt u tot rechter opwerpen over mij en mijn
drijven? Woordbreker, die ge zijt 1 Gij gaaftmij
uw woord, mijn rust niet te verstoren en h bt
mij nu toch verraden? Gij hebt uw woord ge
broken, i k heb thans het recht U te verachten.
Gij zijt een eerloozel'
Een rilling van afschuw overvalt hem bij deze
gedachten. Neen, zij zou nooit het recht hebben,
met verachting op hem neer te zien.
En verder gingen zijn zwevende gedachten,
hoe die oud#, goedhartige uian, die hem tot nu
toe met vriendelijkheden overladen heeft, ondei
deze vreeselijke noodlotslagen totaal gebroke
zou worden. Hij zag den graaf reeds door eer.
beroerte getroffen, dood op de sofa liggen, waarop
hij thans nog zonder eenig voorgevoel /at. Hij
zag reeds in zijn snel gaande gepeinzen, hoe de
wijd open en starre oogeu van den doode ver
wijtend en aanklagend op hem gericht waren,
als wilde de mond hem toeroepen: „Waarom
hebt ge mij dat aangedaan Ik was oud, mijn
1ÜS"
dagen waren toch geteld, waarom liet ge mij
niet in de zalige onbekendheid met dit schrikke
lijk geheim?'
Daar verdwijnt wederom dit afschuwelijke
beeld voor zijn 'oogen en een nieuw, verleidelijk
lokkend staat plotseling voor zijn geest. Nora
in al hare bekoorlijkheid lacht hem toe en haar
stem klinkt melodisch in zijn oor: „Dwaas, die
ge zijt, je geluk aan een schijndenkbeeld te
offeren. Ge zijt met mij gehuwd, dat is waar,
en de wet verbiedt je, een nieuw huwelijk a.n
te gaan, voordat dit met mij ontbonden is. Dc
wet 1 Hoe belachelijk klinkt dat woord I Wat is
de wet? Menschelijke instellingen, tegen welke
men dagelijks on wetend zondigt. Iu elk land
zijn de wetten anders. De wet heelt bovendien
zooveel achterdeurtjes, hoe velen sluipen daar
door niet gelukkig heen. Doe, als ik 1 Stoor je
niet aan de wet! Wie weet iets van ons huwe
lijk? Niemand buiten ons beiden en mademoi
selle Blanche. De geldzuchtige gouvernante is
met een groote som licht om te koopen. Gij zijt
rijk, geef haar 20,000 mark, dan gaat ze, blij
haar doel bereikt te hebben, naar haar vader
land terug en haar mond is voor eeuwig geslo
ten. Dan zijn wij beiden quit. Gij huwt Ottilia
en mijn voorspellingen zijn vervuld. Ik heb dan
niets meer van je te vreezen. Wij zijn dan bei
den wel voor de hier geldende wetten schuldig,
maar wat geeft dat? Wij zijn beiden gelukkig I
En ieder is toch zich zelven het naast I
Als eenmaal een zekere hervormer naar den
inktpot greep, om er mede naar zijn vcrleideis
te werpen zooals de legende verhaalt zoo
maakt ook Willburg een dergelijke beweging.
Ook hij wil die afschuwelijke duivelen verjagen
doch hij grijpt naar den inktpot, om zich uit
deze hallucinatie's los te rukken en zich wederom
te midden der werkelijkheid te plaatsen. Het is
hem onbegrijpelijk, hoe zijn anders zoo heldere
en krachtige geest zich nu zoo aan deze dwaze
overpeinzingen heeft overgegeven. Het bericht
van de trouwplannen der gravin heeft hem wel
diep getroffen, dat hij alles, zelfs den ouden
man, die daar altijd, doch ook zelf in diepe ge
dachten verzonken, voor hem zit.
1
l
I
lli
1
U:>
(Wordt vervolgd.)