kummer 73. Donderdag 17 September 1903. 26e Jaargang i Toegewijd aan Handel, industrie en Gemeentebelangen. HELMmiimi. I A N T 0 0 N TIELEN, BEKENDMAKING. De Socialistische Heilstaat, I FEUILLETON. li k Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond, ibonne m entsprijs per 3 maanden f 0."5. Franco per post door liet geheele rijk f 0.90. Brieveningezonden stukkengelden enz., trauco te zenden aan den Uitgever. Uitö.eveh: Zij die zich voor het volgend kwartaal abonneeren, ontvangen de in deze oiaand nog verschijnende nummers GRATIS. LANDWEERWET. Veiligheidswet. TWEEDE GEDEELTE. VI. De familie ontbonden en algemeene verhuisdag. Morgen gaan mijn en tevens alle andere huisgezinnen uit elkaar. De ouden van dagen, dus ook grootvader, in oude liedengestichten, de kinderen in opvoedings huizen, Barnard naar zijn verre standplaats en mijn vrouw en ik zullen, hopen we, voorloopig nog bij elkaar blijven. Het is vandaag dan ook de laatste dag, dat wij allen nog bijeen zijn. En toevallig moet dat nu zijn op den verjaardag van mijn vrouw. Anders is deze altijd een vreugde dag maar nu blijft de blijde stemming uit Geen wonder, van den vroegen morgen af WAALWIJK. doet grootvader niets dan mijn vrouw het hart week maken. De sociaal-democratie, zoo klaagt hij, is ons aller ongeluk. Ik wees hem o,j het goede, gemakkelijke le ventje, dat hij nu in 't gesticht zou kunnen leiden. //Wat heb ik aan dat alles?" riep hij. Aan tafel en als ik naar bed ga, zie ik niets dan vreemde gezichten. Mijn dochter mis ik natuurlijk, zij kan mij niet meer verzorgeu. En de kleine meid komt niet meer met mij spelen. Mijn pijpje mag ik niet eer.s rooken, waar en wanneer ik wil. Word ik eens ziek, dan ben ik geheel verlaten. Men moet zoo'n ouden boom niet willen verplanten. Om hem te troosten, zeiden wij, dat wij hem dikwijls zouden bezoe'ken. Bernard toonde zich kalm en vastberaden, maar ik weet niet, hij is zoo vreemd. Het is, als had hij een plan, dat hij niet wil verraden. Op moeders verjaardag koint er altijd een lekker stuk puik kalfsvleesch op tafel. Nu klaagde zijeen volgenden keer als jelui mij komt opzoeken, kan ik geen kalfsvleesch opdischen, want dan hebben wij geen keu ken meer. z/Nu, maar daar kunnen wij onze idealen toch niet voor opgeven plaagde ik haar. En buiten dat, wij zullen toch wel lekker gebraad krijgen en dat niet zoo nu en dan eens, maar eiken dag met nog andere goede schotels. ,,Ja, maar, was haar antwoord, dan moet de een hier en de andere daar eten, het hart lijdt er dan onder. Ik bedoel dau ook niet zoozeer dat kalfsvleesch als wel het familieleven." „Kom, kom," zei ik, wij hebben dan onzen 8-urigen werkdag en meer tijd om samen te zijn „Nu", hervatte mijn vrouw, *ik ben hier veel liever 10, 12 uren en meer op de been, om voor jelui te zorgen dan 8 uren in 't gesticht met vreemde kinderen te doen te hebben. En waartoe dat alles toch vroeg ze ten slotte op scherpen toon, nog scherper ondersteund door Anna. „Kijk eens", zoo trachtte ik heil te over tuigen, //bij den arbeid mag geen verschi' zijn van rechten en plichten tusschen de beide geslachten, die voor zich buitenshuis evenveel verdient als de man is geheel van hem onafhankelijk zoodat met de loonslaver nij ook. de huisslavernij is afgeschaft, voor de dienstboden niet alleen, maar ook voor de vrouw des huizes,' ziedaar het fondament der gesocialiseerde Maatschappij. De huise- Advkrtentiën 17 regels f 0.6Ü daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden specialo zeer voordeelige contract gesloten. Reclames 15 cent per regel, lijkheid moet tot het minst mogelijke be perkt worden en het werk gedaan door groote openbare inrichtingen. De samen leving belast zich tnet de opvoeding, de fabn'katic van het levend materieel. Kinderen en bejaarden moeten dus het huis uit, waut heeft de eene familie veel zulke onnoodige monden en de andere weinig of geen, dan hebben we binnenkort ook weer armen en ijken, zoo heeft het immers Bebel verklaard en zoo zat het ook wel zijn. „Misschien heel juist geredeneerdzegt grootvader, ma ir op die wijze kan men nu eenmaal menschen niet gelukkig maken. Men moet de menschen niet voor een kudde schapen aanzien." „Ja, ja" roepen de beide vrouwen. En.... Och, och, ik wou maar, dat de dag van morgen en het afscheid nemen achter den rug was. Nu de dag vau morgen kwam. Voor onze deur verscheen geen vigelante, zooals beloofd was, om grootvader en de kinderen te halen, maar een groote meubel wagen. Een agent was er bij, die\ons be duidde, dat er geen haast mee was de menschen te laten overkomen. Maar de meubels, die kwam hij nu, op hoog bevel, afhalen. „Wat!" riep mijn vrouw, huisraad blijft, toch particulier eigendom „Zeker, zeker, mijn goede mensch, ik zal ook niet al het huisraad medenemen, maar de op dezen inventaris genoemden stukken, de Maatschappij neemt die \oor haar gebruik in beslag." Mijn vrouw was nog een en al verbazing. „Hoe kunt u nu zoo verbaasd staan kij ken," zei de agent, de noodige meubels voor al die nieuwe gestichten komen toch zoo maar niet uit de lucht gevallen „Maar waarom gaat men ze niet bij den rijkdom zoeken F" „O, wees maar "niet ongerust, ook daar laten wij ons niet onbetuigd. In de Java- straat, het Noordeinde, de Heerengracht en de Lange Houtstraat 1) en in al die wijken staat het zóo vol met meubelwagens, dat voor ander voertuig tot nader order het verkeer geheel gestremd is. Niemand blijft in 't bezit van meer dan twee bedden en hetgeen verder tot de stof feering van een paar flinke kamers noodig is. Maar daarmee zijn we er nog lang niet. lleken zelf maar eens uit. Den Haag heeft 200,000 inwoners, waar van 90,000 beneden de 21 jaren en 10,000 boven de 68 jaren. Voor al die lieden moet in die gestichten ligging enz. enz. aanwezig zijn. Vanwaar dat alles nemen en niet stelen En wat hebt u dan ook voor met al die bedden, kasten en tafelt, als groot vader en de kinderen niet meer bij u wonen Eu als zij mij eens komen opzoeken, wat begin ik dan Een stoel of zes kon ik je wel laten houden. Ja, maar ik meen als ze eens bij mij komen logeereu Daar zou ik maar niet op rekenen, uw nieuwe woning is er niet ruitn genoeg voor. Dat viel mijn vrouw tegen. Zij meende een huis met twee logeerkamers te krijgen. Hoe kon ze zoo iets denken. Bebel heeft immers gezegd, dat het huiselijk leven tct het volstrekt noodzakelijke moet worden beperkt. Als vader en de kinderen, sprak zij weer tot den beambte, maar in hun eigen bedden mogen slapen èn als ik voor vader de ge makkelijke leunstoel slechts mag meegeven." „Neen, neen, dat gaat niet. Wij halen alles op en sorteereu den boel. Toen kwamen de waterlanders. Die mooie stoel, ons present aan grootvader en dan het bedje van Roosje, al onze kinderen hadden er in geslapenen de mooie spiegel, een erfstuk van vader. En wat hebben wij er niet voor over gehad, om alles langzamer hand bijeen te brengen Ieder stuk huis raad spreekt van het lief en leed van ver vlogen dagen. Maar het geduld van den agent is uit geput. Hij laat de meubels op den wagen laden en bromde daarbij iets van de gru welen van het kapitalisme enz. 's Avonds kwam een ander agent groot vader en de kinderen halen Wij mochten niet mee. Aan dat gejammer moet toch eens een eind komen, zei de beambte op barschen toon. Eigenlijk heeft de man ge lijk. Immers, heeft een groot man niet eens gezegd: de geest van den nieuwen tijd is in barensnood, teergevoeligheid en gekwczel komen daarbij niet te pas. Zie het broederlijk van het menschdora is ge komen, den blik omhoog en afgewend van al die kleinburgerlijke nietighedeu van vroegere toestanden Zoo sprak ik mijn vrouw toe, maar ja wel. Haar gedachten waren bij de kinderen. Roosje, haar oogjes vielen al dicht, toen de agent met haar aftrok. En of ze zich niet bloot zal spartelen en kou vatten. Als ze 1 ii IViiiilwijksciii' ca Courant De Burgemeester der gemeente Waalwijk wijst bij deze de verlofgangers dezer gemeente uitdrukkelijk op de volgende verplichtingen, die voor hen voortvloeien uit de LANDWELIt- WET. Art. 24. De verlofganger van de Landweer meldt zich binnen «dertig dagen" na den dag van zijn overgang naar de landweer of na dien waarop hem de «verlofpas" is uitgereikt, bij den Burgemeester zijner woonplaats aan, ten einde dezen den verlofpos, hem hij de Land weer of laatstelijk bij de militie uitgereikt, roar gezien of opnieuw voor gezien teekene De verlofganger van de Landweer, die huiten het Rijk woont of verblijf houdt of die zich bij zijn vertrek met verlof huiten het Rijk begeeft, kan, ter vervulling van de verplichting in het vorig lid omschreven, binnen den daarin vermelden termijn zijn verlofpas bij aangetee- kenden brief ter afteekening toezenden aan de Burgemeester zijner laatste woonplaats binnen het Rijk. De verlofpas wordt hem door dien Burgemeester bij aangeteekendeu brief terug gezonden. Art. 25. De verlofganger van de Landweer, die zich «in eene andere gemeente gaat vestigen, geeft daarvan kennis aan den Burgemeester zijner woonplaats. Binnen «dertig dagen" na den dag, waarop hij komt in de gemeente, waarin hij zich vestigt, meldt hij zich aan bij den Burgemeester dier gemeente, ten einde deze zijn verlofpas voor gezien teekene. Art. 27. De verlofganger van de Landweer _ag zich «zonder toestemming" van Onzen Minister van Oorlog niet langer dan gedurende «een jaar buitenslands begeven". Aan den verlofganger van de Landweer, die niet in verzuim is, wordt deze toestemming wanneer zij gevraagd wordt en blijkt noodig te zijn ter zake van uitoefening van of opleiding tot Landbouw, Handel en Nijverheid, in gewone tijden niet geweigerd. Bij de toestemming kan de verlofganger worden vrijgesteld van de verplichting tot deelneming aan de oefeningen in artikel 11 vermeld, tot het bijwonen van het bij artikel 29 voorgeschreven onderzoek en tot 't bijwonen van het bij artikel 20 voorgeschreven onder zoek en tot het komen in werkelijken dienst ingeval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden. Aan de toestemming kunnen overigens zoo danige voorwaarden worden verbonden als in het belang van den dienst noodig worden ge oordeeld. Art. 28. De verlofganger van de Landweer die artikel 24, 25 of 27 «niet naleeft," wordt in werkelijken dienst geroepen en daarin ge durende ten hoogste eene maand gehouden. De duur van dezen dienst wordt bepaald door Onzen Minister van Oorlog die tevens het korps van het leger aanwijst waarbij de werkelijke dienst zal worden vervuld. Waalwijk, den 9 September 1903. De Burgemeester voornoemd, K. DE VAN DER SCIIÜEREN. De Burgemeester der gemeente Waalwijk vestigt de aandacht van belanghebbenden op art. 12 der Veiligheidswet, waarin is bepaald dat het hoofd of de bestuurder van eene in richting, waarin eenige tak van fabrieksof handwerks nijverheid wordt uitgeoefend, ver plicht is van elk in zijn bedrijf aan een per. sosn overkomen ongeval binnen driemaal viel en twintig uren, nadat het ongeval heeft plaats gehad of de gevolgen van dat ongeval zich hebben geopenbaard, schriftelijk kennis te geven aan deu burgemeester der gemeente, waar het ongeval plaats had. Bedoelde werkgevers kunnen mitsdien niet volstaan met alleen van het ongeval aangifte doen ten postkantore ingevolge de Ongevallen wet. 1901. Overtreding van voormeld art. 12 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden. Waalwijk, 15 September 1903. De Burgemeester voornoemd, K. DE VAN DE SCIIÜEREN. Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S. (65) EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het Huwelijksaanzoek. Daar denkt zij plotseling aan haar papa en de ongelukkige omstandigheden, waarin deze heden terkeert. Het zou de zorgen van den ouden man aanmerkelijk verminderen, als zij goed ge huwd was. Het samenleven met haar stiefmoeder zou op deu duur toch ondragelijk gaan worden, boven dien schijnt Hohenstein haar werkelijk zeer lief Ie hebben en hoe min ijdel Ottilia ook is, het Hreelt haar toch eenigermate, dat een man, die zich nog tot niemand blijvend aangetrokken gevoeld had, hoeveel schoonheden hij ook gezien bid, dat juist zij zoo'n man zoo sterk bekoord bad, dat hij zelts aan een huwelijk dacht. En daarbij ook haar viel zijn onbaatzuchtigheid op. Ook zij weet, dat Hohenstein op de hoogte iz van den financiëelen toestand der grafelijke familie. En ondanks deze niet rooskleurige wetenschap doet hij zijn aanzoek. Hij wenscht dus niet de dochter van den rijken graaf te trouwen, maar slechts het meisje, dat bij lief heeft, zonder eenige bijoogmerken. Deze karaktertolk imponeert Ottilia zeer zij wil inderdaad dit aanzoek in allen ernst overwegen. Graaf von Mansfeld laat het aanzoek van Hohenstein geen rust; hij moet met Willburg or over spreken en zijn raad hieromtrent inwin- nen. Hij rijdt dan ook nog deijzelfden dag naar liet directiegebouw. Willburg ziet verrast van zijn boekeu op, ale, de graai op zoo'n ongewoon uur in zijn werk vertrek verschijnt. „Ik moet u noodzakelijk spreken, waarde Willburg 1" Tegelijk maakt de graaf het zich op de sofa gemakkelijk. „Het is mij al tot een tweede natuur geworden dat ik zonder uwen raad niet9 besluit, zelfs, als het familieaangelegenheden geldt. Verbeeld u eens, Oitilia zal trouwen I' Willburg hoort op. „Hoe moet ik dat opnemen, mijnheer de graaf De gravin zal toch in elk geval wel geheel en al nit vrijen wil huwen; van een moeten' kan hier toch geen sprake zijn, u laat toch het kit.d vr%. Zooals men dat opvatten wil, mijnheer Will burg. Mij is het zeer naar den zin, als zij een braven man neemt. Het meisje is thans twintig jaar, waarop zou ze wachten? Zij heeft tot nu toe al zoo veel goede partijen afgeslagen, dat ik een weinig bang werd. Het aanzoek in quaestie kan mij wel niet in allen deele bevallen, doch als Ottilia over enkele kleinigheden heenziet, is er niet veel te zeggen. De man is jong, goed gevormd, rijk, talentvol, een cavalier van den schedel tot aan zijn zolenslechts een beetje ïüadderachtig', als ik het zoo een noemen mag doch mijn dochter zal hem wel tot rede brengen'. Willburg lacht wat gedwongen. „Het schijnt toch, mijnheer de graaf, dat u al zonder raad besloteu hebt. Uw lijstje yan zoo even was immers een geheele bloemlezing van voertreffelijkheden, welke u bij uw aanstaanden schoonzoon uitstekend bevallen. En als de gravin ook al haar keus heeft gedaan, komt mijn raad wel een weinig „post festum'. Eenige bitterheid klinkt in de woorden van onzen held. „Maar lieve Willburg, zoo ver zijn we nog niet I De graaf maakt hierbij met zijn hand een ai- wereDd gebaar. „Ik heb hem naar Ottilia gewezen, als de persoon, die het uitmaken moet en die beeft bedenktijd gevraagd.» Een zacht van verlichting ontsnapt Willburg s borst. „Nog weet ik niet, wie de gelukkige is, die het groote voorrecht heeft, als candidaat voor de hand der gravin te mogen optreden.' „Mijnheer van Hohenstein*. „Die verkwister?, ontsnapt aan Willburg' lippen. Doch onmiddellijk heeft hij berouw over deze onbarmhartige uitspraak zij ziet er immers niet objectief uil; het lijkt wel, of een of ander hatelijk motief op zijn oordeel inge werkt heeft. „Houdt u het voor gewaagd, hem mijn dochter tot echtgenoote te geven Ik vermoed, dat Ottilia een kloek, eenergiek meisje is, dat als vrouw grooten invloed op haren man za' hebben.' Willburg is zeer bleek geworden de mogelijk beid van een huwelijk, tenminste zoo spoedig had hij nog niet overwogen. En thans schijnt hei bijna een uitgemaakte zaak te zijn. Willburg's hart krimpt bij deze gedachten als 't ware te zaraen. Maar kan het dan anders zijn? Heeft hij hot rsebt, van haar te verlangen, ongehuwd te blijven, tot hij zelf tot haar met de vraag kan komen: „Wilt gij de mijne zijn?' En waarom zou zij den zanger niet huwen, even zoo goed als wien dan ook Zeker beviel haar zijn be minnelijk en meegaand karakter. Maur dat zij zoo spoedig die afscheidsscène vergeten kon, dat had hij woch nooit voor mogelijk gehouden. Zij was dus een meisje als de meesten grillig en onbestendig. En toch dit schijnbaar logische oordeel wil zich nog niet in zijn hart vastzetten. Een stem in zijn binnenste roept hem toe: „Gij wilt zeiven bedriegen, om het verlies van haar niet zoo hard te gevoelen, Gij weet zeer goed, dat Ottilia het grootmoedigste, edelste en karakter volste mei6je is, dat je kent en dat zij op dit oogen.blik hoogstwaarschijnlijk door de vreeee- lijkste zielensmarteu gepijnigd wordt, wijl ze zich door u bedrogen waant. Gij kunt zeer goed raden, waarom zij het besluit zal nemen, aan een anderen man haar hart te schenken. Haar trots gebiedt haar dezen stap, om u te bewijzen dat gij u vergist, als ge meent, dat zij u bemint. Zij moet immer9 zoo handeleD, nadat gij haar één oogenblik hebt doen meenen, dat gij haar liefhebt, terwijl ge haar doarua steeds met on verschilligheid behandeld hebt. Gij zijt uw voornemen, Duitschland te verlaten niet trouw gebleven. Ge blijft hier rustig verder leven, bijna aan haar zijde en spreekt dan nog niet het verwachte wooid?! „Waarom, waarom?' vraagt ze misschien da gelijks met een lijdend hart, want zij bemint u, dat weet ge zeer goed 1 Eneen waanzinnig vei langen maakt zich plotseling van Willburg meester, Ottilia de zijne te kunnen noemen. Hij zou naar haar toe willen ijlen, haar alles opbiechten en als 't ware willen smeeken: «/O, blijf mij trouw, ik bemin u met zoo'n groote liefdewacht, tot het lot een wen ding aan mijn toestand geeft en ons vereenigtl' „Foei, hoe egoistisch,' moet hij zich zelven be kennen. Hij zou wenschen, dat een schoon, veel begeerd meisje haar jeugd zou opofferen, om te wachten, totdat dc Voorzienigheid zich over zijn toestand zou ontfermen I Neen, nooit zou hij zoo iets aan Ottilia willen voorstellen. En hoe, als hij zijn aan Nora gegeven wooid brak en een scheiding doordreef? Als hij den ouden heer,die thans met een hoofd vol zorgen daar voor hem op de sofa zit, den dolksteek in het hart stak, door hem de levensgeschiedenis zijner vrouw mede te deelen? Doch daar verschijnt plotseling de gestalte zijner vrouw voor zijn geestelijk oog, terwijl ze hem toornig en verachtelijk aanziet en dreigend haar kleine vuisten tegen hem schudt en hem toeroept: „Gij wiit beter zijn dan ik? Gij wilt u tot rechter opwerpen over mij en mijn drijven? Woordbreker, die ge zijt 1 Gij gaaftmij uw woord, mijn rust niet te verstoren en h bt mij nu toch verraden? Gij hebt uw woord ge broken, i k heb thans het recht U te verachten. Gij zijt een eerloozel' Een rilling van afschuw overvalt hem bij deze gedachten. Neen, zij zou nooit het recht hebben, met verachting op hem neer te zien. En verder gingen zijn zwevende gedachten, hoe die oud#, goedhartige uian, die hem tot nu toe met vriendelijkheden overladen heeft, ondei deze vreeselijke noodlotslagen totaal gebroke zou worden. Hij zag den graaf reeds door eer. beroerte getroffen, dood op de sofa liggen, waarop hij thans nog zonder eenig voorgevoel /at. Hij zag reeds in zijn snel gaande gepeinzen, hoe de wijd open en starre oogeu van den doode ver wijtend en aanklagend op hem gericht waren, als wilde de mond hem toeroepen: „Waarom hebt ge mij dat aangedaan Ik was oud, mijn 1ÜS" dagen waren toch geteld, waarom liet ge mij niet in de zalige onbekendheid met dit schrikke lijk geheim?' Daar verdwijnt wederom dit afschuwelijke beeld voor zijn 'oogen en een nieuw, verleidelijk lokkend staat plotseling voor zijn geest. Nora in al hare bekoorlijkheid lacht hem toe en haar stem klinkt melodisch in zijn oor: „Dwaas, die ge zijt, je geluk aan een schijndenkbeeld te offeren. Ge zijt met mij gehuwd, dat is waar, en de wet verbiedt je, een nieuw huwelijk a.n te gaan, voordat dit met mij ontbonden is. Dc wet 1 Hoe belachelijk klinkt dat woord I Wat is de wet? Menschelijke instellingen, tegen welke men dagelijks on wetend zondigt. Iu elk land zijn de wetten anders. De wet heelt bovendien zooveel achterdeurtjes, hoe velen sluipen daar door niet gelukkig heen. Doe, als ik 1 Stoor je niet aan de wet! Wie weet iets van ons huwe lijk? Niemand buiten ons beiden en mademoi selle Blanche. De geldzuchtige gouvernante is met een groote som licht om te koopen. Gij zijt rijk, geef haar 20,000 mark, dan gaat ze, blij haar doel bereikt te hebben, naar haar vader land terug en haar mond is voor eeuwig geslo ten. Dan zijn wij beiden quit. Gij huwt Ottilia en mijn voorspellingen zijn vervuld. Ik heb dan niets meer van je te vreezen. Wij zijn dan bei den wel voor de hier geldende wetten schuldig, maar wat geeft dat? Wij zijn beiden gelukkig I En ieder is toch zich zelven het naast I Als eenmaal een zekere hervormer naar den inktpot greep, om er mede naar zijn vcrleideis te werpen zooals de legende verhaalt zoo maakt ook Willburg een dergelijke beweging. Ook hij wil die afschuwelijke duivelen verjagen doch hij grijpt naar den inktpot, om zich uit deze hallucinatie's los te rukken en zich wederom te midden der werkelijkheid te plaatsen. Het is hem onbegrijpelijk, hoe zijn anders zoo heldere en krachtige geest zich nu zoo aan deze dwaze overpeinzingen heeft overgegeven. Het bericht van de trouwplannen der gravin heeft hem wel diep getroffen, dat hij alles, zelfs den ouden man, die daar altijd, doch ook zelf in diepe ge dachten verzonken, voor hem zit. 1 l I lli 1 U:> (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1903 | | pagina 1