Nummer 87. Donderdag 5 November 1903. 26e Jaargang f Toegewijd aan HandelP Industrie en Gemeentebelangen. \!a jaarsdroomen EES .HELDENFIGUUR. AN TO ON TIELEN, Uitgever: n:i ii.i.i:r<i\. Ons parlementaire stelsel. v- Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden f0.~5. Franco per post door het geheele rijk f 0.90. Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. WAALWIJK. Aüvkrtkntiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Adverteutiën 3maal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contract gesloten. Reclames 15 cent per regel, Dit is het getijde der droeve stemmingen, Ier zwaarmoedige gedachten. De natuur ingt haar treurlied met klagelijk geluid, Jof buldert met woeste wanhoopskreten de - jcheidenssmart. Meestal hangt het neve- ■i lengewaad loodzwaar op het aardrijk, dat onmachtig is iets te doen, om dien last af te wentelen. En dagen achtereen druppen, vielen, neen stortten zij neder, de tranen vloeden des hemels. Het land doorweo- kende en de laatste vonken van hoop uit- blusschende in het hart des landbouwers, die der. oogst zag verloren gaan op welks toekomstige inzameling hij zich bij vlijtigen arbeid had verblijd. Weet gij het nog, hoe vreeselijk de tiran van het najaar zijn toorn deed blijken langs onzen kasten, hoeveel kostelijke men- schenlevens daar zijn weggesleurd door het woeste golvengeweld Kunt gij ze tellen, lie ongelukkige vrouwen, die tevergeefs hebben staan uitzien naar den terugkeer van haar echtger.ooteu, die zwaarbe- j'proefde moeders, wier trots en wier hoop tilen offer viel aan den oceaan? In onze verbeelding staan geheele scharen van kin dertjes met de handen uitgestrekt naar den 7erzorger, wiens stoffelijk overschot hier of aar is uitgeworpen door de zee die het erzwolg. O, het is niet bij toeval, dat de ^jaarsdagen met zwarte kleuren staan ge- ftekend in de ziel van den zeeman en oe juist valt de opzettelijken herinne- lingsdag, aan dooden gewijd, omstreeks de helft van het seizoen des treurens. En zien wij om ons been, neerdruk kend is de aanblik. Als den eenen dag na den anderen, zooals wij het bijna voortdu rend na den waterrijken zomer gehad heb- ben, de regen door den wind wordt voort- gezweept, als de eeue storm niet heeft opgehouden te gieren of hij wordt door den anderen gevolgd, als het ongehoorde van .'?oo hardnekkig aanhoudende besproeiing en de slechte vooruitzichten, daardoor te weeggebracht, een deel van de gesprekken mlleu, overal en waar men komt, ja, 1 lan is dat alles niet geschikt om opgewekt te blijven. Dien indruk van zich af te Terpen, aan deu invloed zich te onttrekken uet is uiterst moeilijk, zoo niet onmogelijk. Het kan licht gezegd worden, dat wij re rade moeten gaan met het gezond verstand TWEEDE GEDEELTE. en ons niet onder de heerschappij laten brengen van gevoeligheden; zelfs de mo dern aangelegde mensch, al heeft hij per soonlijk niets te maken, in stoffelijken zin, met de werkingen die de waarnemingsvoor- werpen zijn aan de weerkundige instellingen, hij kan zich toch niet losrukken van het verband, waarin het leven hem houdt omklemd, niet ophouden zich één te voelen met de sehepping die hem omringt, niet opgeheven worden van den gemeenschappe- lijken bodem, aan welken wij voor het li chaam en voor de ziel de voeding zijn ver schuldigd. Het zijn uiet de minsten onder ons, wier gemoed vervuld wordt van wee moed bij den aanblik der soniberheid en wier hart zich opent als het ncvelenfloers wordt losgescheurd, als het zonnelicht weer zijn gouden glansen laat vallen op het pas zoo donkere plaatsen. Wij, kinderen der natuur, die een der schoonste openbaringen en scheppingen Gods is laten wij onze moeder niet verloochenen, niet weigeren haar leed mede te dragen en ook haar vreugde te deelen. Of zouden wij wel tot het laatste be reid zijn, maar voor het andere liefst oog en hart sluiten, als wij konden Daar zijn menschen, die met schijnbaar goeden uitslag de najaarsstemmingen van zich verwijderd trachten te houden. Niet waar, daar zijn allerlei vermaken, die men mee kan genieten in helder verlichte za len... die arme buitenman, die zijn welvaart bedreigd ziet door de vernietiging van zijn hoop en dat treurende visscherskind dat om brood vraagt omdat zijn vader, uitgezeild om het te verdienen, het niet is komen bren gen, die proviteeren daar wel niet van, maar is dat voor een ander, die dat wèl kan doen, een reden om er zich van te onthouden Gewis niet. Als het maar niet uitloopt op een opzettelijk niet zien van de smart. Al sluiten wij ons op in een omgeving door kunstlicht bestraald, door heerlijke kunstuitingen verlevendigd, daaromheen blijft de donkerheid heerschappij voeren en wij moeten dat weten, dat immer bedenken, opdat er ook nog een lichtje ontstoken zou kunnen worden dat van anderen het pad beschijnt Dan, de wolkbreuk, die het huis van die anderen teitsterf, de stormwind, die dreigt het uiteen te rukken, kan ook uw woning treffen en het is gansch niet zeker of zij Doordat ze hiermede bezig is, ziet ze niet den triompfereDden en tevens verachtelijken blik, waarmede Nora haar opneemt. tegen den aanval wel bestand is. De gas ten in de feestzaal hebben geen verbintenis gesloten, die voor hen het eind der aard- sche dingen verwijderd houdt en het komt meer voor dat wie met ons aanzaten, thans niet meer zijn uit te noodigeu. Dan dringt toch wel de somberheid door de dichte wanden van onze zelfgenoegzaamheid en wreekt zich de vroegere afwijzing van droe vige gedachten aan de weerloosheid, met welke wij thans haar aanval hebben te dulden. Niemand vervalt lichter tot wan hoop bij ernstig onheil dan wie niet ge leerd heeft het te doorstaan. Hiermede wordt niet uitsluitend bedoeld het geoefend zijn in het aanvaarden van uitwendige middelen om aan de gevolgen van een ramp te ontkomen. Wanneer wij de aandacht vestigen op den visschersman, die door den storm is weggerukt, dan den ken wij ook wel aan het onverzorgd achter blijven van vrouw en kinderen, maar ook en in de eerste plaats mogen wij dat wel doen, aan den liefdeband, die zoo wreede- lijk werd verscheurd, aan het mensche- lijkcrwijs gesproken onherstelbare. En zoo ook hebben wij ous gemeenzaam te maken met de gedachte, dat de levenden met wie wij ons pad vervolgen, niet gewaarborgd zijn voor een bestaan dat het onze in duur overtreftwij moeten weten, dat het klaag lied, in najaarsdagen langs en over en om ons ruischende, ook hun naam, den dier- baarsteu naam wellicht die er voor ons on der de menschelijke wezens bestaat, kan doen galmen in de ziel. Och, de meesten onzer vernemen dat niet voor het cent en uit den mond van een ander zij hebben dat ervaren, bij herhaling, en als kreten eener gefolterde ziel vergezelt hun vraag den klank der stormen Waarom, waar om heengegaan Zij vallen op den grond, geruischloos, de eenmaal zoo fraai gevormde bladeren, met elkander het sieraad van den boom, die ze voortbracht, en die nu, de ontbloote takken omhoog geheven, de berooving beweent. Het is de oude, weemoed wekkende geschiede nis van het vergaan. Wat geleefd en ge bloeid heeft, vormt slechts de stof voor de groote lijkwade. En de vraag dringt zich dan op, of het wel iets waard is het leven met al zijn stormen en beroeringen, tc door worstelen. De schilder maalt ons met zijn penseel onaangenamen toestand komen, dat u mij op uw knieën voor deze behandeling om vergeving baadt. Ik zal aan tafel komen als te voren, en daar mijn oude plaats innemen. Ik zal in uw huis blijven, zoolaDg als ik verkies. En waagt u het mij tegen te streven of mij slechts een kleinigheid in den weg te leggen, wee u dan, gravin I' den indruk van verlatendlieid gepaard met een troosteloos bukken onder de hand van den geweldenaar, die do natuur te aan schouwen geeft en wij kunnen er niet zonder een huivering naar zien, maar de werkelijkheid is nog veel aangrijpender. Desgelijks moge de tragiek ons tatcreelen schetsen van menschelijk lijden bij liet weg zinken van al wat waarde geeft aan het bestaan wat er geschiedt in den boezem der familiën, in ons eigen huis, binnen den kring van onze belangstelling en onder den gloed van onze liefde, is het niet nog veel meer aangrijpender En de droevige har monie, tusschen de stemmingen der natuur en de herinneringen welke zij te voorschijn roepen hoe zeer vervult zij liet hart met een somberheid die de laatste hemelgave, den mensch op aarde ten deel gevallen, de hoop, dreigt te verstikken En toch en toch! Gij hebt wel gezien en ziet met smart het langzaam in het stof nederdalen van de bladeren, van het laatste weldra. Maar hebt gij ook gezien, dat op hetzelfde plekje, waar het den tak moet loslaten, iets achterbleef dat daar aanwezig is de knop die na weinige maanden sluimerens zal uitbotten met jong en vernieuwd leven. De stemmen van het najaar, nu klagend in scheidenswee, dan toornend als van mach- telooze vertwijfeling na vruchteloos verzet zij spreken van heengaan, van spoorloos verdwijnen en de kletterende regen uit grij zend hemelgewelf is de tranenvloed van het hopeloos geween. Maar hooren wij niet, in diezelfde klanken, iets ruischen van een toekomst, die hoopvolle beloften inhoudt, is de stormen zullen hebben uitgewoed en de loutering zal zijn volbracht die het oude en verwordene verzamelt en opneemt in don kringloop der natuur en zijzelve, de altijd krachtige, de nooit bezwijkende, een vernieuwde schepping ten leven zal roepen Er zijn wrakken geslagen op de kust, er zijn menschelijke wezens, vol levensmoed nog, nedergeworpen in de worsteling tegen de woeste elementen. De angstkreten der verslagenen hebben zich gemengd in de buldertonen van zee en lucht, de tranen van hulpeloos gebleven vrouwen en kinderen zijn saamgevloeid met de stroomen uit het don kere zwerk. Maar sterker dan de enkele mensch is de menschheid, die nu haar kracht heeft te toouen in de reddende hand, die zij uitsteekt om wonden te heelen en de ster vende hoop te doen herleven, in treurende harten die de zekerheid van het bestaan juist is zij gereed mat lezen, of de dokter treedt binnen. eener hoogere liefde, die de alles bezielende zonnegloed, doet opgliminen in verkilden harten. Hooren wij iets van de roepstemmen, die ook in somberen nacht den morgen ver kondigen Het leven, dat zij wekken, is dat der liefde, die alles vermag, die alles overwint. En gij, die mede treurt, gaat in tot de woningen der bedroefden, om er troost te vinden en troost te brengen. Ook wij kunnen lenteboden zijn. De Standaard zegt, dal de evolutie, die zich almeer in het optreden der volksverte genwoordigers afteekent, een gevaar is, waardoor ons parlement en ons parlementaire stelsel worden bedreigd. Voor meer dan één toch, schrijft het blad, is de wetgevende arbeid in het parlement niet meer het hoofddoel dat met het spre ken beoogd wordt. Dat hoofddoel wordt buiten de Kamer gezocht en ontaard in sterabus-propaganda. Men is er op bedacht kansen voor zich zelf en zijn partij te verbeteren. Spreekt te dien einde minder voor de leden en voor het kabinet dan pour la galerie. En dit brengt weer mede dat niet het afdoen van zaken maar een elders heen doelend debat de kern der zaak wordt. Nu heeft deze zelfde practijk in het buitenland daarom minder schadelijk gewerkt omdat men in het buitenland een andere en kortere methode van werken volgt. Hier daarentegen waar deze nieuwe practijk geënt wordt op onzen uiterst omslachtigen en bree- den- opzet om zaken te behandelen, moet zij er noodwendig toe leiden dat steeds minder wordt afgedaan en steeds grooter deel van den nationalen tijd in schriftelijk en monde ling debat verspeeld wordt. Ten opzichte van de schriftelijke beraad slaging is, meent De Standaard vergelijking met welk ander land ook ondenkbaar gewor den. Alleen reeds de bij een staatsbegrooting gewisselde stukken vormen folianten. En natuurlijk deze breede stukken komen niet door een generatio spontana ter wereld. Ze kosten arbeid. Vooreerst langdurigen sectiearbeid Dan meerderen arbeid van rapporteurs en de griffie. En in de derde plaats veel grooter arbeid van de ministers en hun departementen. Voegt men dan ook bijeen de weken en maanden arbeids, die enkel de begrooting op een druk de partement bij eerste saamstelling en daarna fSaBBEKS&SaBÊSHSiSSmESSHHH® 39MH«BHHBBHBBHsmasHaann De Echo van het Zuiden m tiiBcstrMteeke Csmit, Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S. (80) TWEE EN TWINGTIGSTE HOOFDSTUK, Vader en Zoou. Geef hem mij dus en ik zal u oogenblikkelijk de betrelïende som uitbetalen, maar dan moet u mij beloven, voortaan uw vijandelijkheden te staken. Gaat u hierop in, zoo zullen wij vrede, of minstens een wapenstilstand sluiten*. De hebzucht der gouvernante is door deze woorden iu hooge mate opgewekt. Deze wint het dan ook van haar wraakzucht en zij belooft in 't vervolg te zwijgen, iodien tenminste de gravin haar niet meer tergt en Denise baar de ichting bewijst, waarop zij als haar gouvernante recht heeft. Nora nijgt toestemmend met het hoofd. „Wees u dan zoo goed en volg mij in mijn kamer. Daar kunnen we de zaak dan in orde maken.' Schijnbaar verzoend verlaten de twee dames de leeskamer en gaan naar Nora's boudoir. Daar aangekomen, zegt de gravin „Neem u een oogenblik plaats, mademoiselle. U hebt toch den wissel bij u „Jawel, mevrouw. „Het is goed, als 'tu belieft.» Nora steekt de hand uit, ter ontvangst van de wissel, het geld ligt reeds opeen tafel uitbetaald. De oogen der gouvernante fonkelen koorts achtig. Met een oogopslag heeft ze gezien, dat het in oide is. Zij reikt de gravin den wissel over, terwijl ze daurna met zichtbaar genot het geld opstrijkt. „De zaak is nu dus in orde mademoiselle „Jawel, mevrouw.' „Dan verzoek ik u, uw koffers te pakken en binnen een uur dit huis te verlaten!* De gouvernante zet groote oogen op. „Zoo vlug gaat dat niet. Mij bevalt het in uw huis nog heel goed en ik gevoel in 't geheel geen lust, het zoo op stel en sprong te verlaten". „Dan zal ik u er uit laten zetten." „Niet zoo driftig, mevrouw de gravin u Blaat een geweldig hoogen toon aan, het ia me op 't oogenblik nog niet recht duidelijk, wat u hiertoe don moed geeft'. „Dat zal ik u ook thans nog niet zeggen, mijn waarde: voorloopig kunt u het wel met enkele toespelingen doen Uw rol, hier in dit huis is uitgespeeld ik behoef mij in de toekomst uiet meer voor u bovreesd te maken. Mijn echtge noot is ontoerekenbaar, dat zal spoedig door het gerecht gedocumenteerd worden; hij zal dus niet meer aankomen met echtscheiding, indien uw lieve tong los komt. Trouwens men zal u een voudig niet gelooven, of uw beschuldigingen beschouwen als lastei praatjes, door wraakzucht ingegeven, doch dit alles is slechts bijzaak de hoofdzaak is, dat ik u in mijn macht heb en u in de gevangenis kan brengen. Ga naar uw kamer en deuk over dit raadsel na, misschien valt u da^ wel in, wat ik meen. ik sta u toe, zoolang hier te blijven, tot u een ander onder komen gevonden hebt, Maar aan tafel bij de maaltijden, zult u van heden af niet meer ver Echijnen, men zal u het eten op uw kamer be zorgen. Denise's onderwijs zal ik zelf van u overnemen, tot uw plaatsvervangster gevonden is. Hebt u mij nu goed verstaan Een wijle staart Blanche de gravin verstomd aan, dan breekt zij in een wild gelach uit. „Neen, het is kostelijk, mevrouw I* Zij maakt voor Nora een ironische buiging. „Een actrice kon dien koninklijken trots en die gekrent.le eigenwaarde eener voorname dame niet beter uitbeelden. Maar mij imponeert u niet, al plaatst ge u op nog zoo'n hoog standpunt, gij blijft, wat gij zijt; een lage..vrouw een echtbreekster U meent mij te hebben overwonnen. Schreeuw niet te vroeg victorie, u kondt nog wel eens in den En dreigend de hand omhoog heffend en tegen Nora schuddend, verlaat Blanche het boudoir. Nora heeft geen tijd over het brutale optreden der gouvernante na te denken eu haar gevolg trekkingen daaruit te maken, want nauwelijks is Blanche vertrokken, of de kamerdienaar van den graaf Ernst staat met een ontstelde uit drukking op het gelaat in de deur. „Mevrouw, wees zoo goed, vlug naar de kamer van mijnheer te komen, mijnheer de graaf is zoo juist door een beroerte getroffen.* Noro schrikt, doch op 't zelfde oogenblik zou ze het van wilden jubel k innen uitjuichen. Wellicht is de aanval doodclijk, wellicht sterft haar echtgenoot voor de uitspraak der rechtbank en dan is ze vrij, weduwe, en een vorstelijk rijke weduwe, want het testament, door den graaf voor jaien ten hare voordeele gemaakt, is in het volle bezit van zijn geestvermogens bij notarieele akte gepasseerd en dus onbetwistbaar. Bliksemsnel doorkruisen deze gedachten haar brein; uiterlijk is ze echter de ontstelde vrouw. Zij volgt oogenblikkelijk den bediende en met teedere bezorgdheid buigt zij zich over den graaf om hem troost in te spreken en tot aan de komst vau den dokter de noodige hulp te bieden. Zij wrijft hem voorhoofd en slapen met ijlings uit de huis-apotheek gehaalde geestrijke drank jes en verfrischt zijn gelaat met koud water, doch al haar bemoeiingen zijn vergeefschde trekken van den ouden man blijven stijf en ver wrongen. „Iioe is dat. toch zoo vlug toegegaan, Ernst? Kent ge de oorzaak van deze plotselinge be roerte P* De bediende raapt een gerechtelijk schrijven op, dat op den grond is gevallen. „De ontoerekenbaarheidsverklaring I' roept Nora ontsteld uit en vernietigd zinkt zo op een 6toel neer. Met starren blik staart zij op het aktestuk en Met gehuichelde opwinding treedt ze dezen tegemoet. „Beste mijnheer Reny, u komt als geroepen. Zie toch, wolk een verschrikkelijke ramp ons ge troffen hoeft, mijn arme man, ik geloof niet, dat hij nog te redden is. „Nu, dat willen we eerst eens zien, mevrouw.' De dokter gaat naar den zieke en na hem on derzocht te hebben, zogt hij: „Mijnheer de grauf is door een lichten aanval van beroerte getrof fen hij zal wel weer spoedig hersteld zijn.' Nadat de zieke voorzichtig in zijn kamer op bed is gebracht, vertrekt de huisarts, na eerst nauwkeurig bevolen te hebben, wat er gedaan moet worden. Nora is door het geval zeer onaangenaam ge troffen. Een patiënt in huis te hebben, zoo mogelijk hem HOg te moeten verplegen, trekt haar aller minst aan. Bovendien boezemt haar het gelaat van\haar echtgenoot afschuw in; 't is haar niet mogelijk in zijn verwrongen blauwachtig gelaat te zien. En toch moet zij al was het alleen maar voor 't oog van 't dienstpersoneel aan zijn zijde blijven, tenminste zoolang, als Ottilia niet thuis was. Deze is nog niet van een uitstapje terugge keerd. Als zij thuis komt, mag ze volgaarne de verpleging van me overnemen, zoo denkt de har- tolooze vrouw, want de lucht in een ziekenka mer kan ik onmogelijk verdragen. Behoedzaam wordt thans de deur geopend en Ottilia treedt binnen. Reeds ingelicht buigt ze wecnend over haar vader, die haar met zijn glazige oogen niet schijnt te herkennen. Wel tracht hij zijn rechterhand op te lichten, doch het gaat niet, hij schijnt wel aan de rech terzijde verlamd te zijn. Ottilia kust teeder haar vader op de wangen; zij wordt niet weerhouden door zijn ontsteld uiterlijk. „Hue is dit zoo gekomen vraagt Ottilia aan de gravin, welke schijnbaar in apathie verzon ken is. Zij reikt haar stiefdochter de bewuste akte over. „Voor zwakzinnig verklaard I O, mijn God, hoe vreesclijk klinkt dat I» Het gezegelde stuk ontvalt haar handen en luide snikkend zinkt ze voor het bed haars va ders neder. „Mijn arme, arme papal Hoe zoudt ge ook iets zoo ontzettends verdragen kunnen? Dit bericht moest u doodelijk treffen. Herhaaldelijk kust zij de slap neerhangende hand van den zieke. „Gij blijft zeker nu hier?* vraagt Nora met vermoeide stem. Ik voel mij te veel aangegrepen en znu mij gaarne willen terugtrekken.' „Doet u dat beslist 1* zegt Ottilia koel. Uw tegenwoordigheid in de ziekekumer is in 't ge heel niet noodig, ik zal de verpleging wel op me nemen." De gravin ademt verlicht op. „Zooals ge wilt, ik mag mij niet opdringen. Bovendien versta ik niet de kunst van zieken te verplegen." Met een onverschillig hoofdknikje ruischt zij de ziekenkamer uit. Op Wlllburg's kantoor wordt heftig gerede neerd. Het luidst klinkt wel de stem van den jongen graaf van Mansfeld; deze blijft nadruk kelijk beweren, dat hij nog altijd Wiiiburg voor een avonturier houdt. De beleedigde behoudt zijn volle kalmte; niet één spier van zijn gelaat vertrekt. Met een voornaam lachje beschouwt hij den jongen man. „Uw optreden is niet zeer gentlemanlike, mijn heer, ik wil echter in aanmerking nemen, dat u op 't oogenblik zoo opgewonden ben, dat u niet weet, wat u zegt, U is hierheen gekomen, om de boeken na te zien en ofschoon u hiertoe niat het recht hadt, heb ik ze u toch gegeven. (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1903 | | pagina 1