Nummer 89. Donderdag 12 November 1903. 26e Jaargang Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. I Lotingsdag m HELIIEHlGlIllll. AITOOI TIELEN, LANDBOUW, ^S2SMaa«MEHWHKsa««Bg^^ «m*iwim—i mmf» .hui»jmiHi—w^gggaww»ai«ajiiiir mm-rtrnmt^1 Uitgever: FEUILLETON. Op goeden Zandgrond. Staatkundig overzicht» Dit Blad verschijnt Woensdag— en Zaterdaga vo n d. A. b o li n e m e n t s p r ij s per 3 maanden f ü.~5. Franco per post door het geheele rijk f Ü.90. Brieveningezonden Uitgever. stukken gelden enz., franco te zenden aan den WAAL W IJK. Advertkntiën 1—7 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regel» en advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten gesloten. Reclames 15 cent per regel. Men weet dat tegenwoordig overal pogingen norden in 't werk gesteld om de brooddronken heid, ook dronkenschap en daaruit volgende vechtpartijen op lotingsdageu tegen te gaan, door propaganda, door 't beschikbaar stellen yan lokalen, waar geen sterken drank wordt getapt of zooals onze St. Paulusvereeniging deed door wedstrijd?n op hare zaal te orga- niseeren. En zeker heeft die gezamenlijke ac tie geholpen en heel wat ook, dat zal eenie der moeten getuigen maar toch komt het half- en heel dronken langs de straten 11a- neeren nog voor, hier weinig daar veel. Om daaraan nu een einde te maken komt de Graafschc Courant met 't volgende voorstel „Een voorzeker afdoend middel schrijft 't blad om paal en perk te stellen nau de los bandigheid en haren nasleep van ernstige verwondingen, ja moordaanslagen, zou Aaar onze bescheiden meeniug gevonden kunnen worden in een wijziging van het voorschrift waarbii aan de Commissarissen der Provin ciën opdracht wordt verstrekt in overleg met Gedeputeerde staten en Militie Coin- missaiissen en de dagen der loting voor groepen van gemeenten aan te wijzen. „Wij stellen ons dat zoo voor „Nemen wij onze eigen stad als plaats der loting met de gemeenten voor wier in geschrevenen die loting alhier gescniedt. „De Militie-Commissaris arriveert met de hem toegevoegde!) ten circa 9 ure voormid dag te Ravenstein van waar de heeren per rijtuig Grave bereiken. Ons bedunkens zou hij zijn functie kun nen vervullen te Ravenstein voor die ge meente met de naast aangrenzende kleine gemeenten Deursen c. a. Dieden c. a. en Duizeling c. a. Aangezien het getal niet zoo bijzonder groot is, zou de voor de loting te besteden tijd enz. niet meer dan een uur vorderen. Dan zouden de heeren zich naar het na burige Schaijk kunnen begeven voor de loting en vandaar naar Zeeland, waar met het oponthoud van déjeuner, enz. de klok dan half- 2 ure wijzen als zou de Militie-Com missaris eu de hem toogevoegden wegreden naar Eacharen om daar voor die gemeente en Gassei de loting te doen plaats hebben. Na afloop begeveu zich de Commissaris c.s naar Grave, alwaar de lotelingen der gemeente Velp en Reek met die van Grave zouden saamkomen om aan de wettelijke verplich- ting te voldoen. „Als er eeuige regel en orde op de zaken wordt gesteld kan naar onze mcening ten 4 ure of half 5 in den middag heel het werk der loting zijn afgeloopen. De betrek kelijk geringe verhooging der reiskosten voor den militie-Commissaris worden dubbel eu dwars gevonden uit de bespaarde reis kosten van heeren burgemeesters of Wet houders der betrokken gemeenten. „Een goed deel der lotelingen zou voor het middagmaal reed» weer thuis zijn, en hun daardoor de gelegenheid, (ook 't meer onder direct toezicht blijven van ouders en voogdenbenomen worden misbruik te maken van sterken drank. Het andere deel dat na den middag saamkomt zou evenals de andere helft slechts een halven dag ver liezen in den arbeid waarvan het loon meestal niet kan worden gemist. Allen bleven beter onder toezicht, juist door de versnippering. „Ziedaar een vage aanduiding tot het aanwenden van een naar het ons toeschijnt wel probaat middel om zoo niet volkomen dan toch voor een voornaam deel een einde te maken aan een toestand die thans meer dan ooit dringend herziening eischt. Hoe goed gevonden dan ook, gelooven we dat dit voorstel juist in de practijk niet erg zal voldoen. We gelooven, dat het „niets-doen en la waaien" op de i lotingsdag, dat als een erfelijk iets is te beschouwen ook op deze manier niet is uit te roeien. Over 't algemeen wordt het loten door den jongeling, ja door eenieder beschouwt als een evenement, een gewichtige gebeurte nis in zijn leven. De lotingsdag wordt van te voren en nadien lang besproken, het num mer o..thoudt men bijna zijn geheele leven en als men naar de leeftijd van een jongmensch informeert, heet 'thebt ge al geloot Er zijn zoo van die gewoonten van die oude webruiken waaraan men vasthoudt en waarin niet gemakkelijk verandering is te brengen. Prijzenswaardig is t wel dat men alles in ;t werk stelt om dat walgelijke eraf te krijgen. We gblooven, vooral voor onze streken dat ook bovenstaand plan geen verbetering zou brengen, stel b. v. voor dat de militie-com missaris om 9 uur te Vlijmen begint, eu b. v. na Nieuwkuik Drunen en«. Waalwijk om 2 uur loot. dan weten we 't stellig: men steekt zich Vmorgens in 'i Zondagsch pak, en blijft er tot 's-avonds inzitten en maakt den geheelen dag als-een feestdag. Geen enkel die hier op een lotingsdag zal werken, niet al had de loting om 9 uur 's morgens plaats en wat we hier van onze gemeente schrijven geldt eveneens voor de omliggende en deze geheele streek. We gelooven dat dit plan niet veel practisch heeft, het eenige is dat de jonge lieden niet naar andere gemeenten behoeven, dat is de goede zijde van dit plan, de toestand in de gemeente zelf zal hetzelfde blijven, misschien nog verergeren, als men 't zoover heeft gebracht, dat die walgelijke, ergerlijke tooneelen van dronkenschap meer en meer verdwijnen dan is men reeds ver in de goede richting laat men dan al niet werken dien halven dag en laat men wat vroolijk zijn, die dag is voor de meesten dan ook een ware levensgebeurtenis; laten we dan trachten te maken dat die dagen gezellig en netjes kunnen worden doorgebracht. X. Y.Z. TWEEDE GEDEELTE. Op vele plaatsen ziet men op goede zand gronden proeven nemen en ook gelukken met kleicultures, met kleigewassen. Zoo ziet men op dergelijke gronden bieten 'ver bouwen, suikerbieten, die, alhoewel nu niet absoluut een gewas der klei, daar toch meer eigenaardig thuishooren. Zoo wordt hier en daar op dergelijke gronden tarwe verbouwd, ja zelfs koolzaad en vlas. 't Ia duidelijk, dat men, om dergelijke proeven te doeu slagen, bijzondere maatregelen moet nemen. De zandgrond onderscheidt zich van den klei- bodem o. a. ook door zijn samenstelling, door zijn inhoud Zoo bevat de zandgrond, ver geleken bij den kleibodem heel wat minder kaliverbindingeu, die als voedsel kunnen die nen voor planten. Wil men daarom op bedoelde gronden gewassen gaan telen, die op kleigronden groeien en zich daar thuis gevoelen, dan moet men beginnen met die •.iandgronden door een uitstekende bemesting voor dat doel gereed te maken. Behalve stalmest, die aan den bodem o. a. den noo- digen huraes moet geven, zal er een rijke lijk gebruik gemaakt moeten worden van kunstmest, zooals dan ook inderdaad gedaan wordt, in die streken, waar meu op goede zandgronden dergelijke gewassen, als de bo vengenoemde teelt. Deze gewassen, suiker bieten, tarwe, koolzaad, vlas e. a. nemen alle een betrekkelijk groote hoeveelheid kali uit den grondsommige ervau zijn bepaald kaliplanten. Behalve stalmest en in het voor jaar chilisalpeter eu superphosphaat, zal deze zandgrond in de eerste plaats moeten hebben een kalibemesting. Daaraan heeft hij, met het oog op de in te voeren cultuur in de allereerste plaats behoefte. Betreft het een wintergewas, dan worde de kalibemesting reeds zoo vroeg mogelijk in het najaar ge geven en kan men daarvoor het best kaïniet gebruiken. Het mislukken van de gansche proef zou het gevolg zijn van het niet ge bruiken van eenige kalihoudende meststof. Betreft het een voorjaarsgewas dan kan men vroeg in het .voorjaar chloorkalium gebrui ken of anders gedurende den winter kaïuiet. Het is duidelijk, dat daar, waar zulke ge wassen op zandgronden gelukken de opbrengst heel wat grooter is dan van de gewone zand- producten. Dat men dus in die richting werkzaam is, is vrij natuurlijk Men ver- zuime dan echter ook niet zich uitstekend op de hoogte te stellen van de eischen, die bovengenoemde gewassen aan den bodem stellen. Militnirisme. Het is merkwaardig, lioe in Amerika de laatste jaren de ideeën over militaire zaken zich wijzigen gaan. Met Amerika bedoelen we natuurlijk de Vercenigde Staten in 'f Zuiden toch is iedereen generaal en als hij het niet is wenschl hij 't te worden en als hij 't wordt, schaft hij zich een torenhooge pluim aan en gevoelt zich koning van 't heelal. Daar heeft men steeds van militaire dingen, althans uiterlijkheden, gehouden maar in 't Noorden werd een soldaat of officier als een wezen beschouwd, dat on geveer nergens nuttig voor was en daarom maar in den militairen dienst was getreden Officieren, zelfs de hoogste in rang, ver schenen ncoit in uniform in gezelschappen men trok dat pak zoo spoedig mogelijk uit om als gewoon burger meer achting te ontmoeten. Maar dit begint een weinig te veranderen De oorlog met Spanje heeft bewezen, dat ook langs den weg der krijgshaftigheid we' eer, en nog mooier, wel voordeel te behalen is. Cuba is niet kwaad en de Philippijneu kunnen een goed gebied van afzet worden en zoo wordt dan ook het middel, dat deze eilanden veroverde pardon deze door Spanje verdrukten bevrijdde, het leger eu de vloot, met meer welwillende oogen aangezien. Nog zijn er vreemde dingen De minister van Oorlog Root, zoowel als zijn opvolger, die thans nog gouverneur der Philippijneu is: T'aft, zijn beiden van huis uitadvocaten en de vorige generalis simus Milis heeft zijn schitterende uniform verwisseld met het vette pak van directeur eener petroleura-onderneming. Maar er is nu toch algemeene belang stelling voor het leger en de vloot en men noemt de namen van hen, die bij een even- tueelen oorlog de leiders der operaties zouden zijn te land generaal Chaft'ee en ter zee admiraal Coghlan. Zelfs gaat men het goedvinden, dat het komend congres groote sommen zal inwil- igen tot uitbreiding van de vloot. Maar vreemd klinkt het ons, die bij het woord militair ook terstond denken aan tucht en orde, te vernemen, dat twee officieren, die op de Pbilippijnen waren gedetacheerd, er vandoor zijn gegaan met de krij»skas en een oorlogsschip. Ze zijn er mee in de richting Borneo vertrokken en schijnen een zeerooverszaakje te beginnenanders gezegdzelf oorlog te gaan verklaren en te voeren, naar model van 't eigen vaderland. Want in de zaak, die op de Panamaland engte is afgespeeld, kau toch moeilijk anders dan een brutale daad van roof worden ge- zien. Een nieuwen staat erkennen reeds voor dat hij eigenlijk gevestigd is, den eersten dag, dat hij gaat opstaan tegen het wettig gezag, is een daad zonder voorbeeld in de diplomatie. En de wijze, waarop dit wordt bemanteld, is even brutaal. Het Amerikaansche ministerie van buiteu- landsche zaken heeft aan Beau^ré, den Amerikaansche gezant te Bogota, een tele gram gezonden, inhoudende dat de bevol king van Panama blijkbaar eenparig zijn politieke afhankelijkheid van Colambië prijs gegeven, zijn onafhankelijkheid hersteld en een nieuwe republikeinsche regeering heeft aangenomen, met welke de Verewiigde Sta ten in betrekking zijn getreden. President Roosevelt beveelt de regeeringen van Co- lumbië eu Panama dringend aan, een vreed zame oplossing van de kwesties die rich nog mochten opdoen, te vinden. De presi dent gelooft, dat de Vereenigde Staten niet alleen krachtens de tractaten, uiaar ook in het belang van dc beschaving verplicht zijn e Echo van het Zuiden en Lugstmts.che Courant, 0S9EBHSHBHBBBHI Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S. (82) TWEE EN TWINGTIGSTE HOOFDSTUK, Vader cn Zoon. „Dien u zoudt onderteekend hebben Ja, hoe is het nu, mijnheer de baron P Ben ik plotseling krankzinnig, of u? Uw brief, waarin u mij uitnoodigdet, onverwijld hier te komen, omdat mij gevangenschap dreigde, kwam mij wel eigen aardig voor.' Blanche schuift onwillekeurig wat van Egon, die naast haar heeft plaats genomen, al. „Het ligt anders niet in mijn aard, mij spoedig bang te maken, mijnheer de baron, maar nu voel ik toeh bijna- vrees en afschuw voor u. Wat bedoelt u eigenlijk met uw duistere zinspelingen Egon lacht ironisch. „Niets meer of minder mademoiselle, dan dat ik u van valschheid in geschiifte zul aanklager. U hebt dat accept, dat van mijn handteekening voorzien in de kamer van mijn oom lag, gestolen hebt het verder met een bepaalde som ingevuld cn de handteekening van mijn oom nagemaakt. Ik zal do wissel, die mijn tante, welke de ver- valsching onmiddellijk bemerkte, mij gisteren toezond, heden aan mijnheer Willburg zenden. Deze kan dan het andere opknappen. U ziet, dat wij u te slim zijn geweest. Noch mijn tante, noch ik heb u in de toekomst te vreezen. U zult goed doen, zoo spoedig mogelijk, alvorens deze zaak ondirzicht wordt,Duitschlaud den rug toe te keeren. Reis u zoo mogelijk nog heden af,.morgen mocht het reeds te laat zijn/' Blanche zit aanvankelijk stil en stijf, als ware zij bewusteloos. Dan overvalt haar een zenuw achtig beven over haar geheele lichaam eu tranen van woede ontspringen haar oogen. O, mijnheer de baron, u is slecht, slechter dan de duivel in eigen persoon.' „Ik had in u een voortreffelijke leermeesteres, mademoiselle. Om zich zeiven tegen een wezen als u te beschermen, moet men gelijksoortige middelen gebruiken. U is zeer slim, en ik wil gaarne bekennen, dat het mij niet gemakkelijk is geweest, een uitweg te vinden, die mij en miju tante uit uw lieve handjes kon redden.' Een triomfankelijke blik doet echter Blanches oog al weer tintelen zij schijnt reeds een uitweg gevonden te hebben. „En met al uw slimheid en voorzichtigheid, miju heer de baron, hebt u mij toch niet kunnen overtroeven. Ten eerste heb ik de correspondentie nog want ik gaf u niet de voornaamste en ten tweede, weet ik, dat uw tante niet de vrouw van uw oom is, maar die vaD Willburg. Zoo iets hndt u niet gedacht, niet waar? Wij vrouwen worden steeds onderricht. U ziet thans zeker in dat het niet zoo gemakkelijk is, tegen ons een in trigen-strijd op leven en dood te strijden.' Egon trekt zijn schouders even op. „Dat alles geeft u niets, mademoiselle. Oom is niet meer toerekenbaar, hij kan dus geen eisch tot echtscheiding meer instellen eu mijnheer Willburg zal u dien onzin wel liegen heeten, ot hebt u bewijzen? Immer?, neen. Het beste, wat u kunt doen, is maar zoo spoedig uit deze kamer en van hier te gaan.' Blanche staat woedend op. Goed, ik ga, mijnheer de baron 1 laar wij neb ben onze rekening nog niet met elkander vereffend. Tot wederziens!' Den volgenden morgen ontvangt Willburg het verwachte bezoek van den boekhouder, dien de jonge graaf in de hoofdstad had leeren kennen. Hij herinnert zich niet, dezen man ooit gekend noch minder gezien te hebben. De boekhouder treedt hem toch brutaal tegemoet en bedreigt hem met alles en nog wat v»n hem te vertellen. Willburg heeft hem bolm, met een ironisch lachje op zijn gelaat aangehoord. Uw geheele toeleg is: afpersing van geld, gelijk ik hoe langer hoe meer bemerk. U verwaoht zeker, dat ik in den grootsten angst schuld beken en u een hooge som aanbied, opdat u maar zoudt willen zwijgen. U hebt u dan toch deerlijk vergist, mijn waarde. U zijt met uw bedreigingen en afpersings systeem aan 't verkeerde adres. Ik ken u niet; u beweert wel mij vóór dertien jaren in Weenen oekend te hebben en dat is best mogelijk, doch ik herinner mij niet u ooit gezien te hebben. Wel schijnt u 'uitstekend op de hoogte te zijn met mijn familieverhoudingen, ik moet dus wel aannemen, dat ik destijds met u in aanraking ben geweest, ik herinnerer mij echter niets van. En omdat nu mijn vrouw en mijn kind vóór dertien jaar plotseling verdwenen zijn, wil u, zonder eenigen grond daarvoor te kunnen aan voeren, beweren, dat ik hen zou hebben vermoord. Beproef toch, dit tc bewijzendat is immers uw eerste taakdoch het zal u moeilijk vallen deze vreeselijke beschuldiging te kannen staveo. Ik meen toch niet ter verantwoording te kunnen geroepen worden voor het verdwijnen van mijn vrouw, als deze het uoodig geacht heeft, mij te verlaten. En wat u dan nog bazelt over mijn toenmaligen, ongelukkigen toestand en mijn tegenwoordige rijkdom, dat heelt ook niets te beduiden. Ga naar den consul, mijn waarde, en verneem daar Daar mijn positie; daar kunt u de noodige inlichtingen bekomen, waaraan u schijn baar zooveel gelegen is. Ik zelf heb weinig tijd noch lust. u deze eenvoudige zaak uit te leggen. Thans hebt u mijn meening gehoord, en ik hoop u zult het bij dit eerste bezoek laten. De boekhouder strijkt ouder een eigenaardig lachje over zijn baard. „Hm mijnheer, u is moeilijk in verlegenheid te brengen. Toch zal het mij wel gelukken, u een beetje klein te krijgen. Tot nu toe heb ik n. 1. nog een geheim bewaard, een geheim dat voor andereD als u wellicht groote sommen waard zou zijn. Let nu eens goed op, mijnheer Willbuig, op hetgeen ik nu zeggen ga. Het ging u destijds in Weenen zeer slecht, Blijft u maar kalm, ik zal kort zijn. U hadteen mooie vróuw, en een mooie vrouw representeert onder bijzondere omstandigheden een kapitaal. Waarom zoudt u nog laugcr in ellende leven? De verblindend schoone vrouw had aan uw zijde geen glanzende positie, u beiden konden het met één slag beter hebben, als u de allervernuftigsten uitweg aangreept, dien het lot u bood. U verkocht voor een aanzienlijke som uwe echtgenoote met wie u gelijk ik weetiin niet gelukkigen echt leefde, aan een buitenlander.'» De boekhouder pauseert even en ziet Willburg met een veelzeggenden blik aan. Deze tracht zich met bovenmenschelijke kracht te beheerschen hij wil nu alles weten, gedachtig aan het spreekwoordeen gewaarschuwd man geldt voor twee. „Nu en wat verder vraagt hij 6cherp. „Wat verder? U wordt een rijk man en uw echtgenoote een zeer rijke en voorname dame. Gravin van Mansfeld verstaat uitstekend de kunst, het te doen voorkomen, als leefde zij altijd in de kringen der „High life'. Zelfs de intiemste kennissen van het slot zijn vergeten, dat zij eens als een arme gouvernante in het huis van haar speude-echtgenoot kwam. 0 ziet dus, dat ik zeer goed het feit ken, dat uw vrouw, zonder ge scheiden te zijD, een nieuwe eehtverbintenis.heefi aangegaan. Men zal haar dus wegens bigamie vervolgen, zoo spoedig deze opzienbarende ont hulling het paleis van justitie bereikt heeft. En thans is u toch zeker wel er van overtuigd, dat ik u en uw verleden zeer nauwkeurig ken'. De jonge man ziet met een honenden lach Willburg in 't gelaat. Met een bewonderenswaardige kalmte vraagt deze nu Ai „Wie is u eigenlijk en wat is uw doet met deze waanzinnige beschuldigingen? Ik geloof thans niet meer. dat het alleen geldafpersing geldt. Wie met zulk een raffinement materia» verzamelt onverschillig of het waar ofvalseh is om een beschuldiging te motiveeren, wordt door andere motieven geleid. Kendeiu mijn vrouw, vóór ze miju echtgenoot werd en drijft u eeD persoonlijke wraakneming „Ja I* „En mag ik weten, waarom u nu pas zoo tegen mij en miin gewezen echtgenoote wilt optreden Waarom deedt u dat niet vroeger, u kendet toch de verblijfplaats der gravin f* „Pardon, die kende ik niet. Ik meende tot .nu toe werkelijk, dat u die dame van het wereld— tooneel had doen verdwijnen, totdat ik dezer dagen in de gravin van Mansfeld. Hercherstorl, uw vroegere vrouw herkende. „En zoo kwaamt u er too, do misdadige ver onderstelling te maken, dat ik mijn vrouw- vei kocht zou hebbeu, om een vermogen machtig to worden „Ik was zoo vrij, mijnheer Willburg, aldus ta combineeren en ik heb mij toch zeker niet C^f'olkoroen mijn waarde. Ja, ik zou denken, dat het u zeer moeilijk zal vallen te bewijzen dat de gravin en mijn echtgenoote dezelfde personen zijn.' „Meent u Ik kan voor alle dingen bewijzen dat gravin van MansfeldHorcherstorf mijn zuster is I" Willburg schrikt bij deze woorden lievig; zijn hand valt zwaar op den lessenaar en hij staart den boekhouder zoo bleek als een doode aan. „Ja, de gravin is werkelijk mijn zuster, mijnheer Willburg', zegt dc bezoeker na een pauze „zij heeft u zeker nooit verteld, dat zij een broer had God* beware over arme, onbeduidende bloedverwanten spreekt men liever niet; men zou er zich mede compromitteeren. O, ik ken mijn lieve zuster Nora! Zij was reeds als kind het verpersoonlijkte egoisme. Omdat zij mooi was, werd zij steeds door iedereen voorgetrokken, zij kreeg de lekkerste hapjes, terwijl mijn arme moeder en ik ons met een stuk droog brood vergenoegden. En zij nam het kalm aan, als moest het zoo zijn. Mijn moeder en ik nebben in aen waren zin van 't woord voor haar honger geleden, om voor haar het bezoeken eener goede school mogelijk te maken, 's Morgens vroeg, als het popje nog in zoeten slaap gedompeld lag, liep ik reeds met kranten rond, om enkele groschen te verdienen. Als ik 's winters met vei kleumde leden mijn kleeding was op menige plaats gescheurd en vun het kleine weduwepensioen konden geen nieuwe af_ naar huis kwam, dan lachte dat hartelooze schepseltje, mijn mooie zuster, mij in 't gezicht uit om mijn roode, half bevroren handen. Doch ondanks dat gaf ik onverdroten alles, wat ik verdiende, voor haar men moest van haar houden, zij wa9 immers zoo mooi en als zo wilde zeer aanvallig en beminnelijk. Eens heeft zij mij dit alles vergolden. (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1903 | | pagina 1