Nummer 20. Donderdag 10 Maart 1904. 27e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. ANTOON TIELEN, Invoerrechten op Leder. "buitenland. Uitgever: FEUILLETON. IN EER HERSTELD DE GEHEIMZINNIGE BANDIET. Duitschland. Rusland en Japan. Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden f O.^ö. Franco per post door het geheele rijk f 0.90. Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. WAALWIJK. Advertentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groot® letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels eu advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracteu gesloten. Reclames 15 cent per regel. w Zij die zich met ingang vaD f April abonneeren ontvangen de in deze maand nog verschijnende num mers gratis. (I n g e zo n d e n.) M. DE R. Veroorloof mij dat ik in uw veel ge lezen blad, dat steeds de belangen der schoenindustrie heeft behartigd enkele opmerkingen wensch ten beste te geven over het ingediende wetsontwerp de nieuwe tariefwet. Met zeer groot genoegen zullen vele belangstellenden met mij ge zien hebben dat de Minister voor de industrie zoo welwillend was en met hare belangen en wenschen zooveel mogelijk rekening wil houden zoo lezen wij dat de Minister ook in het belang van de schoenindustrie het recht op zool leer pl. m. 3% der waarde en dat op overleer nog op minder wil stellen, en als compensatie daarvoor het recht op schoenwerk op 10 pCt. Verder zien wij dat het den minister ook niet ontgaan is dat de export van schoenen steeds toe nemend is en juist om die export te bevorderen de rechten lager worden voor gesteld dan aanvankelijk het plan was. Doch M. de R. hoezeer wij het ook op prijs moeten stellen dat de Minister van zijn goede gezindheid reeds blijken geeft, toch zijn wij nog niet waar we wezen moeten. De hoop dat we daar echter wel komen zullen vlamt in ons op, en het is thans de taak van allen die daartoe geroepen zijn, in de eerste plaats dus van bestuurders van den schoenfabrikanten- bond en van de verschillende besturen van alle schoenmakersvereenigingen om met vernieuwde kracht en gezamelijke macht alles te doen wat mogelijk is om te verkrijgen dat overleder geheel worde vrijgesteld. De vraag waarvoor overleer vrij moet zijn is reeds herhaalde malen behandeld en naar ik meen duidelijk uiteengezet, echter vind ik het niet ondienstig nog maals er op terug te komen. Het over leer en vooral het fijnere overleer is een artikel dat in ons land niet gemaakt wordt, en dat door den schoenfabrikant per se uit het buitenland moet worden betrokken. Het overleer dat hier wel bewerkt wordt en voor militair en verder voor grof- schoeisel wordt gebruikt wordt niet van buiten ingevoerd. Elk recht dat dus op overleer komt maakt de grondstoffen voorden schoen duurder, een gevolg daar van is dat de schoenprijzen dus ook naar evenredigheid hooger moeten wor den. Dat is in theorie zoo klaar als een klontje, maar in praktijk Hoeveel moeite heeft het niet gekost nu de grondstoffen zooveel duurder zijn om de schoenprijzen in de hoogte te krijgen, en zelfs met die verhooging is de prijs der schoenen nog niet geëvenredigd met de duurdere grondstoffen, het gevolg is dus dat de schoenmakerij door stijging van de grond stoffen in slechter conditie gekomen is. En nu zijn de grondstoffen niet alleen en uitsluitend voor den Nederlandschen schoenfabrikant duurder, neen ook in het buitenland moet men evengoed het zool- en overle er duurder betalen als hij en toch kan men de prijzen van het schoenwerk nog niet naar rato hooger brengen. Als de moeilijkheid zich nu voordoet nu voor de heele wereld alles duurder is, hoe moet het dan wel gaan als bij een recht op overleer, dat we van het buiten land niet missen kunnen, alleen de Hol- landsche schoenfabrikant, zijn grondstof fen duurder ziet worden, zal dan een ver hooging van schoenprijzen nog niet moeielijker zijn dan thans Men zal mij tegenwerpen dat dan door hooger recht op schoenen de concur rentie van het buitenland geweerd wordt, doch ik wil al dadelijk daarop antwoorden, dat de invoer van buitenlandsch schoeisel op 't oogenblik zeer gering is. Hetgeen wordt ingevoerd is een speciaal artikel dat hier in Holland niet vervaardigd wordt en dat toch nog wel zou ingevoerd worden al was er een recht van 20 pCt op. Het zijn in hoofdzaak bal- en tooneel- schoeisel en gummi overschoenen. Doch nemen we voor een oogenblik aan dat tengevolge van de rechten op overleer de schoenprijzen naar evenredigheid zul len stijgen, dat door de Nederlandsche verbruikers meer zal worden voor de schoenen, hoe zal het dan nog zijn met het artikel dat naar Buitenland gaat. Dat is toch zeker en gewis, dat geen enkele buitenlander ons een cent meer zal betalen omdat de grondstoffen door het recht op overleer duurder zijn. Dat is dus verlies voor dien fabrikant, en, niet anders. En dit moet men niet ge ring schatten, dit zou zelfs oorzaak zijn dat de export thans met Zooveel moeite, met zooveel opofferingen verkregen, ge heel zou te loor gaan. En wat dan? Als Neerland zijn schoenen niet kan ex porteeren, is ons land veel te klein om al de schoenen die er gemaakt worden te verbruiken, als dus alle schoeisel in Nederland zou moeten blijven zou dit een toestand van cuncurrentie in eigen land in het leven roepen die doodend zou wezen voor een groote massa schoen fabrikanten en schoenmakers- De Nederlandsche schoenindustrie moet in de export zijn bloei vinden, en dat kan, als het blijft als thans, dat alle leer vrij is, daardoor hebben we eenigen voor sprong op het buitenland omdat de grond stoffen daar wel belast zijn. De Hollandsche schoenfabrikant betaalt op 't oogenblik minder voor zijn leer dan de buitenlander, daarom kunnen wij onze schoenen goedkooper geven, en daarom is er ook geen land waar de schoenen naar gelang van de goede qualiteit zoo goedkoop zijn als in Neder land. Waar in zeker blad gewaarschuwd wordt om toch vooral zich te onthouden van overdreven sociaal-economische agi tatie, daar de inzet van veel hooger waarde is als een paar percenten minder of meer meen ik tegen deze stelling te moeten opkomen. Die paar percenten minder of meer zijn voor de schoenfa brikanten de groote vraag. Onze zaken zijn zoo winstgevend niet, dat een paar percenten minder of meer voor ons niet een levensqauestie uitmaken. Het zijn juist die paar percenten die her ons nu nog mogelijk maken te exporteeren. En verder de inzet is van veel hooger waarde; wordt daarmede bedoeld dat de invoer rechten verhoogd worden, om de sociale wetten die reeds gemaakt, of nog in uitzicht gesteld zijn naar behooren te kunnen uitvoeren Dan dringt zich de vraag op, of voor uitvoering van die sociale wetten de schoenfabrikant en wel vooral de machinale niet ter dege in aanspraak genomen wordt. Hoeveel toch moet voor de ongevallenwet de machinale schoenmakerij niet betalen Wie ver goedt ons dat r Is dat ook weer niet een uitbreiding van den post,algemeenekosten die toch jaarlijks voor den schoenfa brikant al hooger en hooger wordt. En dan tengevolge der veiligheidswet hoe dikwerf moeten op voorschrift van de inspecteurs geen groote kosten gemaakt worden. Men zegge dus niet dat de schoenfabrikant voor de uitvoering der sociale wetten niet het noodige, ja naar mijn bescheiden meening zelfs meer dan dat bijdraagt. Doch alles moet zijn grenzen hebben. Een grooter druk dan thans reeds op ons bedrijf ligt kan, met al den eerbied die wij voor de huidige Regeering hebben, door ons niet zonder protest worden aanvaard. Alle middelen die wij oirbaar achten zullen we in ons eigen belang verplicht zijn aan te wenden om het on heil dat is een recht op overleer af te wenden. Wij meenen zelfs ook tegenover een regeering die zooveel blijken voor het "belang der industrie geeft het ver plicht te zijn onze speciale belangen niet te mogen verzwijgen maar die op gepaste wijze kenbaar te maken, opdat voorkomen worde dat door de nieuwe tariefwet onze industrie vleugellam gemaakt wordt. Blijft overleer vrij dan kan onze industrie zich ontwikkelen. Dan gaan we een toekomst te gemoet die zeker den ener gieken schoenfabrikanten ten goede zal komen maar ook niet minder de talrijke arbeiders die bij de schoenindustrie be trokken zijn, en die door uitbreiding der zaken hunne loonen zullen zien stijgen, dan zal spoedig de tijd aanbreken dat de gedwongen winkelnering welke nu voor vele schoenfabrikanten nog onmis baar is, geheel kan afgeschaft worden. Dat dit alles de algemeene welvaart zal bevorderen het behoeft naar ik vertrouw wel geen nader betoog. U dankend M. de R. voor verleende plaatsruimte. Hoogachtend, X. Graal Waldersee f Generaal Alfred graaf von Waldersee, de //wereldmaarschalk7'' onder wiens bevel de bondgenooten iu 1901 tot ontzet van Peking optrokken, is in den ouderdom van nog niet 72 jaar overleden. Zijn mili taire loopbaan is schitterender geweest dan van eeuig ander lid van het beroemde ge- De Echo van het Zuiden, ri Liifslraatsrhr Courant, OF Bewerkt voor „De Echo van het Zuiden," door J. v. E. 13) Het hotel de liever» was slecht» door een eng en slijkerig straatje van die gebouwen gesehei den. Voornoen de iieerenwoning paalde aan het het hotel de Chappers, dat tegen de reusachtige gebouwen van hei klooster der Groote Augustij nen lag Om langs de Pont-Neuf in de voorstad Saint- Germiiin te komen, moeBt men dus de oever9 van de quai des Auguatins doorloopen en de me Pavée en vandaar de rue Saint André des Arts. Deze weg werd ook gevolgd door de heeren de Beunc en d'Aumont. „Viertien dagen geleden, waarde graaf,' zoo begon de gouverneur van Parijs, kregen twee edellieden, wier namen ik nu nog moet verzwij gen, om een nietige zaak twist. Tot driemaal toe wilden zij naar een kort bij gelegen bosch gaan om daar het geschil dat tusschen hen was gekomen, te vereffenen, doch telkens werden zij belet den degen te kruisen, ter oorzake van omstandigheden, geheel onaf hankelijk van hun wil. Een van beiden was zeer ongeduldig in zijn haat en om zijn plannen te volbrengen, besloot hij met kapitein La Chesnaye in onderhandeling te treden, hetgeen hij dan ook deed.' „Wat, alle duiveisl deed hij dat waarlijk?' riep de jonge edelman uit. Maar hoe I gij kunt dien kapitein nergens vinden en anderen schijnen hem te vinden als zij het willeD. „Hoe de edelman het aan boord heeft gelegd om zijn doel te Dereiken, weet ik nog niet,* antwoordde de gouverneur, «doch van een zaak ben ik zeker, eu daar sta ik voor in, n.l. dat bij zijn doel heeft bereikt. Hij is met La Chesnaye overeengekomen, dat hij, La Chesnaye, hem van zijn tegenstander zou bevrijden.' «En gij zijt er zeker van dat La Chesnaye zulks heefi gedaan?* ,De gebeurtenissen hebben bewezen, dat het zoo is.' «Hoe dat?' „Luister maar. De kapitein beloofde zijn doel in den kortsten tijdverloop uit te voeren. Hij raadde den edelman aan, met wien hij vooreene belangrijke som overeengekomen was, zich uit de hoofdstad te verwijderen teneinde alle ver raoeden van zich af te werpen, terwijl kapitein La ChesDaye zich met alles wat er zou te doen vallen, zou belasten.' «En dan «Dan zette La Chesnaye zich aan het werk Hij was spoedig ingelicht omtrent den huise lijken toestand, de betrekkingen en de gewoonten van den man wiens dood hij had gezworen.' «Dat is sterk/ onderbrak de graal. Mijduokt dat de kerel een spionoenkorps te zijnen dienste heeft, die beter ingericht is dan de uwe, mijn heer de gouverneur." De Gouverneur antwoordde hierop niet en ging voort: „Hij wist dat de zuster van den edelman in kwestie in de nabijheid van het hotel de Nevers woonde, waar wij nu juist voorbij zijn gereden, en dat die edelman gewoonlijk alle Zondagen bij haar het avondmaal ging gebruiken." «Die roover is waarlijk een slimme kerel/ zei de graaf, die zijn paard, dat een misstap deed, bausiig bij den teugel trok. «De edelman zat du9 Zondags bij zijn zuster aan tafel, de nacht naderde ras, hij wachtte op zijn rijtuig hetwelk hem naar zijn woning zou brengen. Het was al reeds 10 ttur geslagen, doch tegen de gewoonte in, bleef het weg.' «Hal» zei de graaf, «waar was de koets ge bleven? Ik wed dat hier de knoop zit'. «Het is zooals gij zegt. La Chesnaye had kennis aangeknoopt met den knecht van den edelman, en dien avond had hij hem gemakkelijk in een eenzame herberg, op den oever der Seine gelegen, weten te lokken.* Nadat hij den ongelukkige dronken gemaakt en van zijn livrei beroofd had, weid hij in de Seine geworpen, waar roeds zoo immg meosch welke het slachtoffer van een moord was, zijn graf heeft gevonden. Dan sloeg de moordenaar den weg naar het hotel in en ging er naar toe op het oogenblik, dat de ongerust» koetsier niet wist wat hij orer de afwezigheid van den knecht denken moest. Hij biedt zich aan en verschoont den knecht, dien hij, naar zijn zeggen, te zijnent ingenomen heeft, daar deze in de onmogeliikheid was zijn dienst te doen en daar hij wist, dat het uur gekomen was waarop de meester van zijn vriend moest gehaald worden, heeft hij gemeend goed te doen aan den koetsier te komen voorstellen de livrei aan te trekken en hem te vergezellen, met het goed inzicht den in gebreke zijnden lakei eene strenge berisping of nog erger af te weren. De koetsier nam het voorstel aan, doch besloot in zich zelve zijn meester met het geval in kenni9 te stellen. La Chesnaye zit dus achter op het rijtuig Maar wat heeft uw paard toch, graaf de Bernac zei de gouverneur onderbrekend, ziende dat het paard van zijn gezel haastig op zij sprong. Inderdaad, hetzij het Spaansche dier in de duisternis iets bemerkt had dat hem verschrikte, hetzij zijn ruiter het dier zonder schijnbare reden plotseling aandreef; het paard was al steigerende opzij gesprongen. De jonge graaf zat stevig in de stijgbeugels en bedaarde zijn paard aanstonds. „Het is niets', zei hij. „Een hoop vuilnis zal het bang gemaakt hebben Doch ga voort, gij zei dat La Chesnaye zich tot de rol van lakei verlaagde. Ik betieur zulks voor hem Zoo die bijzonderheid uit zijn handelwijze waar is, zeg ik rechtuit, dat zij onedel is en onwaardig van hetgeen ik nopens hem weet. Maar ga verder. «De waarheid, mijnheer de Bernac, antwoordde de gouverneur, «en die waarheid moet u niet verwonderen, want dat soort van lieden is tot alles in staat, behalve tot weldoen. „La Chesnaye zit dus achter op de koets?" «Ja. Het rijtuig rolt vlug voort en komt aan aan het hotel de Nevers op het oogenblik dat de edelman er toe ging besluiten te voet terug te komen. De koetsier heeft bijna den tijd niet eenige woorden tot zijnen meester te z>ggen, want deze laatste wordt door den kracniigen arm van den nieuwen knecht dien hij in den donkeren voor den zijnen nam, in de koets geduwd iijiu I—LL-LUL_mi.jj.'«l.jiuLi- .1 De paarden vertrekken in vollendraf. De handlangers van La Chesnaye zijn van Bfstand tot afstand op den weg geplaatst Do paarden blijven weldra aan den hoek van een smal, donker straatje staan, doch maar heel kort. Wat is er gebeurd De edelman heeft gemeend eenen gesmoorden kreet te hooren en ondanks de duisternis welke hem omringt, heeft het hem toegeschenen als zage hij een zware masBa ten gronde vallen. Doch dat is allemaal zoo vlug gegaan, die koetsier zoo vlug terug vertrokken, dat de edelman een oogenblik dacht dat hij gedroomd had. Het tweede deel van het drama was afgespeeld. Wat de meester van het rijtuig voor een massa genomen had welke ten gronde geworpen werd, was niet andere dan de koetsier dien de mede plichtigen van La Chesnaye vastgegrepen en zoo krachtig en snel naar hen getrokken hadden. Men had hem in een valdeur gedragen of liever geworpen eu de eenige kreet dien hij had kunnen deen hooren werd door een worgpeer, welke men behendig in zijn mond geduwd had, ge smoord. Die peer hield de kaaksbeenderen van den ongelukkigen open en alle pogingen welke hij inspande om er zich vaD te ontdoen, maakten zijn toestand hoe langer hoe lastiger en pijnlijker met het boven en onderdeel van den mond meer en meei te openen. Een bandiet had snel de plaats van den koetsier ingenomen.' „Maar wie heeft u al die kostbare inlichtingen gegeven, waarde gouverneur?', vroeg de graaf wiens paard weer kalm was geworden. „De koetsier zelf, mijnheer de Graaf/ «Zoo? Dan is de getuigenis in dit geval onweerlegbaar.' „En wat deed men na dc oplichting van den knecht, met den meester «Het rijtuig had zijn weg voortgezet en de paarden vertraagden den stap toon zij de helling opklommen aau de Pont—Neuf, welke wij voor vijf minuten afgereden zijn. Een uitgetrokken dolk flikkerde op eens nan het deurtje. De jonge «delmau die nog steeds in de waan verkeerde dat zijn koetsier en zijn trouwe knecht hem vergezellen, trekt zijn degen en roept Help Georges 1 Help Wiileml neraalsgeslacht waaruit hij gesptoten was. Reeds onder keizer Friedrich in 1888 tot generaal van de ruiterij bevorderd, werd hij kort na de troonbestijging van Wilhelm II, als opvolger van den grooten Moltke, benoemd tot chef van den generalen staf en lid v. h .Heerenhuis en den Raad van State benoemd. Voor de Keizer hem den maar schalksstaf ter hand stelde, om tegen de Boksers op te rukken, was hij inspecteur van het leger. In China heeft Waldersee «ïck van zijn moeilijke taak, om een uit zulke verschillende, onderling naijverige elementen gevormde strijdmacht te leiden, met tact gekweten. Toen de bondgenooten Peking binnenge rukt waren, dc legaties ontzet hadden en Waldersee zich in het Winterpaleis gevestigd had, liep deze in den nacht van 16 op 17 April 1901 groot gevaar, reeds toen zijn dood te vinden bij een plotseling in het paleis uitgobrok-n brand. Zijn leven was alles wat hij bij dien ramp redde. De 3den Juni wilde hij uit China naar Japan vertrekken, maar hij moest op het laatste oogenblik zijn inscheping to Tientsin nog uitstellen wegens een bloedige betsing tusschen Frausclien en Engelschen. Den 4den Juni legde hij den wereldmaar schalksstaf neer en keerde hij over Japan en Aden naar Duitschland terug Hij had tall.oze ridderorden. De Japanners opnieuw inactie. Het ging er al naar uitzien of de oorlog in Oost-Azië teniet zou gaan aan de tering. Van belangrijk nieuws, van ingrijpende oor. logsdaden, was al de heele week geen quaes- tie en de belangstelling voor dezen krijg, die toch al door den verren afstand tamelijk wel aan ons voorbijgaat, geraakte al op den achtergrond. 't Is vreerad en toch niettemin waar, dat de meusch van huis uit bloeddorstig is aan gelegd. Zoodra er weer gevochten is en er zooveel dooden gevallen zijn, leeft men weer op en laait de belangstelling opnieuw eu feller nog uit. Zoo werd met graagte en uiet alleen door krantenmenschen een telegram uit Petersburg geconsumeerd, dat melding maakte van een nieuwe aciie der Japanners, nog wel op een plaats, waar men ze zoo spoedig niet verwacht had. Het luiddeHet Telegram-agentschap ontving hedenavond 6.39 een telegram uit Doch in plaats van door Georges en door Willem geholpen te woiden, schijnt de aanval van den bok en van de achterbank uit te gaan. Eindelijk bemerkte de edelman, dat hij het slachtoffer is van een hinderlaag. Hij verdedigt zich wanhopig tegen deze roovers, doch weldra houdt de ongelijke strijd op. Dc moord is vol voerd La Chesnaye heeft het bloedgeld verdient.' «Mon Dieul' riep de graaf toen hij hoorde dat de gouverneur zijn verhaal geëindigd had. «Uwe kapitein La Chesnaye gaal er met den ruwe borstel over.' «Welnu, mijnheer de Bernac, zult gij nog blijvin volhouden dien bandiet een zeker dosis krijga- mansmoed toe te kenneD? Wat denkt gij er nu van „Ik deuk, beste vriend, dat de edelman die een wapen hanteeren kan en die zijn wraak zelf niet uitvoert, doch een andere hand daarvoor wapent, die zich bedient van den dolk van een moordenaar en zich uit dc voeten maakt ten einde ongestruft te blijven, dat die edelman ecu laffe mooidenaar is, en duizendmaal verachtelijker is dan degene die den moord voor hem geduan heeft. Ik denk, dat indien een van beiden verdient geradbraakt en door de hand des- beuls onteerd tc worden, dat zulks met den laffen edelman, die van oen medemensch een mourdenaar maakt, moet gebeuren en niet met den s;outmoedigen roover die van moorden en plunderen zijn ambacht maakt." „Ge zoudt gelijk kunnen hebben, mijnheer de graaf, maar gij moet mij toch locg. v< i dat men zich van het werktuig niet had kunuci. uedicuen indien het niet had beflaan.» „Gij beweert dus dat liet staal, 't welk doodt, schuldiger is dan de urm die hem in het lichaam stoot' „Nu, gij verdedigt La Chesnaye al heel mooi.' „Toch niet, maar gij beschuldigt hem ten on rechte, want niets bewijst dat hij dien moord bedreven heeft.' „Twee soldaten der wacht hebben hem her kend.' „Wat? hebben zij hem dun gezien?' „Ja/ Terwijl hij den edelman vermoordde?' „Neen, doch eenige minuten later.' Wordt vervolgd.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1904 | | pagina 1