Donderdag 17 Maart 1904.
27e Jaargang.
ij miner 22.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
li
Het Gezin.
AKT00N TIELEN,
ÏEKENDMAKING,
FEUILLETON.
IN EER HERSTELD
)E GEHEIMZINNIGE BANDIET.
iTerkiezing van den Gemeenteraad
Waahijksflie en Liii»s!iaalschr Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
A b o n n e in e n t s p r ij s per 3 maanden f 0."5.
Franco per post door liet geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden
Uitgever.
den
ÜITGEVER
WAALWIJK.
Zii die zich met ingang vaD Gezien artikel 12 der Wet op de Paardenfok-
April abonneeren ontvangen de iu k™ »uijk(SHÏ!t'd van
leze maand nog verschyaende num- ------
uers gratis.
L__ ,„1,
Burgemeester en Wethouders van Waalwijk,
•elet op art. 9 der Gemeentewet,
besluiten
Te bepalen, dat de verkiezing van één lid van
»n gemeenteraad zal plaats hebben op Woensdag
5 Maart a 8. en stemming en herstemming, zoo
aodig, respectievelijk op G en 14 April daaraan-
olgende.
Waalwijk 12 Maart 1904.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
K. DE VAN DER SCHUEREN.
De Secretaris,
F. W. VAN LIEMPT.
De Burgemeester der Gemeente Waalwijk brengt
ermede ter openbare keanis dat ingevolge be-
uit van Burgemeester en Wethouders dier
rueente op Woensdag, den 23 Maart aanstaande,
1 plaats hebben de verkiezing van een lid van
gemeenteraad, dat op dien dag, van de6
gs negen tot des namiddags vier uur,
era kunnen worden ingeleverd
Opgaven van Candidaten,
Ie bedoeld in artikel 51 der Kieswet.
I Deze opgaven moeten inhouden den naam de
oorletters en de woonplaats van den candidaat
,f de candidaten en onderteekend zijn door ten
ainste 12 kiezers, bevoegd tot deelneming aan
eze verkiezing.
i De inlevering dezer opgaven moet geschieden
jersoonlijk door één of meer personen, die de
gave hebben onderteekend. l)e candidaat kan
'aarbij tegenwoordig zijn. Van de inlevering wordt
en bewijs van ontvangst afgegeven.
Formulieren voor de opgaven boven vermeld
,ijn ter Secretarie dezer Gemeente kosteloos ver-
rijgbaar, van den 16 dezer af tot en met den
ag der verkiezing.
De Burgemeester brengt hierbij in herinnering
xtikel 151 der Kieswet, luidende als volgt:
Hij, die eene opgave, als bedoeld in artikel 51
nlevert, wetende d<»fc zij is voorzien van liand-
''••teekenir.gen van personen, die niet bevoegd zijn
tot deelneming aan de verkiezing, waurvcor de
Joleveriog geschiedt, terwijl zonder die hand
teekeningen geen voldoend aantal voor eene
rettige opgave zou overblijven, wordt gestraft
jet gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden
of eene geldboete van ten hoogste honderd twintig
gulden.
Met gelijke straf wordt gestraft hij, die wetende
lat hij niet bevoegd is tot deelneming aan do
rerkiezir.g eene voor de verkiezing ter inlevering
bestemde opgave bedoeld bij artikel 51, heeft
)ndei teekend.
Waalwijk, den 12 Maart 1904.
De Burgemeester voornoemd,
K. DE VAN DER SCHUEREN.
PAARDENKEURING.
De Provinciale Regelings-Commissie voor de
aardenfokkerrij in Noordbrabant;
OF
Bewerkt voor „De Echo van het Zuiden,'
door J. v. E.
15)
Ik ga mij nu naar het plein Saint-Germain
egeven, met de hoop, ik zou zelfs kunnen zeggen
iet de zekerheid, den moordenaar gevangen te
emen».
/En voor gij hem gaat gevangen nemen wil
t u eerst nog eenige inlichtingen geven'.
»Gij mijnheer de graaf?'
/Zeker, mijnheer de gouverneur, ik zal dien
tan e?ns ondervragen'.
De graaf wendde zich nu naar Bernard welke
luwelijks op eenige passen afstand van hen
ond, doch die niets had gehoord van hetgeen
j hadden gesproken, daar zij zulks zeer stil
ilden gedaan.
Bernard, begon de graaf op bevelenden toon,
j zult klaar en duidelijk en zonder aarzelen,
mijne vragen antwoorden'.
fJa, monseigneur".
Sedert hoelang bewoont gij dit huis
Sedert vier dagen'.
/Waar woondet gij vroeger?"
*Ik woonde in de buurt van Amiens, in Picardië'
»Om welko reden hebt gij uw stad verlaten
waarom zijt gij hier naar Parijs gekomen?"
'Om een reden, welke gij goed kent, mijn
ede heer'.
/Dat doét er niet toespreek alsof ik het niet
eet, opdat de edelman het ook goed zal
eten'.
/Dat is heel eenvoudig, zei Bernard. Ik ben
t vijftig jaar oud. Gedurende de dertig eerste
reu mijns leveus heb ik, zooala gij weet. het
ld bewoond van den graaf de Bernac, mijnen
er en uwen vader, mijnheer de graaf. Wat
toen is voorgevallen, helaa9, gij weet nu zulks
tar al te goed. Moord- en plunderijen zijn
-1 Augustus
(Staatsblad No. 104) en voor de Commissievast-
gesteld huishoudelijk reglement;
Gelet op het schrijven van Heeren Gedeputeerde
Staten in Noordbrabant van 18 Februari 1904 G.
No. 143, 1ste Afdeeling, 2e Bureau,
HEEFT BESLOTEN:
A. uit te loven vijf premiën ieder van f1800.-
waarvan ééne voor elk der vijf keuringsdistricten
Oss, lleusden, Zevenbergen, Bsrgeu op Zoom en
Eindhoven uit le keereu na eiken dektijd, (uiter
lijk einde December) in de Jaren 1904, 1905 en
1906 en wel f 600.per jaar, voor den besten in
de provincie Noordbrabant in te voeren dekhengst
van tenminste drie en ten hoogste 6 jaar, zullende
de paarden geacht worden den leeftijd te hebben
dien zij in den loop van het jaar der keuring
zullen bereiken, onder de volgende voorwaarden
en bepalingen
lo. dat de hengst telken jare voor het dek
seizoen moet zijn goedgekeurd cn in het tweede
en derdejaar blijven voldoen aan de eischen door
de Provinciale Keurings-Commissie gesteld.
2o. dat de hengst moet opgenomen zijn in
eene afdeeling van het Ncderlandsch Paarden
stamboek.
3o. dat de hengst, gedurende de jaren 1904
1905 en 1906 ter dekking moet worden gesteld
in het district waar de premie is toegekend.
4o. Dat zoowel Koudals warmbloedhengsten
voor deze premie kunnen in aanmerking komen.
5o. dat de hengst gedurende het juar, waarin
hem bovenbedoelde bijdrage is tot-gekend, niet
mag mededingen, naar de overige premiën ol
onderhoudsbijdragen, door het rijk of de provincie
in dat jaar uitgeloofd.
B, uit te lo ven voor het jaar 1904, de volgende
onderhoudsbijdragen voor dekhengsten van 3ja»r
of ouder in de provincie Noordbrabant ter dekking
gesteld eu wel in elk der vijf districten
lo. voor het Koudbloedige ras.
één onderhoudsbijdrage van 1 250.—
i f 150.
f 100.—
en
2o. voor bet Warmbloedige ras.
één onderhoudsbijdrage van f250.
r f150.—
v flOO.—
De Commissie is bevoegd, om voor het geval
in een of meer districten, de premie sub A ge
noemd, niet is kunnen worden toegekend, met de
daardoor beschikbaar komende gelden der onder
houdsbijdragen bedoeld sub B ie verboogen of
het aantal te vermeerderen.
Hengsten van 71/» jaar en ouder, die ondanks
het beslaan van cornage zijn goedgekeurd, komen
voor toekening van onderhoudsbijdragen niet in
aanmerking.
De keuringen zullen worden gehouden:
te Oss, op Zaterdag 26 Maart,
te Eindhoven, op Dinsdag 29 Maart,
te Heusden, op Donderdag 31 Maart,
le Zevenbergen, op Vrijdag 8 April,
te Bergen op Zoom, op Zaterdag 9 April.
Zij die hunne hengsten naar de hisrvoorom
schreven premiën en bijdragen wenschen te doen
mededingen, moeten daarvan, uiterlijk voor 20
Maart e. k. bij den sacretaris der Commissie den
heer C. J. J. Daniels, van TaldeDStra t M. 39 te
'8—Hertogenbosch schriftelijk aangifte doeD in
voorgevallen. Door een wonder zijt gij gered
gebleven.
Na den dood van mijnen heer en van Mevrouw
de gravin, toen meu dacht dat gij ook overleden
waart, mijnheer de graal, werden de landen door
een laag indivudu beheerd Men heeft mij
ten onrechte van slechte daden beschuldigd en
mij daarna verjaagd. Toen ben ik met mijn
vrouwen kinderen vertrokken om mijn ambacht
als landbouwer in een naburig grondgebied voort
te zetten.
Ik werkte zonder klagen en betaalde regelmatig
de belasting aaa mijn nieuwen meester en aan
den koning
Nu een jaar geleden waren mijn vrouw en
mijn drie zoons, welke mijn werk al reeds be
gonneu te verlichten, nog bij mij. Doch ongeluk
en ziekte spaarden ons niet. Mij vrouw werd
het eerst door den onverbiddellijken dood van mij
weggerukt. Nog niet met dat eer.e offer tevreden
ontnam bij ook nog mijn drie zoons, zoodat ik
alleen bleef. Bij dezen onvergetelijken ramp
bleef het toen niet, want kort na den dood van
hen die ik zoozeer had liefgehad, werd mijn
oogst geheel door een onweer vernield. Nochtans
moest ik mijne belastingen betalen en bet weinige
dat ik nog l ezat kwam in banden van mijn
nieuwen meester terecht. Nu nog de belasting
voor den koning, doch waar zou ik die van daan
halen. Moedeloosheid maakte zich van mij
meester. Mijne tranen konden de gerechtsdienaars
niet bewegen. Mijne meubelen en kleedercn
werden aangeslagen en verkocht. Doch de
opbrengst bracht de helft nog nitt op van de
belasting, waarna men mij met gevangenisstraf
bedreigde. Dat is nu, mijnheer de graaf, juist
zes dagen geleden.
/Dus den 7an Maart; vroeg de graaf.
zJo, antwoordde Bernard.
Toen hel avond geworden was, zat ik alleen
met de wanhoop in mij, tusschen mijn vier
naakte muren.
Den volgenden dag zou ik naar de gevangenis
gebracht worden, dat wist ik maar al te goed
cn welk middel had ik, omdat vreeselijk gevaar,
dat mij bedreigde, te ontwijken.
Ik moet het tot mijn schande bekennen da'
het plan bij mij op kwam door verhanging een
eiude aan mijn leveu te maken en alzoo te
ontkomen aan da schande die mij bedreigde.
onderstaanden vorm
lo. Naam van den hengst.
2o- Ras. Tuig— of Koetspaardenslag, Zwaar
werkpaardenslag.
3o. Kleur.
4o. Kenteekenen.
5o. Ouderdom.
6o. Hoogte,
7o. Woonplaats en naamteekening van den
eigenaar.
's—Hertogenbosch. 29 Februari 1904.
De Provinciale Regelings—Commissie voornoemd,
L. J. C. BOGAEKTS, Voorzitter.
DANIËLS, Secretaris-Penningmeester.
Advertkntiën 1—7 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsiug van een groot aantal regtda en'
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracUu
gesloten. Reclames 15 cent per regel
HflWHtlB
Nu de tijd weer daar is, waarin het leven
buitenshuis op een niet onbelangrijk deel
van onze persoonlijkheid beslag zal komen
leggen, mag het niet ongepast heeten, een
gedachte te wijden aan de rechten dier
kleine kringen, uit welker omgeving zich
los te makeu altijd te beschouwen is als een
opoffering.
En waarlijk, de groote strijders op het
gebied van 't maatschappelijk vraagstuk, de
groote sociologen hebben allen tot
uitgangspunt en ook tevens is de slotsom
hunner onderzoekingen het huisgeziü, het
goede huisgezin, dat is de kiem van eene
gezonde maatschappij.
Heeft onze beminde kerkvoogd er
nog niet met zoo'n nadruk in zijn vasten-
amandement van dit jaar op gewezen
Het is zoo, velen denken er niet aldus
over en juist dat ia eeu afdoende reden
om tegenover hun opvatting een andere te
plaatsen. Als er gezegd wordt: Het is goed
het is noodig zelfs, zich nu en dan eens los
le maken van de dagelijksche sleur der
dingen en den geest te verplaatsen in eeu
andere gedachten wereld en onder den invloed
van nieuwe gewaarwordingen dan zullen
allerminst wij dat tegenspreken. Wordt er
gewaagd van de klimmende eiscben van het
gemeenschapsleven, van de dringende behoefte
aan samenwerking voor het gezondheidsher
stel onzer aan vele krankheden lijdende
maatschappij het is te zeer in dsn geest
van heigeen wij voortdurend beweren, dan
dat we ons niet zouden verheugen in deze
erkenning. Maar noch de noodzakelijkheid
van eigen geestesontwikkeling, noch de sociale
drang der tijden leggen voldoend gewicht
in de schaal om de balans in evenwicht te
brengen, als bij de voorziening in die behoefte
en bij de vervulling van dien plicht schade
wordt toegebracht aan den bouw van die
duizendtallen van cellen, die met elkander
Het sloeg elf uur 'avonds, mijn voorzorgsmaat
regelen waren genomen. Een touw, hetwelk ik
aan een balk had vastgemaakt en welke voorzien
wa9 van een strop, wilde ik juist om mijn h&ls
bevestigen, toen ik eensklaps de stappen van
een paard vernam'.
.En dat alles gebeurde in den nacht tusschen
den 7en en 8en onderbrak de giaaf nogmaals.
/Ja, monseigneur. Ol ik «weer u dat ik dien
nacht nimmer vergeten zal 1 Een geweldig
bonsen deed de deur mijner schamele woning
kraken.
Mijn eerste gedachten waren, dat de gerechts
dienaars mij zouden komen halen, doch op zoo'n
uur? Toch was ik bang en durfde de deur t-.ie»
opendoen; opeens echter gaf het slot der deur
toe en een vreemde man trad mijn woning
binnen.
Hij was van kop tot teen in zwart flaweel
gekleed en een lange roode mantel was aanzijn
schouders vastgemaakt'.
,In zwart flaweel gekleed! en een roode
mantel I* riep de gouverneur uit.
/Ja, mijnheer, antwoordde Bernard. Me dunkt
ik zie hem nu nog. Hij was blootshoofd, lang
dik zwart haar viel op*zijn schouders, terwijl
een lange, wilde, zwarte baard een deel van zijn
gelaat bedekte. Den glans van zijn vurigèn
blik kon ik niet verdragen'.
/Onmogelijk», mompelde de gouverneur.
-Ja, mijne heeren, die vreemdeling trad op mij
toe en wierp een leeren beurs, die bij het vallen
een zilveren klank g8f, voor mijn voeten.
Hier zijn tweehonderd livres, zei hij mij, juist
het dubbel bedrag, van hetgeen gij noodig hebt
om uwe belasting te betalen. Uw huis is u
ontnomen, doch r.eem dit stuk perkament, ga naar
Parijs, naar het adres door dit papier aangeduid;
en gij zult daar een goed tehuis vinden.
Nadat h'j mij het stuk perkament overhandigd
had, wat ik werkelijk aannam, keerde hij zich
om en ging naar de dear. Aan den drempel
stond het paard waarvan hij afgestapt was, zonder
dat het war vastgemaakt.
»En hebt gij dit paard goed bekeken, vroeg de
gouverneur levendig.
,Ja. edele heer, want dit paArd wrï een zeer
veeemd dier. het was zoo mager als een hout,
zag er roodachtig uit en had een witten kop.
Hoewel niet mooi er aitziende, geloof ik toch d«|
den bijenkorf vormen, de Nederlandsche natie
geheeten.
Dat wij ter betooging van hetgeen wij
slechts in herinnering willen brengen, anders
niet dat wij daarbij geen gebruik kunnen
maken van nieuw-ontdekts waarheden of van
nog nooit gebezigde argumenten wij
erkennen bet gaarne. De zaak is op zich
zelf zoo heel eenvoudig. Ook zullen wij niet
beproeven, met statistieke gegevens aan te
toouen, dat ten onzent gelijk elders het
gezinsleven verminderter is zoo'n algemeene
indruk, dat het niet stijgt in de waardeering
onzer landgenooten, maar zelfs dat kunnen
wij niet met feiten bewijzen:
Maar toch is 't voor eenieder duidplijk,
de uitspattingen der jeugd, de vele moorden
de slechte opvoeding, de drankzucht, de
uithuizigheid der vaders zijn duidelijke gevol
gen van de uiteenrukking van het goede,
het ware christelijke familieleven.
Wij komen hier meer met een vriend
schappelijke raadgeving, van welke een
mogelijke overtolligheid niet dan aangenaam
zou kunnen zijn.
Laten we even mogen opmerken, dat wij
geen terugkeer wenschen te prediken tot
onbruikbaar geworden levensvormen. De tijd
is voorbij, toen „de familie' met al hetgeen
met haar in betrekking stond een eenheid
uitmaakte, ondoordringbaar voor vreemde
invloedentoen elke familie een stam
apart, een uatielje op zichzelf was, aan
welker belangen al haar leden door alle
middelen, ook minder gewenschte, hadden
mede te werken. De eenheden zijn gebleven,
maar de banden, die ze knelden, zijn wat
losser geschuurd, de onderlinge aanrakingen
wat gemakkelijker geworden en dat is
een vooruitgang op welken wij niet gaarne,
al ware zulks mogelijk, zouden terugkomen.
Evenzoo is het met de gezinnen. Het
totaal afgeslotene, dat eenigszins ligt in het
bekende woord Mijn huis is mijn kasteel
dat bestaat niet meer, wel in den zin, d. i.
mijn alles. Maar wij hebben uit een nauw
keuriger beschouwing van den maatsckappe-
lijken bijenkorf geleerd, dat de raat wel uit
cellen bestaat, ieder afzonderlijk waar te
nemen, doch dat daarbij de gemeenschappe
lijkheid, de aansluiting het geheele plan van
aanleg beheerscht, zoodat elke wand ook
een buurman dient. Maar daarom behoeven
de eed<*n nog niet losser te worden. Vooral
de inwendige verstandhouding der leden van
't gezin moet goed zijn j het woord broeder
schap moet zijne beteekenis houden en niet
ontaarden in broedertwist, die helaas heden
ten dage zooveel voorkomt j en wannetr er
het een zeer goed paard was.
Ik was deo vreemden persoon verbaasd, half
gek vau vreugde nageloouen, en vroeg hem zijn
naam, opdat ik dien eiken aag zon kunnen zegenen*
/Mijnen naam, 't is een vervloekte naam zei
hij, want ik heet kapitein La Chesnaye. Hierop
voerde hij den teugel en vertrok wondersnel,
zoodat men zou gezegd hebben dat het hetzelfde
paard van een oogenblik te voren, niet meer was.'
,Daarna,' zei de graaf toen hij de sprakeloosheid
van den gouverneur bemerkte.
,Daarna monseigneur? Toan het dag geworden
was, begaf ik mij naar de stad en betaalde mijn
belasting, waarna ik naar het huis ben gegaan
hetwelk op het papier stond aangegeven. Bij mijn
aankomst alhier, was er een man die mij zonder
te spreken den sleutel er van gaf en zich aan
stonds verwijderde, sedert dat oogenblik heb ik
geen mensch meer gezien, dan u, genadige heer.'
De graaf wendde zich tot den gouverneur.
Deze scheen in diepe gedachten verzonken te
ijn. Dan vroeg hij aan Bernard.
,Hebt gij dien man alleen gezien?'
/Neen, genadige heer, drie andere personen
hebben hem ook nog gezien en zouden hunne
etuigenis nog bij de mijne kannen voegen.'
/Wie zijn deze!'
/De eerste ia een sergeant van het gouverne
ment van Picardië, op wacht zijnde ontmoette hij
den vreemdeling, die zich toen ongetwijfeld naar
mijn woning begaf. Hij vertelde het mij ten
minste toen ik den volgenden dag door de
stadspoort trok.'
#En de twee anderen
#De tweede is een burger van Amiens en de
derde is de inner der belastingen van de pro
viocie. Toen zij des avonds laat van een kasteel
terugkeerden, waar zij voor zaken waren opge
bonden, ontmoetten zij den ruiter metdenrooden
mantel. Zij waren in een bosch verdwaald ge
raakt en den ruiter ziende, vroegen zij aan hem
den weg, waaraan hij bereidwillig voldeed. Beiden
vertelden mij zulks, toen ik hun vertelde, hoe ik
mijn belasting had kunnen betalen.'
/Drie personen, buiten u, B rnard, hebben in
den nacht van 7 op 8 Maart de aanwezigheid
van den vreemdeling in de omstreken van Amiens
vastgesteld zei craaf de Bernac.
«Ja Monseigneur.
iWu het elf uur, toeu hij bij u kwam
stoffelijke en geldelijke belangen voor.il op
t spel staan, werden dikwijls woorden
gewisseld en verwenschingen uilgesproken
die men in den mond van ouders, kinderen,
broeders en zusters niet zou durven ver
wachten.
De eude volken waren zeer aan 't
familieleven gehecht, zij woonden in uitge
strekte landouwen, toebehoorende aan zekere
fa mi lie's, daar was land in overvloed, daar
was werk en oogst.
Bij ons is juist hel tegenovergestelde waar
te nemen. Werkelijk is het de strijd om
het bestaan, de vrees van verdrongen te
zullen worden, die het jonge geslacht spoedig
uiteenjaagt. Aan deze omstandigheid te
ontsnappen, niet ieder is het gegeven
en het zal ook wel onmogelijk zijn, een
middel te vinden dat verandering kan geven.
Hoe meer het voortbestaan van het ge
zinsleven door werkingen van maatschappe-
1 ijken aard bedreigd wordt, des te steviger
behooren wij vast te houden wat ons er
nog van overblijft.
Het is niet mogelijk daartoe vaste, voor een
groot aantal gevallen geschikte aanwijzingen
te geven ieder voor zich heeft te overwegen
wat hij in die richting behoort te doen of
moet nalaten. Als aan tegenstrijdige eischen
te beantwoorden is mag het wel een punt
van ernstig overleg zijn, hoe ver naar de
eene of andere zijde gegaan kan worden.
Men spreekt bijvoorbeeld van „het uit
gaand publiek', en het schijnt meer en
meer een noodzakelijkheid, daartoe te be
hooren. Doch als men nu geen andere keus
heeft, dan de kinderen mee te Demen naar
plaatsen waar zij, om niet het ergste
van te zeggen, voorshands ma&r niet
moesten komen, of hen over te laten aan
de minder doelmatige zorgen van onderge
schikten, vordert dan het hoogst belang
niet, geen deel uit te makeu van boven
vermelde groep
Bij onze kleine luiden, voor wie het
uitgaan nu juist niet tot de gewone dingen
behoort, merken wij toch nu en dan op
zekere minachting voor of althans verwaar
lozing van het gezinsleven, die de bron
kan en zal worden van veel verkeerds. Kom
op een vrij laat avonduur iu de volksbuur
ten, en ge vindt daar drommen kinderen op
straat, vliegend en schreeuwend, een
ware ergernis voor wie even nadenkt over
de invloeden die daar op de kleinen in
werken. Dat volkje moest of reeds te bed
/Elf uur savonds, Ja, monieigneur.'
De graaf weodde zich tot deu gouverneur met
de vraag
/Wanneer heeft de moord op de Pont—Neaf
plaats gehad
,Het zal toen ongeveer 11 uur geweest zijn.*
/Dank u, Bernard, zei de graaf tot den land
man. Gij kunt binnen gaan, want ik behoef u
nu niets meer te vragen.
Bernard boog diep, en ging naar binnen, ter
wijl de graaf de teugels ran zijn paard aatiDam
en vlug in het zadel wipte.
,Welnu, waarde gouverneur, zei hij weder
voortrijdende, hoe Deerat gij nu aan dat dezelfde
man, die denzelfden nacht, op hetzelfde nur, door
vier verschillende getuigen te Amiens of in da
omstreken gezien is, op dertig mijlen afstand,
een moord op de Pont—Neuf kon bedrijven
/Hoe kent gij dien Bernard, vroeg degouver
neur, zonder op de vraag van _zijn gezel ta
antwoordan.
/Hij heeft het u daar juist gezegd. Hij was
op mijn vaders grond geboren en heeft mij ge
kend toen ik nog heel klein was.'
'Inderdaad, zei de gouverneur, is het niet die
man, die zoo sterk ten uwen voordeele voor het
gerecht, toon gij uwen naam, den titel en da
goederen uwer familie opeischte, waarvan gij zoo
geruimen tijd beroofd geweest zijt ter oerzake
van de ontvoering waarvan gij in uw kinder
jaren het slachtoffer geweest bent, heaft getuigd.*
/Juist, gouverneur. Bernard was zeer aan mijn
vader gehecht en hij had om zoo te zeggen mij
zien opgroeien tot den noodlottigen nacht dat da
dood mijn ouders trof en mij alleen do r een
wonder spaarde en dat de hemel toeliet uwen
moed eens te meer te do«D blijken, was hij nog
eens bij mij geweest toen da rcoverrmoord en
ons het kasteel door verraad ingenomen hadden.
Tijdans de terechtzitting heeft bij mg nog warm
verdedigd./
,'t Is waar, 't is waar? ik herinner mij zulks
nog heel goed.*
/Persoonlijk kan ik u verklaren, dat Bernard
sen eerlijk man is en dat men op zijn woord
kan afgaan.'
„üanrbij kamt nog dat er nog drie andere
getuigen zijn.'
(Wordt vervolgd.)