Niimmer 24.
Donderdag 24 Maart 1904.
27e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
AITOOI T I E L E N,
LANDBOUW.
FEUILLETON.
IJN EER HERSTELD
0E GEHEIMZINNIGE BANDIET
Rusland en Japan.
BZ^iHHraanHaaBrasKaHBeBHBBHMBanBBna
E R
U I T G R V
Zij die zich met ingang van
I April abonneeren ontvangen de in
deze maand nog verschijnende num
mers gratis.
e Echo van het Zuiden,
re Lug'strutsrle Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
A b o n n e m e n t s p r ij s per 3 maanden f U.~5.
Franco per post door het geheel e rijk t 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz.,
Uitgever.
franco te zenden aan den
WAALWIJ K.
Advertkntiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracteu
gesloten. Reclames 15 cent per regel
ness a.-.
In ons eerste artikel beloofden we nadere
detailleering, ook en vooral in verband met
onze industrie. Toen we dit neerschreven,
dachten we minstens nog een tweetal artikels
te vullen met een zooveel mogelijk zakelijke
bespreking van de voorgestelde nieuwe tarief-
wet, doch. invoerrechten und kein, Endo
kon dan wel eens de verzuchting van den
lezer zijn, daarom worde getracht in dit kort
bestek onze gedachten omtrent groep VIII
van dit ontwerp zoo bondig mogelijk neer-
gelegd.
Vóór alles zij een eere-saluut gebracht
aan de kloek-verstandige houding der Aid.
Waalwijk, Baardwijk en Besoijen van den
Algetn. Bond van Schoenfabrikanten, welke
in haar jongste vergadering haar meening
over het door den minister .voorgestelde heelt
geuit op eene wijze, die allen lof verdiént:
Naast critiek toch ook waardeering en d«
ruiterlijke erkenning, dat er rekening ge
houden is met de belangen der schoen
industrie. Dat is taal vau practisch-denkende
mannen en doet alle pessimistische vooruil-
zichten omtrent klinkende en'ongemotiveerde
piotesten enz., zooals de eerste correspon
dentie in het Centrum deed vermoeden, te
niet. De regeering heeft het officieuse
woord, uitgesproken bij monde van den
Minister v. W. H. en N. op den gedenk-
waardigen Dinsdag der tentoonstellingsweekj,
gestand gedaan. Zij heeft getracht in dit
ontwerp naast versterking der Staatsinkom
sten te bevorderen de belangen onzer in
dustrie. Als zoodanig mogen we toch op
de eerste plaats-wijzen op de voorgestelde
10 pCt. op den import van schoenwerk.
Door den geaehten inzender van //Invoer
rechten op Leder" in ons blad van 10 Maart
1.1. moge dan beweerd worden, dat deze
compensatie feitelijk geen compensatie is
daar op 't oogeublik de invoer van buiten-
landsch schoeisel zeer gering is, hij zal
toch met ons voelen, dat, mocht eventuëel
overleer niet geheel en al vrij van rechten
komen, dat dan de buitenlandsche import
wel weer eens kou gaan stijgen. En ingeval
er dan geen hooger rechten op dezen invoer
geheven werden, werd de concurrentie voor
de buitenlanders nog ge;r akkelijker gemaakt.
Te verwonderen is het dun ook niet, dat de
meeste fabrikanten zeer voldaan zijn over
dit voorgestelde hooger tarief Zij zien
hierin dus wel degelijk ecnige compensatie voor
de eventueele rechten op overleer. Hiermede
zij echter niet beweerd, dat wij een kaluie
en goed gemotiveerde adresbeweging ter af
wending van de voorgestelde rechten op
overleer zouden willen afkeuren. Verre van
daar Waar, zooals uit alles blijkt, het in
belang van de schoen-industrie is, dat
het overleer vrij blijft, daar is een bezadigd
optreden in die richting plicht, doch.... men
stelle nu eventueele niet-verkrijging niet
direct voor als een failliet voor onze schoen-
iudustrie. Daar zou o. i. overdrijving aan
t woord zijn, getuige ook de zakelijke cor
respondentie aan de //Tijd", waarin zoo
treffend juist gezegd wordt//Zeker, ieder
mag, ja moet opkomen daar, waar hij meent
in zijn goed recht benadeeld te worden, doch
waar aan onze eischen tamelijk wel voldaan
besefte men, dat naast rechten ook plichten
OF
Bewerkt voor „De Echo van het Zuiden,"
DOOR J. v. E.
17)
Geachte heer d'Auruont, ging de graaf met
vleiende stem voort, gij weet om welke redeD
ik uw huis tegenwoordig zoo dikwijls bezoek.
De schoonheid uwer bevallige dochter hebben
in mijn boezem een neiging ontstoken, welke ik
Diet voor u heb kunnen verbergen.
„Een vereeniging tusschen ons, waarde graaf,
is voor onze familie's eervol, zei de gouverneur.
Van uwe ouders beroofd ben en zal ik gelukkig
zijn u een vaderlijke genegenheid te betoenen
met u liet geluk mijnor lieve Theresia toe
te vertrouwen.
Daarbij, de wondei bare wijze, waai op ik II
van een anders wissen dood heb kunnen redden
maakt, dal ik u een beetje als mijn zoon aanzie
„Die titel en die vereeniging zijn mijn vurigste
wenschen, antwoordde giaaf. Indien gij mij nu
bijna ul als uw zoon aanziet en als ik u van
nu af aan als mijn vader mag aanschouwen, laat
mij u dan den raad geven en wel deze, dat u
die zaak van kapitein La Chesnaye maar in het
donker moet laten. Ik ben er zeke>- van, dai
die man zoo onschuldig is aan die misdaden
waarvan men hem beschuldigt, als een pas
geboren kindje. Bemoei u van nu af niet meer
met die zaak.
„Waarom? vroeg de gouverneur.
Omdat gij er ODgeiukkig door zult worden
fKom, meent gij dat
„Ik verzeker het u'.
«Maar wat is dan toch de reden waarom gi
zoo spreekt, wairne graaf?"
,0 God I ik weet niet Een voor e—
voelen, waarvan ik de oorzaak ine; kan opgeven
maar ik sta er voor in, dal ik mij niet bedrieg
«Dat is een ontwijkend antwoord mijnheer de
is
bestaan en deze laatste gebieden ons de
Regeerittg in het onderhavige te steunen."
Waarlijk, onze industrie heeft wel voor
heeler -uren gestaan dau dat, wat wellicht
zal opflikkeren niet rechten op overleer. De
energie onzer fabrikanten slaat er ons borg
voov, dat ten slotte ook dezo moeilijkheid
zal overwonnen worden. Bovendien, er mag
toch ook. nog wel op gewezen worden, dal ook
onze binnenlandscbe overleer-industrie voor
uitbreiding vatbaar is. Wij weten wel, dat
deze gevoed moet worden door grondstoffen,
uit 't buitenland te betrekken, maar met
zooveel is dal het geval. Kijk eens naai
de katoen-industrie. Ook deze moet haar
grond-materieel uit het buitenland betrekken
en kunnen wij zeggen, dat zij niet in
kracht hèeft toegenomen. Bovendien, hoe
veel hooger is de katoen niet in prijs ge
stegen En toch bestaat onze katoen-in
dustrie nog en wordt aau haar voortbestaan
iu geen geval gewanhoopt.
Wat voerde laatst de heer G. G. Wiegman
uit Amsterdam aan? Had men ons spoor-
wegmaterieel in ons land besteld, men had
hier te lande gekregen een bloeiende spoor-
wegmaterieel-induslrie. En dat, terwijl
daarvoor toch bijna al 't noodige uit 't
buitenland moest komen
Wel zij hier erkend, dat er wellicht bij
invoer van rechten op overleer een korte
periode van stagnatie van bloei in onze
iudustrie kan komen eu dat daarom vrij
overleer zeer zeker verra te prefer eerenis,doch
wij gelooven niet, dat deze hervorming van
bislist-neerdrukkenden invloed zal zijn en
blij en. De overige schommelingen in den
wereldhandel, ook op lcdergebied, doen toch
ook niet telkens wauhopen aan onzen export-
handel. Men zij daarom werkelijk niet te
gul met wauhoops- of minstens on -eluks-
profetiën, maar trachte bezadigd bevrediging
zijner wenschen te krijgen.
Het lijkt ons niet optimistisch toe, te
beweren, dat kalme vertoogen in deze wel
succes kunnen hebben, daar de regeering
bij elke ingrijpende hervorming getoond
heeft, de stem der practijk gaarne gehoor
te verleenen, getuige de voor-ontwerpen,
welke zij telkens ter advies rondzond. En
is er één ontwerp, waar de practijk aan 't
woord dient te zijn, dan is het dit wel.
Mocht echter het invoerrecht op overleer
gehandhaafd blijven wat wij niet bopen
welnu, dan zal nieuwe krachtsinspanning
noodig zijn. Wij vertrouwen echter, dat
deze latende kracht onzer industrie dan
weer met verhoogde sterkte naar buiten zal
treden, om de concurrentie met goeden
uitslag het hoofd te blijven bieden. De
energie, die een internationale vakteutoon—
stelling kon wrochten, zal zeker ook nog
wel zooveel stuwkracht bezitten, om de
nadeelen van eenige procenten invoerrecht
te neutraliseeren. En in geen geval mag,
noch zal dat vertrouwen wij met groot
vertrouwen meegedaan worden aan den
onverantwoordelijke!! strijd der oppositie
die een z.g. beginsel, dat feitelijk uit den
tijd is, met hand en tand tracht te ver
dedigen.
I
II.
III
IV.
Geen
700 KG.
160 KG.
300 KG
kalimest
kainiet
cliloorkali
patenkali
per H.A.
per H.A.
per H.A.
1037 KG.
2199 KG
2296 KG.
2482 KG
van 15,8%
van 15,9%
van 16,2%
van 16,9%
graaf".
„Ik kan het u niet anders zeggen, maar ik
verzoek u nogmaalsvclgt mijn raad op, mijnheer
de gouverneur.
„Mijn waarde Beruac, zei de gouverneur, mijn
ambt legt mij verplichtingen op waaraan ik mij
niet kan onttrekken zonder van meineed beschul
digd te worden. Verklaar mij duidelijk om
welke reden gij zoo tot mij spreekt, dau kan ik
misschien uw raadgevingen in acht nemen.
„Ik kan u niet meer zeggen dan ik nu doe'.
Als het zoo is, wees dan niet verwonderd
waarde graaf, dat ik mijn plicht vervul.
„Tot weerziens dan en veel geluk*.
„Tot weerziens, Bernac".
De jorge edelman greep de teugels en drukte
de sporen zoodat zijn paard in een galop vooruit
snelde.
De gouverneur volgde hem een oogenblik met
zijn oog en verviel dan in een diep gepijr.s.
Aan de Bucipoort gekomen gal' luj een tee'uen
aan den sergeant, die het commando voerde, dat
hij hem wilde spreken.
De se geant beantwoordde haastig het teeken
van zijn overste en bracht zijn paard dicht
naast dat van deze.
„Richard, zoo heette den sergeant, ik ga alleen
het plein op, terwijl gij met uw volk hier aan
de Bucipoort blijft staan, waar gij dc bevelen
van deH luitenant zal afwachten.
De sergeant salueerde en deed zijn paard
langzaam achteiuit looptn.
De gouverneur, welke weer in een diep gepeins
herviel, riep den sergeant weer bij zich.
Riehard hernam de gourverneur met ernstige
stem, terwijl hij de oogen van den onderofficier
met een vurigen blik doorboorde, luister nog
eens aandachtig naar mij. Hebt gij het huis
opgemerkt, waar wij zooeven met graaf de B. rnac
zijn blijven stuan
„Ja. Gouverneur".
„Welnu, in plaats van aan de Bucipoort te
blijven staan, zooals ik u juist zij, rnoeè gij het
commando aan Chariot overgeven, en gij moet
dan te voet naai dat huis gaan en daar ongezien
binnensluipen. Zoudt gij den graaf herkennen P'
„Heel goed*.
„Goed, dit huis en die man moet u vanaf nu
nauwlettend gadeslaan. Al wat daar gebeuit en
wat de graaf uitvoert, moet gij mij morgen
Ken zeer leerzame proef.
Bladende in de verslagen der landbouw-
proefvelden in Nederland, viel mijn oog op
een proefveld in een der laatste jaren ge
houden, waarvan de strekking en het resul
taat van dien aard zijn, dat het mij voor
komt, dat vele der lezers vau dit blad een
korte beschrijving ervan met genoegen en
belangstelling zullen lezen. Het proefveld
werd aangelegd op zeer goeden zandgrond
en had ten doel de werking van eene kali
bemesting op dien bodem te onderzoeken
voor suikerbieten. Tevens zou worden na
gegaan in welken vorm de kalimest bet best
werkte.
Het gebruikte perceel had een oppervlakte
vau
van
werd
31 aren en was verdeeld in 4 veldjes
gelijke grootte. Het geheele proefveld
per H.A. bemest met 55 karren stal
mest, 500 KG. superphosphaat van 14pCi.
en 450 KG. chilisalpeter. Behalve deze
meststoffen kregen (ie perceelrn de in onder
staande teekening aangegeven kalimest.
tegengestelde. Verder spreekt het resultaat
1st gunstigst voor de zwavelzure-kali-mag-
nesia of paientkali. De gemiddelde meer
opbrengst der met kali bemeste perceelen
pl. m. 1300 KG. per perceel van 81/»
Are, dus van 15294 KG. per H A. Bij
een gunstiger gewas zou deze meeropbrengst
dus zeker 16000 KG. geweest zijn. Ge
rekend tegen een bietenprijs van ƒ10 heeft
deze meeropbrengst een waarde van 160.
l)e bemeslingskusten waren respectievelijk
per perceel f 1.50, f 1.70 en f 1.85 dus
gemiddeld f 1.68 per 8J/g Are of van ƒ19
per Hectare. Er is dus door deze kalibe
mesting een zuivere winst van f 141 per
H.A. behaald. Ik geef deze proef ter over
denking aan de bietenbouwers.
De stalmest, het superphosphaat en het
Chilisalpeter werden in het voorjaar uitge
strooid en de kaliineststoffen waren in den
voiigen herftt gegeven. Den löden Mei
werd het proefveld met bietenzaad-variëteit
Klein-Wanzleben bezaaid. De opkomst vau
het gewas was zeer onregelmatig sommige
planten kwamen reeds na 8 dagen te voor
schijn er. andere eerst na 20 dagen. Op
verschillende, plaatsen bleven de planten ge
heel weg- Het gewas stond tengevolge van
de slechte opkomst van het zaad in 't begin
slecht. Later herstelde het zich vrij goed,
maar de opbrengst was daardoor over ge
heel minder dan uien mocht verwachten
Doch dit hindert niet aan de proefneming
Op perceel I bleven de bieten den heelen
zomer zeer achterlijk. De betrokken rijks
landbouwleeraar voegt in zijn verslag hieraan
toe //Er is reden om aan te nemen, dat
deze slechte stand in de eerste plaats een
gevolg is van 't feit, dut op dit veldje geen
kalibemesting is toegepast. Er lag n.l. op
dienzelfden akker nog een strook grondp
buiten het proefveld, dat evenals perceel I
is behandeld en waar de bieteu zich even
slecht ontwikkelden.
De opbrengsten der veldjes staan ir. de
bovenste teekening aangegeven. Vooreer*
zij opgemerkt, dat het gehalte der bieten
aan suiker door de kaliberaesting gestegen
is. Er is wel eens beweerd, dat de kal
een ongunstigen invloed op het suikerge
halte uitoefent. Deze proef leert juist het
ochtend mededeelen. Ik geef u volmacht alles
te doen, wat gij noodig oordeelt, maar zorgt
er voor dat u niets ontsnapt*.
„Ja, gouverneur*.
WnDneer gij alles naar mijn zin zal uitgevoerd
hebben, zal ik u een gratificatie van 100 frank
geven. Ik reken dus op u. Ga nu heen.
De sergeant ging heen en mompelde in zichzelf,
100 franks, is een mooie cent, maar een vrierd
is meer waard en bovendien La Che&naye is
toch nog heel wat milder, als mijnheer de
gouverneur.
De gouverneur was met zijn gevolg nog wat
opgeieden en sprak tot zich r.elven Ik zal dat
raadsel nu eens gaan ontcijferen. Ik zal La
Chesnaye dezen nacht aanlioudeu cn hem morgen
conlronveeren met dien man, die beweert hem
gezien tc hebben.
Op liet tijdstip dat de gcmeenschap'wegen
tusschen de verichillende streken var. Frankrijk
de grootste moeilijkheden veroorzaakten, warer.
de pleinen, waar markten gehouden werden, zoo
gewichtig, dut men zich daarover nu moeilijk
een idee'kan maken.
Het was toen noodig, dat de buitenlieden op
bepaalde dageD, in cenige voorname plaatsen
hunnen voonaad konden opdoen, dat de koop
lieden, en de fub.'ikanten een zekere gelegenheid
konden vinden om hunne producten te verkooper..
En gelang de belangrijkheid van hun handel,
oefenden zij een groolen invloed uit op de
politieke betrekkingen. Daar kwamen al de be
woners der provincie bijeen endaur werden
ook de nieuwstijdingen het meest verspreid.
Onmiddellijk van de ingangspoort waar de
gouverneur doorgegaan was, stond een huisje
dat tot wachtzaal der politie diende. Een soldaat
stond daar op ws-ch'. en toen hij den gouverneur
zog aankomen trari~hij snel vooruit, groette en
Dam het paard bij den teugel.
De gouverneur stapte af en liep naar een kantoor
«aar een man van ongeveer vijltig jaor zat. Deze
was Mr. dc Villiers, burgerlijke luitenant van
het gouvernement.
Toen de gouverneur binnen kwam stond Mr.
Villiers haastig var. zijn zelel op en trad met
alle bewijzen van diepen eerbied den gouverneur
tegemoet.
Deze trok een stoel tot zich, gaf den luitenant
een teeken dat hij zijn plaats kon hernemen
en zei
Wol, mijnheer de Villiers, is er wat nieuws.
Jawel, monseigneur, antwoordde de luitenant.
Betreft het dien vervloekten La Chesnaye?
„Ja, monseigneur."
Zoudt gij hem ditmaal te pakken kunnen
krijgen, deukt gij
«Ik zon er bijna voor durven instaan, monseig
neur, antwoordde de luitenant.
„Zoo zijn uw inlichtingen, welke gij ingewonnen
heb, dan zoo uauwkeurig
„Zij kunncD niet beter zijn.'
„Is La Chesnaye op de markt."
„Hij zou er om negen uur op komen, volgens
iugewonnen inlichtingen."
Opperbest, zijn de uitgangen goed bewaakt
Ja, monseigueur, ze zijn alle goei afgezet.
Maar zei de gouverneur, het is niet zeker, dat
La Chesnaye hier met zijn gewone kleeding,
zooals zijn signalement opgeeft, zal wandelen.
Inderdaad monseigneur dat kan onmogelijk
verondersteld worden.
Onder welk masker is hij dezen avond dau
verborgen
„Ja, zie, dat weet ik nog niet, antwoordde den
luitenant.
„En dat zoudt gij moeten weten mijnheer, zei
de gouverneur op strengen loon.
Dè luitenant keek e en op een klok cn zei:
eer er eeu kwartier om is, zal ik u zulks kunnen
zeggeD, monseigneur.
„Zoo, hebt gij spionnen op de markt."
„Maar drie, monseigueui, doch zij ziju uil
muntend en zullen wel voldoeudc zijn.
„Welke zijn deze.*
Drie man. van de bende van La Chesnaye. Ik
heb ze ondervraagd en zij hebben er in toege
sterod ons dezen nacht hunnen aanvoerder over
te leveren. Ik heb zo duizend frank beloofd en
hun de toezegging gedaan hun niet gevaDgen te
nemen.
Zeer goed mijnheer de Villiers. Ik geloof
eindelijk, dat we dien schelm ditmaal zullen
vinden en dat die zonderlinge en lot nu toe
ondoordringbare geheime opgelost zullen worden.
„De drie spionnen zullen binnen tieu minuien
hier zijn monseigueur eu zullen ons dan verslag
Een belangrijk vraagstuk is, waar de vloot
zich bevindt of liever beiden vloten nog
steeds is het Wladiwostok- ais het Port
Arthur eskader nergens te zien, tot grooten
schrik der Japanners die baug worden voor
hun communicatie met Korea.
Alle schepen te Port Arthur zijn nu goed
hersteld, behalve de „Cesarewitch" en de
„Retvista", die niet in het dok kunnen de
kanonnen doen dienst: daarmee ziju eeu
paar forten bewapend.
De Russen zelveu hebben nu iu de haven
ingang schepen latezinkeu, z^odat er
slechts een zeer nauwe doorgang is gebleken
die nog door mijnen onveilig is gemaakt,
zoodat alle verrassingen vau Japansche
torpedo—booten nu zoo goed als onmogelijk
zijn.
Dit pleit ook voor de meening, dat het
eskader lang weg wil blijven.
In welingelichte Berlijnsche kringeu heerscht
de meening, dat de Russischen vloot zich
iu volle zee bevindt, gereed om ergens haar
slag te slaan.
De „Daily Mail heeft een telegram uit
Kobe, waarin gezegd wordt, dat admiraal
Makaroff met de Russische vloot Port Arthur
den lOdeu veiliet. Men vermoedde, dat hij
op weg was zich met het Wladiwostok—
eskader te vereenigen. Den 13den werd hij
gesignaleerd door de verkenners vau admi
raal Togo, waarop hij naar Port Arthur
terugkeerde eu daar verbleel. Het Wladi
wostok-eskader heet nu weer op weg tc zijn
naar Sakhalin. Door middel van dynamiet
moet het zich een doortocht door het ij>
gebaand hebben.
Dan zijn er wel zes soorten vau berichten
over de schade, die door de Japauueis
PortArthur is aangericht de een zegt c^t
hel heel weinig, de ander dat het heel veel
is.
geven.
De bevelen zijn op voorhand gegeven, allo
uitgangen worden bewaakt en voor dat de markt
afgeloopen is zal de stoutmoedige roover aange
houden zijn'.
Wij zullen dus wachten, inrjnheer de Villier».
Nog geen tien minuten waren er voorbij, of
een gerucht van stappen weerklank op den trap.
Er werd stil op de duur geklopt.
„Binnen, riep Mr. de Villiers. Zich tot de
gouverneur weudeude zei hij, dat is een dor
spionnen.
Een man, iu lompen gehuld, met onheilspellend
gelaat eu eene walgelijke eu lage uitdrukking in
de trekken, trad de kamer binnen.
Hij maakte herhaalde malen diepe buigingen.
„Kom dichter, kerel, zei de gouverneur barsch
„Als het monseigneur belioven zal, zei hij
nog dieper dau te voren buigende.
Zoo, zoo gij kent mij dus vroeg de gouverneur.
Wie van ons zou monseigneur den gouverneur
vau Parijs uiet kennen, antwoordde de verrader
onbeschaamd.
„Dan weet gij ook, dat ik aan bandieten van
uw soort geen genade 6cheuk. Verwacht van mij
dus geene genude noch medelijden, iudieu gij ons
bedriegt in hetgeen wij u nu toevertrouwen.
„Eu indien ik eerlijk gehandeld heb, mon
seigneur.'
„Dau zal ik de beloften, welke Mr. de Villier»
u geduau heeft ten uitvoer brengen.
„Dus ik krijg IU0Ü frank en geen straf, zei de
bandiet op vleiemlen toon.'
„Ja, autwoordde de gouverneur. Maar kunt gij
La Chesnaye aa i ons overleveren.
„Ja, monseigneur.
„De kapitein La Ohesuayo is op 't oogenblik
in een kraampje dal midden op dc markt staat.
Het draagt het nummer 27. Hij zit daar
lustig tc diinken met 2 mannen van zijn volk
en eeu sergeant van het gouvernement, dit
blijkbaar niet weet in welk gezelschap hij zich
bevindt.
„Wsaraan kan meu hem herkennen*.
„Hij draagt een grijs costuum, kaplaarzen e*
een grijzen hoed met pluim.
Kortom, hij ziet er uit als een gegoede burger.
(Wordt vervolgd.)