(immer 7U. Zon eptember 1905, Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Eerste Blad. Ti HIK mi: ZWKD. 28e Jaargang Dit nummer bestaat uit TWEE BLADEN BEDRIEGERS BEDROGEN U itöeyeb: ANTOON TIELEN, Winkeliers, die U andere zeepsoorten Van Oude Tijden. FEU1LLBTOS. WAALWIJS. IN DE HANDEN STOPPEN, ALS U SuNLIGHT= BEDRIEGEN ZICHZELF, WANT HUN DEBIET. U WENSCHT DE BEKENDE SUNLIGHT. =ZEEP VRAAGT, ZIJ VERLIEZEN ZOO GUNSTIG HOOFDSTUK XI. Gij zijt gek «li Lanjtstraatsflie Courant, Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden fO."5. Franco per post door liet geheele rijk f 0.90. Brieveningezonden stukkengelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. Advkrtkntibn 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden Smaal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden spccirle zeer voordeelige contracten gesloten. Róclames 15 cent per regel. T. Het is een heerlijk-schoone lentedag van het jaar 600. Onder de groene bewegelijke bladereu ritselende op de koelte van den zonnigen morgen, met zijn licht en zijn glans sn zijn geween, en zijn zangen, die schallen van rondom, rijdt een vierwielden, met ossen bespannen wagen, var. een grof maaksel, en die beladen is met een vrij zware vracht. Het zijn graanschoven, de tiendea, die de hieman, (2) welke naast den wagen loopt, nog buiten en behalve de huur van zijn land, en eenige heerediensten waartoe hij verplicht is, aan den landheer moet brengen. De wagen rijdt in de richting van Bergom, later Geertruidenberg genoemd naar de vrouwe Geertruid», de dochter van Pepijn van Sanden, abdis van Nivellis, die er al heur goederen aan vermaakte en er omstreeks 650 een kapel stichtte. Dat be talen van tienden is atkomstig uit den tijd der Romeinen. En die hurendieusten, waarvan boveu sprake is, ziju niet van de drukkensten. Vraag het den langzaam voortstappenden man maar eens, met zijn betrekkelijk nauwsluitenden lijfrok aan en zijne vrij net bewerkte beenriemen. Hij zal het u gul toegeven en antwoorden Jawel tweemaal bij graze en eenmaal bij 9troo, Heldenroman van HENRY K SIENKIEWICZ voor De Echo van het Zuidenvertaald door H DERDE BOEK. (84) Michel glimlachte vergenoegdhij had Chirlamp herkend. Verre van mij te verbergen, antwoord de hij, heb ik u overal gezocht. Vriend Michel, fluisterde Zagluba, ver geet niet, dat gij dienst hebt. Ik weet het, bromde de kleine dra gonder. Komaan We zullen maar aanstonds beginnen 1 riep Charlarap Mijneheereu, ik heb dezen bleekmuil be loofd, hem beide ooren af te snijden ik zal ze hem afsnijden, zoowaar mijn naam Char- lamp isen alle tweegij zult er getuigen van zijn. Vooruit ventje, houd u gereed Ik kau niet, ik kan waarlijk niet verontschuldigde zich Michel bescheiden. Wees zoo goed, mij een paar dagen uitstel te geven. Wat beteekent datik kan niet Gij zijt bangals gij mij niet op staanden voet voldoening schenkt, dan zal ik u een afranseling toedienen, dat hooren en zien u vergaat Toen kwam Zagloba tusschen beiden Ik geloof, zeide hij, dat gij ons in moeilijkheden wilt brengen. altoos bij zon uit en in". En meent ge, dat deze. verklaring voor u nog niet zoo heel helder is, dan verduidelijkt hij ze wel met te zeggen /Tweemaal moet ik mijn land heer helpen in den hooitijd en eenmaal bij den oogstmaar avond- noch nachtwerk behoeft het te zijn alleen bij dag, zoolang de zonne schijnt". Terwijl ge nu zoo met den man opwan delt, ziet ge eens rond en ge, ontwaart kleine heuvels, die hier in grooter getale dan elders bij elkander op de heide liggen. Ge vraagt uw reisgezel naar de herkomst dezer heuvelen en ziet, de spraakzame man die goed op de hoogte, schijnt te zijn van de gebruiken zijner voorvaderen, verhaalt u ongeveer het volgende Dit geheele veld, waarboven zich die heuvelen verheffen, is een dooden- akker,de begraafplaats der marke, (3) de woerd ge naamd. Hier liggen de meesten mijner voorouders de oude Taxandeërs, (4) begraven Als in die oude dagen de vader iu eene familie stierf, naderde, onmiddelijk, nadat de levende geest het stoffelijk huis verlateu had, de naaste bloedverwant, veelal de zoon, eerbiedig het bed, maar rugwaarts van het lijk, want niemand zou het gewaagd hebben dat van voren te naderen, dan nadat de „lijkhulpe" was volbracht, die de zoon nu volbrengen ging. Hij drukte den doode de Mnar foei toch, mijnheer! Zifet gij dan niet, dat deze officier dienst heeft Kijk dan eens naar die wagens met zakken daarin bevindt zich geld voor het regiment. Ken officier, wien zijn chef zulk een zending heeft opgedragen, is geen baas over zich zelf. Wie dat niet begrijpt is, een dwaas en geen soldaat. Wij dienen onder de vaandels van den palatijn der Ukraine en wij hebben te doen gehad met andere tegenstanders dan gij Maar voor het oogenblik zijn wij niet vrij O gij zult er niets bij verliezen met een beetje te wachten. Zij mogen uw uitdaging niet aanne men, als zij een zending geld escortee;en, stiakke oogen toe, en hij sloot hem den geopenden tnoud. Daarna werden den doode hoofd en handen gewasschen haar en baard gekamd en de nagels geknipt. Nu werden de leden gestrekt, het gelaat omsluierd en het geheele lijk met een doek overdekt. Hiermede na-» de noodwendige lijkhulpe verricht en kon wo'den aangevangen met de voorbereiding tot de uitvaart. Een paar huisgenooten namen daartoe elk een bijl,'en, naar die plaats van den wand tredende, waar de doode met het hoofd heen g weud lag, hieuwen zij een opening in de planken, zoodit de volle dag van daar buiten een zonderlinge lichtglimp door het benedendeel van het vertrek wierp. Door dit gat werd het lijk dau uitgedragen de uitgang der levenden bestond niet meer voor den doode. Achterwaarts, niet met de voeten, maar met het hoofd vooruit, werd hij door de opening in den wand naar buiten ge haald. Eu dikwijls niet hij alleen. Er was eene, die niet achter wilde blijven daar binnen zonder hein verplichtend was het niet, en ook zeldzamer ook dan voorheen ir. nog ouder dagen, maar eervol bleef het nog altoos, en er ging eene schoone roep uit van de vrouwen, die haren echtgenoot zoo lief hadden, dat zij hem Volgden in den dood. „Eén lot is altoos ons beider deel ge weest dat blijve immer zoo". Aldus sprak de vrouw dan, en met stiet zij zich de scherpe krijt in het harte; er. zij, die in bittere tranen was uitgebroken bij den dood van haar man zij leed ze t den dood zonder klacht, zonder zucht. Bij deze woor den slaakte de verteller zelf eene zware verzuchting. „Och", zegt hij „zoo stierven velen mijner voorouders. Gelukkig leven we nu in betere tijden. Ik en velen mijner stam genoten, ook velen onzer naburen, de Alf- heimers, ziju thans goede christenen. Wij worden nog wel woeste Taxandriërs genoemd, maar die naam is meer een overblijfsel van vroeger. Wij beklagen nog dikwijls onze aldus gestorven vrouwen, doch.., zij wisten niet beter en meenden edel en goed te handelen". Nadat dan de lijken waren uitgedragen, werd een houtmijt, geweldig van omvang opgericht, uit eiken en berkentwijgen, eD 't bovenvlak het eigenlijke doodenbed, met meidoo n-takken. Daar werden de lijken der beide echtelingen op neder gelegd. En gelijk zij in hun leven waren omlegerd door hunne getrouwe dienenden als het ten minste een vrije man was met eigen hoeve en eigen dienstvolk zoo ook thans in den dood twee aan het hoofd, twee aan de voeten, twee ter rechter, twos ter linkerzijde knechten naast hem, maagden naast haar - aldus waren zij dan omringd door de lijken van ongeveer een achttal eigenhoorigen, die zich vrijwillig voor hen hadden laten dooden. Ook dit was niet verplicht, doch ook weer zeer roemrijk. Maar tevens school er zelf zucht onder, want volgens de heidensche leer konden ze nu in het doodenverblijf der aanzienlijken komen, wat anders onverbidde lijk voor hen gesloten bleef. Er waren echter nog geen slachtoffers genoeg. Ook het edele ras, dat bij voorkeur werd gekozen, om zijn meester te voeren door wond en heide, op jacht of op reistocht werd bestemd hem ook te dienen in het leven hier namaals, eveneens twee zijner beste valken en honden. En wanneer dan dit alles op den mulsert was nedorgelegJ, was de lijkstapel nog niet volmaakt. Onder opzicht van den oudsten zoon, droegen de dienstbaren nog derwaarts steenen en bron zen kannen, een glazen flesch en twee schoone bekers, kunstig uit dezelfde stof vervaardigd, een met zilver beslagpn drink- horen en een kleine houten emmer met sierlijk bronzen beslag. Aan zijne zijde werd bovendien nog neergelegd een fraai bronzen paardenbitaan de hare een ring met drie sleutels, van hetzelfde metaaltwee bronzen messen en scharen en twee beenen kammen wier tanden in een met snijwerk versierd handvatsel waren gezet, verkregen een plaats tusschen hen beiden. Natuurlijk was het lijk des mans in het bezit zijner wapenen „Hoe zou hij ongewapend den langen tocht kunnen maken over de donkere wegen, de diepedalen, de vochtige bergen, die er liggen tusschen zijn graf en het on bekende oord waarheen hij trekken moest Als ik u nu nog vertel dat beiden voor het uitdragen den doodenschoen aan hadden gekregen bet behoorde ook tot de dure verplichting van den naasten bloedverwant, dat hij den gestorvene een paar schoeue aan de voeten trok, en de riemen wel stevig en vast toehaalde, opdat zij gedurende de reis niet losgingen dan heb ik u al de voor bereidende plechtigheden verhaald, die aan het aansteken van den houtstapel voorafgin gen. Nadat deze door de aanraking met den aan Donar(5) geheiligden hamer gewijd was, ouder het uitspreken van een formulier, dat de doode rust en vrede en een gelukkigen overtocht wenschte, werd de lijkstapel in brand gestoken enweldra verteerden de bleeke lijken langzaam tot asch. Deze werd als de gloed bekoeld was, uit de sintels verzameld en in de urnen, wier vorm met den tijd netter en sierlijker geworden waren, weggeborgen en op den bodem gezet, om daarover den grafheuvel op te werpen. Ziedaar de herkomst "an al deze heuvelen en wilt u nu nog weten hoe het verder in de woning toeging na al deze pleohtigheden. Natuurlijk, stond de hoogzetel, d. i. de zetel van den uitgedrageu vader, die heer en meester was over allen en alles, ledig. Doch hij kon, daar hier geen vergoten bloed was te wreken terstond na de gedachtenisviering, het doodmaal, ook wel het eifuiaal of erf- bier genoemd, bestegen worden. Daarom verzamelden zich ook de mannen in de hal ei namen zij plaats op de banken. De oudste zoon zat op een bank voor den Hoogzetel. Nadat er nu bier gebracht was, rees hij op, nam den beker en dronk do nagedachtenis zijuer gestorvene ouders met uaine. Allen volgden hem daarin na en nu wendde hij zich naar den hoogzetel, nam er in plaats en hiermede was hij in de volle rechten zijns vaders gekomen. Vrou welijke tooi en sieraad, en andere voorwer pen, die het bijzonder eigendom der moeder waren, ook klein vee en pluimgedierte, door hare hand gevoederd, dat alles kwam aan de dochters, die van nu afaan onder de voogdij haars broeders stonden. Zoo gingen de geslachten op de hoeven onzer voorvaderen voorbij zegt onze vrien delijke kieman, „gelukkig komen thans betere tijden, het Christendom verzacht die ruwe zeden. Gave God, dat al mijne stamgenooten reeds christenen waren 1" Laat om er bijvoegen, dat de H. Wille- brordus hier spoedig voor zorgen zou. Ten tijde van Karei deu Groote en reeds voor dezen waren toch de Alfheimers en de Tax- audrieërs even goede christenen als de Fran ken zelren, E. a. d. H. J. M. 8. van den merkte een der kameraden pitein op. Maar deze laatste wilde naar geen reden luisteren. Wat kan mij hun geld schelen schreeuwde hij. Ik wil, dat hij mij soldoe ning scheukt, of ik sla hem met het plat van mijn sabel Ik kan u vandaag geen voldoening schenken, antwoordde .Michel, maar ik geef u mijne woord van eer, dat ik mij binnen drie of vier dagen te Uwer beschikking zal stellen, zoodra ik mijne zending heb vol bracht, wddr gij maar wiltIndien deze belofte niet voldoende is om u tevreden te stellen, dau zou ik mijne manschappen moe ten bevelen, het geweer aan deu schouder te brengen, want ik zou meenen, niet met edellieden en soldaten, maar met roovers te doen te hebben. Kies dus, bij alle duivels der helwant ik heb geen tijd om te wachten. De dragonders van het escorte richtten aanstonds den loop hunner musketten op de edellieden. D«ze beweging en de krachtige woorden van Michel lieten niet na, indruk te maken op de makkers van den prikkel baren kapitein zij deden hem verwijten. Blijf bedaard Zijt gij dau zelf geen soldaat Keut gij de eischen van den dienst niet? Gij zult voldoening krijgen die kleino officier lijkt ons een mau uit één stuk. Charlamp vloekte en tierde nog, maar ten slotte b-greep hij, dat hij ófwel zijne vrien den tegen zich innemen zou, ófwel hen zou blootstellen aan een ongelijken strijd met de dragonders, die talrijker en beter gewapend waren. Geeft gij mij uw eerewoord vroeg hij, zich tot Wolodowski wendend. Binnen vier dagen ben ik vrij. Van daag is het Woensdag: laten we zeggen Zaterdag. Gij moogt de plaats aanwijzen. Hier in hot dorp is het te druk, zeide Charlamp. Maar hiernaast, te Lipkow Daar zijn we vrijer. Zai uw gezelschap even talrijk ziju vroeg Zagloba voorzichtig. Ik zal komen met de heeren Sieligki, mijne neven, en ik hoop, dat ook gij zonder escorte komen zultDus, Zaterdag te Lipkow. Wij zullen elkaar vinden aan de deur der herberg. Vaarwel, mijneheeren Vaarwel 1 antwoordden Wolodowski en Zagloba. De twee partijen gingen uiteen Michel floot een lustig deuntje. Hij stelde zich vóór, den kapitein der lichte cavalerie de groote snorren af te snij den en deze aan Longinus ten geschenke te geven. In twee dagen tijd had hij de paarden ui'gekozen en betaald. Hij keerde naar War schau terug om verslag uit te brengen van zijne zending en op den vastgestelden dag, reeds een uur vóór den bepaalden tijd, kwam hij te Lipkow aan, vergezeld van Zagloba en Kachel, zijn tweeden getuige. Zij stegen af bij de herberg en lieten zich een beker hydrommel inschenken. Is de heer van Lipkow thuis vroeg de dikke edelman aan den herbergier. Neen, die is naar Waischaa. Zijn er veel edellieden te Lipkow. Niemand, mijnheer. Slechts één edel man is hier afgestegen hij is in de kamer hiernaast. Het is iemand van rang, rijk, iet paarden en gevolg. Waarom heeft hij zijn intrek niet genomen op het kasteel Waarschijnlijk kent hij onzen heer nietBovendien, het kasteel is siuds een maand gesloten. Zou dat Charlamp misschien zijn vroeg Zagloba aan zijn makker. Neen, antwoordde Wolodowski. Ik zal eens gaan zien Wanneer is die edelman aangekomen Vandaag, nog geen twee uren geleden. - Laten we gaan zien, wie het is, her nam Zagloba: misschien is bet een vriend. Hij klopte met het gevest van zijn sabel op de deur der aangrenzende kamer. Is er geen brlet? Wie is er Bevriend volk hernam Zagloba, ter wijl hij de deur met een kier opende Wees zoo goed, mij te verontschuldigen mijn bezoek zal u misschien ongelegen ko men, ging hij verder en middellerwijl stak hij zijn hoofd tusschen de twee vleugels naarbiunen. Plotseling week hij terug en trok de deur weer in het slot. Als hij legenoVe.r de Dood had gestaan, zou ziju gelaat geen grootere schrik en ontzetting hebben kunnen uitdrukken. Wat is er? vroeg de jonge officier. Bij de wonden van ChristusZwijg DdérBohun Wat zegt ge zijt gij krankzinnig DadrBohun Bohun Bohnu Onmogelijk Ik zweer het bij alle Heiligen Als hij daar is, dan levert God hem ons in handen 1 Maar weet gij het zeker Zoo zeker, als ik op 't oogenblik met u spreek. Ik heb hem gezien hij verwisselt van kleêren. En beeft hij u herkend Ik geloof het niet. De oogeu van Michel schoten vuur. Kastelein, zeide hij op gedemptan toon en met veel gebaren, kom eens hierHeeft die kamer nog een anderen uitgang Neen, heer. Kuchel, fluisterde Wolodowski, houd de wacht onder het venster. Nu zal hij ons niet meer ontsnappen Kuchel ging haastig naar buiten. Kom tot uzelvrn, zei de kleine officier tot Zagloba. Niet uw leven, maar het zijne is in gevaar. Dat is waar, dacht de oude edelman reedsheb ik Michel dan niet aan mijne züde Bohun mag op zijne hoede zijn, ik niet. Met eene krijgshaftige beweging greep hij het gevest van zijn sabel va9t. De deur ging open Bohun trad de zaal binnen. Blijkbaar had hij Zagloba niet herkend, want toen hij hem zag, rilde hij. Zijn oogen schoten vuur; hij sloeg de hand aan ziju zwaarddoch hij wist zich te bedwingen en sprak geen woord. Zagloba zag hem zwijgend aandeze twee mannen, wier levenswegen elkaar roo dikwijls hadden gekruist, hielden zich, alsof zij elkaar niet kenden. (Wordt gevolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1905 | | pagina 1