Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
waarin opgenomen DE NOORDBRABANTSCHE POST.
Eerste Blad.
DE KUNSTRIJDER.
^landbouw""
s
Het 12e Congres der S, D. II, P,
AN TOON TIELEN,
Dit nummer bestaat
uit DRIE Bladen
Uitgever:
IN DUSTRIEELEN.
FEUILLETON.
(3)
Uiiiilwijksi'hc en Lingstraatsrhe Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden fU.~5.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever.
W A A L W IJ K. Telefoonnummer 38
Advkrtentikn 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel.
De. Kamer van Koophandel en Fabrieken
te Waalwijk houdt zich onledig met het
opmaken van het verslag over 1905.
Heeren Industriëelen worden verzocht
hunne opgaven voor het verslag zoo spoedig
mogelijk aan den Voorzitter in te zenden.
De Ramer van Koophandel e% Fabrieken
voornoemd.
Met de Paaschdagen is dit Congres te
Utrecht gehouden, de stad, waar twaalf
jaren geleden de leider, Mr. Troelstra,
«vergiftige pijlen moest tarten en met
drek werd gesmeten». En toch is
Utrecht thans een der »roode steden»,
waarvan de voorzitter van het congres,
de heer Wibaut, in zijn openingsspeech
zeide, dat de sociaal-democraten in Utrecht
zich het best thuis gevoelen, omdat daar
de beweging het eerst is gegroeid tot
mannelijke kracht. «Het kan verkeeren»,
zei Breeroo al.
Dit congres onzer «roode» landgenooten
stond in 't teeken van vinnigen strijd.
Er waren zoo den lezers zeker wel
bekend is - vele en velerlei quaestie's,
die uitgevochten moesten worden, als
b.v. de quaestie Hugenholtz-Wijnkoop,
houding van de kamerfractie tegenover
het agitatie-comitee, slapheid van het
Partijbestuur en strijd tusschen Troelstra
en de Nieuwe-Tijd-groep. Het beloofde
wat aan de vrienden van gekrakeel en
woorden oorlog!
Op de agenda stonden 8 motie's en
91 voorstellen, benevens waren er vele
uitvoerige verslagen, die om behandeling
vroegen. Men ziet dus, de heeren waren
niet bang voor een beetje werk. Nu,
CRIMINAAL-NOVELLE.
NAAR HET DUITSCH
DOOR
J. M. S.
I.
De koopman deed deze vraag op aarze
lenden, zachten toon. Hij vreesde, dat de
baron hem met tfén 6lag tot een bedelaar
zou maken.
De jonge man trok een» aan zijn knevel
en antwoordde„Ik verlang niets anders
dan de hand uwer dochter
Heinecke viel een steen van 't hart.
fis dat alle»?* vroeg hij, om zich de
zekerheid te verschaffen, of hij het wel goed
verstaan had.
„Alles,* bevestigde de baron, terwijl hij
onverschillig het eene been over het andere
legde en zich een cigarette aanstak.
„Kent u Berta?*
„Ja. Ik had het genoegen haar dikwijls
op de Promenade te zien ik geloof echter
niet, dat zij mij haar opmerkzaamheid ge
schonken heeft.*
De koopman giog met zijne armen op
de borst gekruist, heen en weer. Hij over
dacht, dat Berta niet zoo gemakkelijk haar
geliefde zou loslaten.
„Eu als mijne dochter eens mocht wei
geren
„Dan is het uw zaak, de geschiedenis
tot een goed einde te brengen,* zei de baron,
terwijl hij opstond en zijne handschoenen
aantrok.
dit moeten we de socialisten nageven
werkers zijn het. In dat opzicht kan
door de onzen nog wel een voorbeeld
aan de heeren genomen worden, al
zouden wij dan de wijze van werken
voor deonzen allerminst willen aanbevelen.
En wat is nu voor een objectieven
beschouwer de indruk van dit congres?
O. i. deze: Hoewel Troelstra menige
veer heeft moeten laten, is hij toch
feitelijk versterkt uit den strijd gekomen.
Immers, na zijne rede, waarin hij Tak
duchtig de les las omtrent zijne zwakke
houding bij de behandeling van het
arbeidscontract hij beweerde zelfs
letterlijk, dat de fractie in de Kamer
nimmer zoo weinig sterk stond als bij
dit ontwerp en na met hevig hand-
gezwaai en vuistgebal en lichaambeweeg
te hebben betoogd, dat de kamerfractie
uit geen marionètten van de partij kan
bestaan oogstte hij een langdurig applaus,
al sterker wordend.
De impulsieve volksredenaar Troelstra
heeft nog werkelijk invloed op z-.jne
partij genooten. Zijne zelfbewuste, trot-
sche en niemand sparende houding bio
logeert nog steeds de «roode» massa,
hoe zelfbewust zich deze anders ook
voordoet.
De mannen van de «Nieuwe Tijd»,
een socialistisch maandschrift, geredi
geerd door v. d. Goes, Gorter, Mevr.
Roland Holst enz. hebben een gevoelig
echec geleden. De strijd is hiermede
echter niet uit. De overwonnenen be
loofden bij monde van den heer Gorter
een verweerschrift. Deze Bussemsche
dokter was verbazend boos. Op luiden,
schallenden toon, met vuurrood aange
zicht, waarop de toorn-aderen tot onheil
spellende dikte opzwollen, wilde hij
Troelstra, Vliegen en al zijne tegen
standers neersabelen, dochhet
congres sprak zich vóór Troelstra en
tegen de mannen der theorie uit.
Hiermede is een begin van de schei
dingslijn getrokken, al werden de
andere twistpunten, in verband met deze
zaak, tot later uitgesteld.
Door het succes van Troelstra heeft
zich toch het congres uitgesproken, voor
Met een boosaardig lachje voegde hij er
aan toe „Ik heb u geheel in mijn macht,
mijn waarde. Eén woord van mij is vol
doende, om u zoo terstond gevangen te doe»
nemen en wat een moordenaar te wachten
staat, behoef ik u zeker niet te zeggen.*
De koopman werd zoo bleek als een
doode.
De baron trad voor den spiegel en fri
seerde zich met tijn zakkammetje. „Ik wil
u tijd laten tot morgenavond*, zei hij, als
gold het een kleinigheid. Toen begon hij
een vroolijke melodie voor zich heen te
neuriën, knikte deu koopman met een ge
nadig hoofdknikje „een goeden morgen* toe.
en verliet het kautoor.
II.
Heinecke stond voor het raam en keek,
in gepeins verzonken den zich verwijderen-
den baron von Belgern na.
De man, zoo plotseling tot een ellendigen
moordenaar geworden, moest wel iemand
van een laag-zedelijk karakter zijn. Of
kiug het hart van dien man zóó aan zijn
geld, dat hij tot behoud van zijn brand-
kastvulling den wreedsten moord kon be
gaan
Zeker is, dat Heinecke in den baron eene
waardige evenknie gevonden had.
En aan dien man zou hij Berta, die hem
als een vader liefhad, moeten afstaan? Zijn
huis wa» toch al zoo eenzaam.
Zijne overleden echtgenoote had hij om
haar geld gehuwd; kinderen waren er uit
dit huwelijk niet voortgesproten. Met zijn
personeel verkeerde Heinecke niet, of bijna
in 't geheel niet en zoodoende was Berta
hem een troost in zijn stille, eenzame om
geving. Hij had dan ook inderdaad teeder
voor dat meisje gezorgd, wier vader hij
het standpunt van Troelstra, nl. de actie
voor meer directe hervormingen en om
zetting der werkelijkheid in de richting
van het sociaal-democratisch beginsel.
We kunnen niet ontkennen dat dit
standpunt voor de werkelijke arbeiders
in de partij aantrekkelijker is, dan dat
van de wetenschappelijke en meer dog
matische heeren van de Nieuwe Tijd.
Doch, hoe mooi ook de leuze der volgers
van Troelstra, zoo aardig door «De
Telegraaf» genoemd «drommen van
studeerkamerlooze arbeiders,» het is
slechts een leuze, want, getuige de agitatie
tegen het arbeidscontract, kunnen over
't algemeen de socialisten beter afbreken
dan opbouwen.
Wel zijn onze socialisten van nog wat
beter gehalte dan hunne Duitsche broe
ders, die elke sociale wet, daar in den
Rijksdag behandeld, verwierpen, omdat
die wetten niet alles gaven. De onzen
willen teminste nog medewerken tot
standkoming van het arbeidscontract, d.
w. z. de kamerfractie; ook voor de on
gevallenwet hebben ze gestemd. Als we
echter daarnaast de treurige houding
van het agitatie comitee plaatsen en zien
dat door het congres die tegenover de
Kamerfractie in 't gelijk is gesteld, dan
werpt dit besluit wederom een in-treu-
rig licht over de opbouwende kracht
van de S. D. A. P. in haar geheel. Ook
werpt een eigenaardig licht op de pro
pagandisten der S. D. A. P. de harts
tochtelijke klacht van den heer Bergme-
ger. Deze verweet de propagandisten
eerste klas,« dat zij niet op het platte
land, niet in de uithoeken wilden komen
spreken. Zou dit soms zijn, dat deze
heeren daar eene herhaling vreesden
van »de vergiftige pijlen en het drek,«
dat eertijds de leider in Utrecht zich
moest laten welgevallen.
Heel lief waren de heeren tegen
Dr. Kuyper. Toen nl. Dr. Pannekoek
het bestuur hard viel om diens houding
bij de herstemmingen, stond onmiddelijk
een ander op, welke die houding juist
vond. »We moesten* zoo zeide deze
heer »aan Kuyper de klappen van
vroeger teruggeven en al gingen we
thans, ter wille van de f 150,00'», wrlke
hij door eene ongelukkige speculatie had
verloren, koelbloedig vermoord bad.
Het eerste strafgericht zou hij met eigen
handen aan zichzelven moeten voltrekken.
Dat zachte, lieve schepseltje moest hij toch,
wilde hij voor de wereld vrij uitgaan, aan
een man overleveren, dien zij onmogelijk
kon liefhebben.
Thans eerst besefte de koopman ten volle,
wat de baron van hem eischte. Hoe anders
zou hij dien jongen man outvangen hebben,
indien deze niet de getuige was geweest van
zijne misdaad
Met een vluggen tred verliet de koopman
het kantoor en begaf zich naar de belle—
étage.
Onrustig wandelde hij een oogenblik
daarna in het vertrek heen en weder,
waarin hij gewoonlijk met Berta het ont
bijt gebruikte.
De huishoudster had dit reeds klaar ge
zet. Berta was nog niet aanwezig. Heinecke
moest zich met bijna bovenmenschelijke
kracht beheerschen om niet te laten blijken,
hoe het in ziju binnenste stormde.
Eindelijk verscheen het jonge meisje. Zij
droeg een bekoorlijk morgentoilet.
„Hebt u goed geslapen?* vroeg zij met
een heldere stem.
„Ik dank je, lieve,* antwoordde zacht
de koopman.
„U zijt zeker weer sedert vijf uur op?*
„De zaken dwingen mij er toe.*
„Ik dacht, u hebt wel genoeg verdiend,
om eindelijk eens de welverdiende rust te
nemen
Heinecke zuchtte diep en zette zich me-
chauisch aan de tafel.
„Verbeeld u,* keuvelde Berta onbevangen
veort, „ik had dezen nacht een zonderlin
gen droom. Het was mij, als stond ik op
dan langs 'n omwegje dan konden we
'm zooveel flinker pats uitdeelen.*
Aardig, hè 1
Het zou echter niet zoo heel vreemd
zijn, als ook weer eens aan Dr. Kuyper
de beurt kwam, om klappen uit te dee-
len, maar dan zullen deze wellicht nog
raker zijn.
Omtrent de conclusie in verband met
de arbeidswetgeving aangenomen, willen
we opmerken, dat we deze voor het
grootste gedeelte kunnen onderschrijven.
Ook wij zijn voor een wettelijken 10
urendag, de afschaffing van nachtarbeid
behoudens de hoogst noodige uitzonde
ringen en uitbreidingen der kinderbe
scherming. Maar laten nu de heeren dan
ook consequent zijn en niet wederom
verguisend spreken over Kuyper's ar-
beids wet, welke reeds veel in die rich
ting gaf.
Ten slotte dit congres heeft ons een
voorproefje gegeven van den »Socialis-
tischen Heilstaat.* »Deze zal zonder
tyrannie zijn,« beweren de roode heeren.
Och arm, wat een phrase, en nog eens
phrase 1 In hun eigen klein kringetje
viert de tyrannie der ijzeren discipline
hoogtij en, waar ze dus een partij van
6000 leden nog niet kunnen doen leven
zonder elkander als buldoggen aan te
vliegen, daar klinkt het toch wel wat al
te dwaas, dat in den algemeenen socia-
listischen staat de menschheid zal leven
in een idecele maatschappij zonder eenige
tyrannieke pressie of handelwijze.
Neen, wij houden het dan nog maar
liever met eene maatschappij, die door
het christendom is geworden en gemaakt
en die nog voor 't grootste deel door
't Christendom wordt beheerscht. In deze
zullen we ons nog 't best thuis blijven
voelen.
Ha vei praatje.
Onlangs kwam ik bij mijn neef, die land
bouwer is en wiens hoeve en bouwgrond
grooteudeels op raiddelmatig-zwaren klei
grond gelegen is. Juist toen ik bij hem
een schip en de golven sloegen zeer hoog
over ons heen. Hel zwakke vaartuig werd
als een notendop heen en weer geslingerd
en moest stellig vergaan. Ik viel bijna ir.
onmacht en waande mij reeds verloren, toen
een «terke arm mij aangreep en door de
lucht voerde. Is dat niet zonderling
„Inderdaad,* stemde de koopman toe
en roerde daarbij verlegen met zijn lepel in
de koffie.
Berta vertelde nu, dat het kleine gezel
schap van kunstrijder», dat op het plein
voor den huize Heinecke een cirous had
gebouwd, reeds den volgenden dag eene
voorstelling zou geven. Zij zou er met
eenige barer vriendinnen wel eens heen
willen, al was het alleen maar om die arme
drommels met haar entrée te steunen.
Heinecke zei hier niets op.
„U schijnt ontstemd, Is u wat onaan
genaams overkomen
De koopman wreef zich over het voor
hoofd en trachtte te lachen.
„Wel neen,* zei hij. „Ik heb je inte
gendeel goede tijding mede te deelen.*
„Mij?*
„Ja.*
Heinecke haalde diep adem. Hij wilde
niet direct op het doel afgaan en zei dan
ook „Ik heb je steeds als mijn eigen kind
beschouwd.*
„En steeds zal ik je daarvoor ook dank
baar zijn.*
„Dat weet ik en daarom
„Hoe zou ik ooit kunnen vergeten, dat
u mij als kind in uw huis opuaamt
„Tut, tut 1 Wat ik deed, was mijn
plicht.*
„Honderd anderen zouden het niet ge
daan hebben.*
„Gij zult zeker wel inzien dat een vader,
al ia het dan maar een pleegvader, steeds
kwam, was hij in den paardenstal, waar de
knecht bezig was de paarden te voeren. Ze
kregen elk een flinke maat haver. „Wel*,
zei ik, nadat we elkander gegroet hadden
en ik een tijdje naar het voeren had geke
ken, „wel, die paardjes kunnen uog al wat
haver aan op een jaar.*
Dat kunnen ze ook (zei neef) en 'tis
tegenwoordig net, of ze nooit genoeg Hebben.
Ze moeten hard werken dat is waar, maar
't is een wonder, wat een haver ze verslinden.
En toch is men het er algemeen over eens,
dat het r.og het b^ate voer is. Zonder haver
kunnen ze natuurlijk niet, maar ik voer ook
niet veel anders, behalve stroo en wat rog
gemeel of maïs. Haver is en blijft de
hoofdzaak.
„Ge wint al je haver zeker zelf, ze is
niet zwaar, neef, me dunkt, gekondtopjou
grond toch heel wat zwaardere haver winnen,*
Juist, daar zit hem de kwestie. Ik
win mijn haver zelf en wel op het beste
gedeelte van mijn land, maar ik moet in
de laaiste jaren hoe langer hoe meer zaaien.
En dat begint me wel een beetje te vervelen.
„Ja, dat begrijp ik, ge zoudt zoo onder
hand alleen voor je paarden moeten werken.
Maar, kom aan, dat is natuurlijk overdreven;
doch vertel me eens, hoe verbouwt ge uwe
haver? Ik bedoel, hoe maakt ge het land
gereed, welk zaad gebruikt ge en hoe be
mest ge den grond
Als het kan maar het kan altijd
niet ploeg ik den grond nog vóór den
winter en zaai ik op de winterhuid. Het
zaad gebruik ik van mezelf en bemesting,
nu zal ik je eens wat zeggen, stalmest heb ik
niet voor mijn haver en dat hoeft ook niet
dunkt me en kunstmest, nu, dat vind ik
wel een beetje gek op haver; dat zou ook
wel te duur uitkomen.
„Ja, dat zeg je nu, zonder na te denken.
Ik verzeker je, dat het niet te duur zou
uitkomen. Dat je geen stalmest hebt begrijp
ik, maar als je de haver nuchter zaait, kan
zij ook niet veel geven en zal ze nooit zwaar
worden. Daarenboven moet ge er ook aan
denken, dat ge door een doelmatige bemes
ting ook de voedingskracht van de haver
verbetert en de paardjes bij een mindere
hoeveelheid toch nog meer nut hebben van
hun voedsel. Ik raad je daarom aan met
op 't welzijn van zijn kind bedacht moet
zijn, vooral als dat kind den ouderdom be
reikt heeft, waarop het- heet, dat het niet
goed is, dat de mensch alleen blijft.*
Berta keek den koopman verwonderd aan.
Zij begreep natuurlijk dadelijk, waar het
met deze inleiding heen moest. Zij liet
echter verder niets merken, ja zei„Ik heb
toch u en dat is mij genoeg.*
„Kort en goed, ik denk er over, je een
levensgezel te bezorgen.*
„Zooeven zeide u mij nog, mij zoo lief
te hebben en bijna op hetzelfde oogenblik
geeft u te kennen, mij van u te willen ver
wijderen.*
De ontroerde toon, waarop Berta dit zeide,
bleef zonder uitwerking op den koopman.
„Een aanzienlijk man, een baron, beeft bij
mij om uw hand gevraagd.*
„En wat hebt u hem gezegd vroeg
Berta snel.
„Ik heb hem uw hand toegezegd.*
Ontsteld sprong Berta op.
„U hebt hem mijne hand toegezegd, zon
der er eerst met mij over te spreken
„Ik dacht dat ge wist, wat ge uw vader
schuldig zijt.*
„Alles, alles ben ik hem schuldig, doch
over mijn hart mag hij niet naar willekeur
beschikken. Ik bid, neen smeek u, wees
niet roo wreed I*
Stijf rustten de oogen van den koopman
op het jonge meisje. Tot eiken prijs moest
hij dit voornemen doorzetten, wilde hij niet
verloren zijn.
„Ge weet niet, wat op 't spel staat I*
beweerde hij. „Gij houdt mij voor rijk;
weet dan, dat ik geruïneerd ben en dat
alleen de baron mij kan redden.*
(Wordt vervolgd.)