Nu mui er
Donderdag 26 Augustus 1906
anrgantr
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
waarin opgenomen DE NOORDBRABANTSCHE POST.
Eerste Glad,
Kracht kérels.
67
J
Is de Nieuwe Maasmond eeoe
N T O O N TIELEN,
Dit nummer bestaat
uit TWEE Eladen
2
FEUILLETON.
/ijO
-w
T
E li
W
I T G E V
s
.8
3
De Echo van net Zuiden
ns Laiigslraatsclie Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden fü."5.
Franco per post door het geheele rijk f0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan
Uitgever.
oen
AALWIJK. Telefoonnummer 38.
Advkrtkntiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, g-roote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden *£man! berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels eu
advertenties bij abonnement worden speciele zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel
In de N. Rotterd. Ct. vinden we 't
volgend artikel. Om het groote belang
aan dit vraagstuk ook voor onze streek
verbonden, nemen we 't in zijn geheel
over
In ons Eerste Blad A van 13 April
1902 gaven wij een overzicht van een
werk van den heer O. J van der Eist,
getiteld De verlegging van den Maas
mond in Noord-Brabant, bijdrage tot de
kennis van den invloed van de opening
van de nieuwe rivier-
Sedert is de Maasmond in Juli 1904
geopend, zoodat de Maas niet meer
naar Loevestein, maar naar Gecrtruiden-
berg vloeit. De Koningin onthulde in
Augustus 1904, op een dag waarop de
elementen zich ten taak gesteld schenen
te hebben te toonen hoeveel water wel
in cénen dag over ons land .uitgestort
kon worden, een gedenkteeken tot her
denking* van het feit, dat nu Maas en
Waal gescheiden waren.
De heer Van der Eist had nog kort
te voren in eene korte brochure, getiteld
De verlegging van den Maasmond een
concert van triomf? zijne meeningen
getoetst aan hetgeen in de volksverte
genwoordiging gesproken was naar aan
leiding van de gelden, voor de opening
aangevraagd.
Zijn Cassandra-lied heeft weinig weer
klank gevonden, wellicht door de moei
lijkheid der kwestie. In het werkDe
scheiding van Maas en Waal, van den
ingenieur van den waterstaat E. van
Konijnenburg, wordt de heer Van der
Eist niet weerlegd, al komt er het een
en ander in voor, dat er betrekking op
heeft.
Tijdens het hoogwater van het afge-
loopen voorjaar werd door vele eigenaren
van uiterwaarden en polderlanden in de
nabijheid van de Maas geklaagd over
de nadeelen, toen van de verlegging dier
rivier ondervonden. Eene critick van
de brochure van den heer Van Konij
nenburg in zeer afkeurenden zin kwam
voor in het weekblad De Ingenieur van
10 Februari jl., van de hand van E.
Wij vermoeden, dat de schrijver daar
van de heer Van der Eist is.
Alle klacht-n werden van nul en gee-
ner waarde verklaard door een inzender
in ons Eerste Blad A van 10 Maart jl.,
zich teekenende N.
In dat stuk komt o. a. het volgende
voor
»Ik weet niet of eene dergelijke dwaze
voorspelling door ingenieurs gedaan
is, maar in elk geval niet door ingenieurs
die van de zaak studie gemaakt hebben*
en later: nooit is door een ernstig in
genieur beweerd, dat tengevolge van de
Maasmond-verlegging de Becrsche Maas
niet meer zoude werken en een deel
van Noord-Brabant dus niet meer door
het Beersche Maaswater zou worden
overstroomd*
Het is op deze beweringen, dat de
heer Van der Eist terugkomt in de
nummers van De Ingenieur van 21 en
28 Juli jl. Hij haalt de bijlagen van de
Handelingen der Staten-Generaal van
1S801881 aan, waarin onder de voor
deden, die het gevolg van het groote
werk zullen zijn, worden opgenoemd
»dat aan de landen van Noord-Brabant,
langs den linkeroever dezer rivier de
Maas geen minder voordeel zal wor
den toegebracht, niet alleen omdat de
Beersche Maas öf geheel niet öf ten
minste zeldzaam zal omloopen en dat
bijzonder de stad 's-Hertogenbosch van
haar drukkende watervloeden zoo niet
geheel, ten minste meerendeels zal ver
schoond blijven, deels uithoofde van het
niet meer omloopen van de Maas te
Beers, en deels uithoofde eener onbe
lemmerde ontlasting in de Dieze*.
De man, die voor de wijze, waarop
de Maasmondwerken uitgevoerd zijn, in
zekeren zin verantwoordelijk is, de heer
C. Schnebbelie, thans inspecteur van
den waterstaat in ruste, heeft zich om
streeks 1875 a 1880 onledig gehouden
met het ontwerpen van de werken,
welke zijn belichaamd in de wet van 1883.
Juist van dezen deskundige hebben wij
een arbeid, waaruit blijkt cenerzijds dat
hij meende, dat de werking van de ver-
legging der Maas niet tot Beers zou
gaan, anderzijds dat hij meende dat dit
wel het geval zou zijn. Die arbeid is
opgesteld in het Fransch ten behoeve
van een congres, en is te vinden in de
verhandelingen van het Instituut van
Ingenieurs, jaargang 18901891, blz. 11
en volgende.
Op blz. 14 voorspelt Wij de volgende
verlagingen van de Maas tengevolge van
de verlegging
14)
Roman van de Zee
door
JOS. SCHELLEKENS.
LV.
Zij was de dochter van zijn kapitein. Geregeld
voer ze mee uit. Zij wilde haar vader, die
weduwnaar was, steeds op zee vergezellen
„Wat een dappere meid Ik ben ook de
dochler van een zeeman, doch het kwam
nooit in me op, met pa mee te gaan. Trou
wen?, dat behoelde ook niet. Ma leefde nog
en deze had ons dus aan den wal noodig.
Maar vertel me eens verder, kapitein
Welnu, de eerste keer, dat Fridjof als
stuurman op haar vaders schip meevoer, viel
ze, doordat ze te ver over de verschansing
hing, met een vrecselijk?n gil over boord.
De kapitein, die juist beneden was, kwam
naar boren stormen, doch, vóór hij op 't
dek was had Fridjof, die onmiddellijk in
zee was gesprongen haar reeds te pakken.
Met bijna bovenmeuschelijke inspanning
de zee stond wel wat hol bracht hij
haar aan boord. Van dien tijd af dagteekent
hunne kennismaking. U kunt wel begrijpen
mevrouw, dat Margaretha zoo heette ze
zielsveel van haar man hield. Haar ge-
geluk mocht helaas niet lang duren. Zij
stierf bij de geboorte van Ilaakon, Dat was
voor miju ongelukkigen vriend een vreese-
lijke slag. De arme kerel is hem bijna
nooit te boven gekomen. Ik heb hem na
dien tijd tenminste zelden nog eers hartelijk
V3
o
O
S c>
S T.
2700
(grootste
afvoer)
60 «eutim.
10
Verlaging bij een afvoer v
in kubieke nieters per
5
<0
O
2 S
3
S
o
55 05
co
Afstand
uit
de nieuwe
rivier.
30000 meters.
40000
Plaats
der
peilschaal.
.3 g
►a o
Nu ligt de Beersche Maas of overlaat
met zijn bovenmond op ongeveer 75000
meters bovenwaarts van de nieuwe ri
vier, en het is bij zulk eene groote ver
mindering der verlagingen over 10000
meters, als uit bovenstaand tabelletje
blijkt, voor een ieder duidelijk, dat die
verlagingen, voor men nog 35000 meters
verder is, te niet gegaan moeten zijn.
De heer Van der Eist haalt uit het
zelfde stuk eene mededeeling op blz.
12 aan: dat, als de nieuwe rivier hare
uitwerking zal doen gevoelen, niets de
opheffing van den Beerschen overlaat
meer zal beletten.
Dus is, zou men zeggen, de heer
Schnebbelie met zichzelf in lijnrechte
tegenspraak. Immers, als er geen ver
laging is, geeft de ophooging van den
Beerschen overlaat een zeer groote ver
hooging van den waterspiegel.
Bij den hoogsten waterstand in de
Maas voert die rivier zelf beneden de
Beersche Maas 1600, de Beersche Maas
1100 kubieke meters in de seconde af.
Bij de bedoelde sluiting moet de Maas
van Beers tot de nieuwe rivier de volle
2700 kubieke meters opnemen, en daar
door zou men gedwongen zijn, de zeer
slechte dijken daarlangs op rijks kosten
minstens evenveel op te hoogen als de
rijzing zal bedragen een rijzing van een
meter bij Beers, naar beneden zeer
langzaam verminderende, zouden wij hier
zeker van vreezen. Bovendien, de Maas
dijken zijn slecht en men zal goede,
dus dure dijken moeten maken. Zeker
zal dit eenige millioenen kosten.
Zeer gaarne zouden wij onderzocht
zien, hoe de voorspelling van 1880—1881
in de wereld gekomen is.
Een tweede quaestie van veel belang
is de aanleg van het kanaal 's-Hertogen
boschDrongelen. De heer Van der
Eist zegt daarvan
>Het nut van het kanaal zal gering
zijn. Voor den waterafvoer in de traverse
zal het kanaal schadelijk zijn
Hij berekent de verlaging van den
waterstand te 's Heitogenbosch, die in
Maart 1906 teweeggebracht zou zijn door
dat kanaal, als het er geweest ware, op
slechts 25 centimeters, dus geheel on
voldoende. Wij zouden meenen, dat hij
wat cavalicrement omspringt met den
zien lachen Alleen zijn jongen kon zijn
droefgeestig gelaat nog wel eens doen ophel
deren. Ilaakon gelijkt precies op zijn moeder.
En nou is zijn vader ook al weg/
„Ja kapitien, die zee is een rreeselijk
iets. Och, U kunt niet begrijpen hoe onge
lukkig ik het vind, dat Haakon ook op zee
is Ik heb oogenblikken, dat ik van uer-
verveusiteit eu angst niet weet, wat ik doe,
vooral als er wat la ig tijding van hem
uit blijft. A'.s met geweld word ik dan
naar boven gedreven, vanwaar ik uit een
venster de zee kan aanschouwen. Ik heb
soms tijden, dat ik het daar lig uit te kreu
nen van angst. De dokter weet dit alles zoo
goed niet. Ik tracht mij zeiven, als hij thuis
is, zooveel mogelijk te beheerschen. Maar
dat kost me soms een geheelen dag migrai
ne. Toch zeg ik dan maar niets; mijn man
moest zich dan eens erg ongerust maken."
„Maar dat moest u toch ui t doen,
mevrouw."
„Dat weet ik wel, doch, zeg ik het te
gen mijn man, dan blijft hij geen oogen-
blik lauger hier. Reed* verscheidene malen
is hem aangeboden de prsctijk van een zijner
vrienden in Amsterdam over te nemen, tel
kens heeft hij echter dit aanbod geweigerd,
ter wille van mij, die zoo graag bij de zee
woont. Merkt hij uu, dat een storm mij zoo
verschrikkelijk nerveus maakt, dan gaat hij
beslist hier vandaan. En dat wil ik juist
niet. Hoe angstig mij de zee ook maakt,
toch oefent ze eene onverklaarbare aantrek
kingskracht op me uit. Ik geloof zeker, dat
dit komt, wijl mij n vader ook een echt
zeeman was.'
//Best mogelijk, mevrouw. Ik ken bjj ons
jongens, die hun geheele mannelijke familie
door de zee verloren hebben en noch willen
ze niets anders dan zeeman worden, 'l Is
gek De zee oefent op ons, zeelui, een
eigenaardige» invloed uit. Ik kan mij nog
zeer goed herinneren, dat miju vader pas
een half jaar geleden verongelukt was op
zee, of ik ging ook weer den wijden plas
op."
„Maar kapitein, waar was Ilaakon geregeld,
als zijn vader op zee was
„Wel, bij goede kennissen, mevrouw. Wij
Noren zijn een gastvrij volk, vooral de zee
lieden onder elkaar. Die helpen elkaar,
waar ze kunnen."
„Eé, das aardig!
Hoe lang blijft u nog hier
„Ja, dat weet ik zelf niet mevrouw. De
bemanning gaat morgen reeds, docb ik zal
wel hier moeten blijven (ot alles met de
strandvonderij geregeld is. Onze ouwe kast
zal wel niet meer vlot komen. Eu dat is
maar gord ook, want 't is gewoon weg eene
•chandc, dat de reeders ons nog met zoo'n
onzeewaardige schuit de zee opstuurden. Die
inenschen nemen e^ne groote verantwoording
op zich, door zulke schepen nog te laten
uitvaren."
„Zoo is dat bij u ook al niet veel heler,
't Is hier soms ook ellendig, zooals de
reeders de zeelui exploiteeren op onzeewaar
dige vaartuigen. We hebben hier, zooals
u wel bekend zal zijn, ook nog eene kleine
visscherstloot. Deze behoort aan eenige
inwoners die zich dan met den wijdschen
nsain van reeders laten betitelen, 't Zijn
er echter de reeders naar. Alles moet met
de grootste zuinigheid betracht worden. De
bommen, die zij uitzenden, zijn, ik weet niet,
hoe oud wel. En komt de schipper soms
met klachten aan bij de heeren, dan heet
het: „Ben je bang geworden op je ouden
dag Dan zullen we naar een jonge kracht
voor je moeten uitzien."
U begrijpt wel, dat er dan voor zoo'n
huisvader niets anders opzit, dan maar weer
voörnaamsten factor van het verval (de
helling van den waterspiegel) tusschen
de Dommel en de nieuwe rivier, name
lijk het verval in het kanaal zelf. Hij
neemt dat verval op 86 centimeters, ge
lijk aan de helling van den bodem, aan.
Verder is de door hem aangenomen
waterstand te Drongelen zeker te hoog
daar moet ook bij opperwater in de
nieuwe rivier al een vrij groote getij
beweging heerschen.
Het mooie van het kanaal 's-Hertogen
bosch—Drongelen is, dat er, als het
gereed is, door de ophooging van den
Diezedijk eene algeheele scheiding komt
tusschen het Beersche Maaswater en dat
uit Dommel en Aa. Men heeft gaarne
van November tot half April Maaswater
en Beersche Maaswater op de landen,
den overigen tijd liever niet. Verder
heeft men liever des winters dat water
op de velden dan het schrale water uit
Dommel en Aa, maar toch weder (altijd
des winters) liever dit laatste water dan
niets.
In Maart 11. heeft men zooveel water
als men maar kon op de landen bewes
ten de Dieze uit die rivier ingelaten
wel een bewijs dat men het Maaswater
(want de Dieze was open met de Maas)
bij hoog opperwater des winters gaarne
ontvangt.
Het kanaal is ontworpen op een af
voer van 80 kubieke meters in de se
conde De heer Van der Eist rekent ons
voor, dat er van de beide genoemde
riviertjes veel meer water kan komen.
Wij willen dit wel gelooven, maar
merken toch op, dat er bij zomervloe-
den als die van Juli en Augustus 1879
(de hoogste tot nog toe bekende zomer-
vloed) zeker geen 80 kubieke meters in
de seconde uit de Dommel en de Aa
zullen komen.
Het kanaal zal reeds gaan werken bij
waterstanden in de Dommel te 's-Her
togenbosch van 2.20 meter boven A. P.,
terwijl tegenwoordig de Baardwijksche
overlaat eerst tot ontlasting gaat dienen
als de waterstand aldaar tot 4.35 meter
boven A. P. is gestegen.
met die oude, vermolmde kast uit te varen.
God weet hoeveel menschenlevens er reed?
door die vreeselijke uitbuiterij der reeders
verloren zijn gegaan!
Met diepen weemoed in de ziel beschouw
ik altijd de tooneelen, welke zich bij het
uitzeilen dier „menscheuverslinders* plaats
grijpen.
't Is of dc vrouwen en moeders der be
manning er een voorgevoel vau hebben, welk
een groot gevaar hunne mannen en zonen
op die ellendige dingen tegemoet gaan. Zij
hangen aan de halzen der vertrekkende», als
wilden ze niet meer loslaten. En geloof maar
niet, dat er een zich verwijdert, alvorens
het topje van den mast aan den verren
gezichteinder rerdweuen is. Laatst speelde
er zich hier een hartverscheurend tooneelfje
af, teekenend voer de toestanden op reeders-
gebied. Eenige bommen lagen ter uitvaart
gereed, toen er bij een betrekkelijk kalm
briesje, een zoo onklaar werd, dal hij
op het strand getrokken moest worden, om
gerepareerd te worden. Onmiddellijk togen
de timmerlieden van de werf aan den arbeid,
om 't ding zoo goed en kwaad als 't ging
op te lappen.
Doch, toen bij den volgenden vloed de
opgelapte kast uit zou varen, wilden de
vrouwen hunne mannen niet lateD gaan.
Met alle kracht, die er in een visschersvrouw
zit en er zit arguraenteerkr^cht bij die
vronwen protesteerden zij tegen deze
onmenschelijke handelwijze. Het eenige
antwoord der reeders was: „Je, mannen hebben
zich laten monsteren, en zoo ze niet uitvaren
?ijn ze niet ontslagen, maar zullen we hen
ook als deserteurs laten vervolgen."
I9 het geen schande, dat zulke uitbuiterij
nog door de wet gesteund wordt
Het eind van 'l tragische lied was natuurlijk
toegeven van de zijde der visschers en de
mannen vertrokken, in doodsangsten achter
latende hunne nabestaanden.
Is zoo iels niet hemeltergend?!
En dau die enge ruimte, waarover de
bemanning van zoo'n visschersschuit als
verblijf- en slaapplaats te beschikken heeft
Men heeft tegenwoordig den mond vol van
hjgiène en volksgezondheid
't Ware wenschelijk, dat men die begrippen
dan eerst maar eens in toepassing ging
brengen de onze visschersvloot.
Ik hoorde laatst een eenvoudigen visschers-
man, die met het bouwen van een nieuw
woonhuisje in conflict kwam met de hier
bestaande bouwverordening.
„Hé," zei hij, „wordt hier zoo nauwkeurig
gelet op de inrichting van een eenvoudig
buisje.' 't Was beter, dat ze een scheeps-
bouwwet maakte, waarin verboden werd,
onzeewaardige schuiten in de vaart te brengen
en geboden, een beter verblijf voor ons,
visschers, op die kasten in te richten.
De man had volkomen gelijk.
„Gelooft u wel mevrouw, dat er in onze
kringen reeds dikwijls gesproken is, om.
evenals de landrotten, eene ilgrmeeue ver--
eeniging van zeelieden te organiseeren, welke
zich ten doel uioet stellen, deze misstand de
wereld uit te helpet! Ik weet wel dat
aan zulk een organisatie schaduwzijden zijn
verbonden, voor«l voor ons, zeelieden, dia
niet, gelijk de anderen, geregeld b-jeen
kuuneu komen. Den meesten tijd toch
zwerven wij op zee. Toch zal het in de
toekomst tot zooiets moeten komen, want or
zijn in ons gevaarlijk vak meer misstanden,
die alleen langs den weg der organisatie
verbeterd kunnen worden. Wij moeten de
massa achter ons hebben.
(Wordt vervolgd.)