Nummer 22,
Zondag 17 Maart 1907.
30 Jaargang
De schoonste Dag des levens.
OVER BOEKEN EN SCHRIJVERS,
Tweede Blad.
1
in.
L v i 8' >U W.
van
Zuiden.
_?oen op 't rotsig Sint-Héléna
Frankrijk* groote Keirer zat,
Stond hij mijm'rend eens aan 't zeestrand,
Starend op het bruisend nat.
o
En hij zag in zijn verbeelding
Al den glans en majesteit,
Die fortuin, genie en glorie
Op zijn pad eens had gespreid.
o
»Achl" zoo sprak hij, diep bewogen,
»Welke was nu toch de dag,
>Dien ik in mijn roemvol leven
»Tot den schoonsten reek'nen mag?
o
>Was het, toen de keizarskrone
»Sierde voor het eerst mijn hoofd,
>En ik, als een nieuwe César,
»Werd bewierookt en geloofd?
o
»Neen 1" »de kroon drukt zwaar dan schedel
»Lauw'ren zijn in bloed gedrenkt!
>Dwaas, wie meent, dat een van beide
»Ware levensvreugd ooit schenkt.''
o
Plots'ling trekt nu aan zijn oogen
Een heel ander beeld voorbij,
Hoor 1 daar luiden weer de klokken
Van Ajaccio zoo blij.
o
Hare jubeltonen melden,
Dat weldra weer d'Opperheer,
In zijn grenzenlooze liefde,
Daalt in 't kinderharte neer.
o
In den stoet van knapen, meisjes,
Trekkend naar het heiligdom,
Stapt, verzeld door zijne Moeder,
Zedig ook Napoleon.
o
Aan den ingang van den tempel
Wacht, gekleed in feesthabijt,
Reeds de vrome, grijze Priester
Die elk naar zijn plaats geleidt.
o
Orgelspel en koorgezangen
Vullen dra het kerkgebouw;
Vurig bidden alle kind'ren
Nog een acte van berouw.
o
Daarna trekken zij in rijen
Op naar de Communiebank,
Waar Gods Vleesch hun wordt tot spijze
En zijn kostbaar Bloed tot drank.
Opgetogen, vreugdedronkeu,
Badende in zaligheid
Overwegen zij het wonder
Door Gods goedheid hun bereid.
o -
Doch 't verstand kan niet beseffen,
Wat de Almacht hier verricht,
Die in 't hart van menschenkind'ren
Zich een troon en zetel sticht.
Napoleon I.
Geboorteplaats van Napoleon.
Willem Kloos
Verzen II.
W. VERSLUYS, Amsterdam.
Als wij in dit slotartikel over den
dichter Willem Kloos de wellui
dendheid zijner woordmuziek en de rijke
afwisseling van klankharmonieën trachten
te doen hooren, zullen wij uitsluitend
uit zijn tweeden bundel Verzen aanhalen.
Wij doen zulks, om te laten zien, dat
de kritiek ongelijk had, toen zij beweerde,
dat Kloos als dichter niet geworden
is wat hij voor de toekomst beloofde te
zijn. Meerdere critici hebben gezegd, dat
Willem K 1 o o s er als dichter in den
loop der jaren niet op vooruit is gegaan
en lieten het dan meestal bij dit bloot
beweren. Dit lijkt ons niet rechtvaardig,
tenminste zeker niet voor de verzen, die
Kloos in zijn tweeden bundel verza
meld heeft. Een andere vraag is, of de
zgn. liefde-sonnetten, waarvan Kloos
er maandelijks twee in de Nieuwe Gids
publiceert, de goede reputatie van zijn
dichier-zijn verhoogen. Wat echter Ver
zen II betreft, heeft Willem Kloos
daardoor getoond te zijn de beste Noord-
Nederlandsche dichter na '80.
O, hoor hem eens jubelen en juichen
in weelde van rhythmiek om de vreugde
van het leven
Thuis gekomen, bieden Ouders,
Broeders, Zusters, maag en vrind
Diep geroerd hun zegeewenschen
Aan het engelreine kind,
o
Dat voor d' eerste maal des levens
Zijnen Schepper in zich draagt,
Die om recht noch gunstbewijzen,
Slechts om wederliefde vraagt.
o
Zie, daar trilt eensklaps de Balling
Tot zich zeiven keert hij weer
Tranen stroomen langs zijn wangen,
Snikkend roept hij tot den Heer
—o
»Neen I 'k betreur geen kroon of schepter,
»Die ik niet meer dragen mag,
»Maak mij, Vader, slechts gelukkig
»Als op mijn Communiedag.
o
>Doe m' opnieuw geloovig hopen!
»Schenk m Uw liefde, Vader mijn,
>En vergun, dat ik, als vroeger,
»Wederom Uw kind mag zijn".
o
Dat geluk, o dierbre Kind'ren,
Werd ook dezen dag uw deel.
Jezus gaf met ziel en lichaam
Ook aan U zich zelf geheel.
o
Gij ook proefdet wat en wellust,
Welk een hemelzoete vreugd
Jezus aan een hart kwam schenken.
Dat versierd wordt door de deugd
o
Gij ook sloot met Uwen Heiland
Heden 't zegenrijkst verbond,
Waaraan gij getrouw wilt blijven
Tot Uw laatsten levensstond.
o
't Heilig Gastmaal u geschonken,
U door Eng'len zelfs benijd,
Zij Uw onderpand der glorie
Voor den tijd en d' eeuwigheid.
o
't Sterk U in den kamp des levens,
't Steun U op de gladde baan,
Waarop wij, als wakk're Christ'nen,
Strijdende ten hemel gaan.
o
En als Gij in later dagen
T'rugdenkt aan deez' zaal'gen dag,
Hoop ik. dat Uw hart en ziele
Even rein nog wezen mag.
o
Dan geniet Gij in dit leven
Reeds een voorsmaak van het loon,
Dat U boven sterrentransen
Wacht in Sions gouden woon.
o
Heil dan Kind'ren Heil dan Ouders
Heil Familie, groot of klein,
Moogt Gij van 't geluk der Uwen
Jaren nog getuigen zijn-
A. C. V. D. HEIJDEN.
0, ik kan hot niet heipon ik voel mij zoo
[j°ug
En hot statige bloed door mijn lichaam
[marcheerend
Op passen van jeugdkracht en luchtigjes
[weer koerend
In snehovermatige vreugde met een sprong.
Door der zoo fijn-zacht-wentelende aderen
[kronk
eling onnagaanbaar, daar ik, vastlyk
Sbraveereud
Al wat mijne trotsche ziel tergend was
[trotserend,
Eindelijk voelde mij zachtziunig wijl ik
[zoug.
0, laat dan alle menschen luisteren naar
['t rondslaan
Van den verhorgenen, opborlenden kadaus:
Alios, alles gaat mede weer, wat ik eens
[vónd gaan
Mooi wax het vroeger wel, maar mooier
[veel nog thans
0, o, één en al ben ik rhythmiek wijl ik
[dans,
Wijl 't al-alles kwam op weêr, wat eens
[woü te grond gaan.
Kloos mag in waarheid van zich
getuigen
0, o, één en al ben ik rhythmiek, wijl ik
[dans,
want zijne verzen zijn daar, om het te
bewijzen. In de verzen van Willem
Kloos jubelt en juicht, klaagt en hijgt,
zucht en weent dat geheimzinnige, niet-
tc-omsc"nrijven, doch alléén te voelen
rhythme, dat een vers eerst tot vers
maakt. Immers niet het rijm of de maat
en ook niet de z.g n. dichterlijke* woor
den vormen het vers, maar alléén het
gevoel van den dichter, verklankt in
rhythmischen woordcadans. Vroeger
meende men al heel-mooie verzen te
hebben, als alle regels prachtig rijmden,
de maat in orde was en men een be
hoorlijk gebruik wist te maken van
dichterlijke* woorden en uitdrukkingen,
die men in een of ander handboek net
jes bij elkaar vond verzameldHeele
stelsels hield men erop na Men had
verzen waarvan regels 1 en 2 op elkaar
rijmden, of 1 op 3 en 2 op 4, ja zelfs
hemel wat een goedheid 1 moch
ten de regels 1 op 4 en 2 op 3 rijmen
enz. enz I Ook de maat kende men in
verschillende lengten. Tweevoeters, drie-
voeters, viervoeters, vijfvoeters en zes-
voeters. Zevenvoeters was wat te veel,
schreven de boeken 1 Die beschouwde
men zoowat als gevaarlijke zevenklappers
of voetzoekers. Vervolgens had men
allerlei regels voor die verschillende
maten. In 'n zesvoeter of alexandrijn b.v.
moest na den derden voet een rust zijn,
die dan gevonden werd in het einde
van een staand woord en vader Cats
b.v. kon dit zóó prachtig, dat hij dui
zenden en duizenden regels fabriceerde
met een rust na den derden voet, en
zoodoende vader Cats ook de vader
werd van den beruchten Catsiaanschen
dansAls heel-bijzondere gunst
dichters en schilders kunnen een potje
Aardappelen zonder stalmest.
Onlangs zei me Peer Verstraten, dat hij
er dit jaar op gerekend had, veel aardappels
te zetten. Vooreerst omdat hij er heel wat
aan de fabriek wou leveren, die verleden
jaar een goeden prijs bet aid heeft en verder
wou hij niet afwijken van zijn oude gewoonte
om eenige bunders voor de consumptie te.
verbouwen.
nAtrdappelen geven gewoonlijk toch nog al
een goede pacht/ zei Peer, „en ik kan er
nog al gemakkelijk af komen. Ik was jus
van plan veel aardapptls te setten, maar
hst beroerde van 't geval i>, dat ik geen
meat hebtenminste geen stalmest ge
noeg. Ik wou wat suikerbieten zaaien en
een paar gcret jaap/s; ik denk, dat ik da»»1
*1 mijn stalmest voor noodig heb. Daar
zit ik nu wel een beeije mee verlegen,
want aardappels zonder stalmest, dat gaat
och niet.*
„Peer," antwoordde ik hem, „aardappels
zonder stalmest gaat wel. Ik zal niet zeg
gen, dat het niet goed is, nu en dan eens
stalmest aan de aardappels tc geven of lie
ver, dat bet goed is, aardappels te zetten op
land, dat het vorige jaar pas, of een paar
jaar geleden de «talmestkar gezien heeft,
want ju zeker, aardappels houden wel van
een humusrijken, zwarten, warmen bodem,
maar dat het niet gaan zou, aardappels zon
der stalmest te zetten, wel, man, 't is te
gek om los te loopen. Ge kunt jaren ach
tereen, aardappels verbouwen zonder stal
mest, als ge er maar wat anders voor in de
plaats geeft.
Kijk eens hier. En onthoud het goed.
Onder alle land- en tuinbouwwasaen. is er
geen enkel, die zulke enorme hoeveelheden
Kali uit den grond haalt als de aardappel.
Daarvan staat men gewoou weg, verbaasd.
Zoowel op klei als zandgronden is de
aardappelboer daarom genoodzaakt aan die
behoefte van de aardappels te voldoen.
Vandaar, ast ge tegenwoordig overal aard
appels ziet bemesten met Kali. Men heeft
in Februari of Maart per Hectare ongeveer
600 KG. patentkali, dat is per gemet onge
veer 250 KG. Honderden en nog eens hon
derden proeven hebben bewezen, dat pa
tentkali aller onontbeerl\jkste bemesting is
voor aardappels. Verder geeft ge ammoniak-
super, of super en wat chili, of zeer vroeg
in den winter thomasslakkenmeel en zwa
velzure ammoniak, of in 't voorjaar Peru-
Guano; maar hoe ge het ook aanlegt, wel
ken kunstmest ge ook geeft, ik houd het
voor uitgemaakt, dat Patentkali het voor
naamste is En, weet ge waarom Om
dat op verschillende gronden door het vele
aardappelen, bieten knol- en knolrapen,
mangelwort. terbouwen de Kali ontbreekt. Ik
behoef je zeker niet op proeven te wijzen
met gunstige uitslagen. Ge krijgt in den
laatsten tijd boekjes genoeg, waarin tal van
proeven met gunstige resultaten van Kali
op aardappelen beschreven staan. Gij hebt
die dus maar voor 't grijpen. Er gaat
echter niots boven eigen ondervinding en
eigen waarneming. Daarom moet gij zelf
Patentkali op uwe aardappels probeeren
Zuai het zout iu begin van Maart op uw
breken 1 mocht men nu en dan de
caesuur, zooals men die beroemde rust
na den derden voet oók wel noemde,
verwaarloozen, maar dan moest er
een rust zijn na den tweeden of vierden
voet, enz. enz. 1 Tegen dit geestdoodend
gevoelloos berekenen, dit uiterlijk ge
knutsel om innerlijke armoede te verber
gen, kwamen de tachtigers in verzet.
Zij verwierpen dat angstvallig maatbe-
rekenen, dat niets met het gevoel heeft
te maken, omdat het totaal bijkomstig
is, en stelden voor het metrum het
rhythme als eerste en laatste eisch van
elk goed vers. Meester nu in dat rhythme
is Willem Kloos. Luister slechts:
Ik ben een vogeltje, dat piept,
Omdat het is geboren,
Eu vluglijkjes weg van eeu takje dat zwiept
Weer vliegt ver heen, 'wijl 't ijlinkjes laat
[hooren
Een toontje, fel-geboord door de nauw-
[bewogen lucht
0, o, wat een kluchtig, gelukkig gerucht,
Door de kalme luebt,
Is zoo'n vogeltje dat vlucht
Eu nog even wat laat hooren.
Schildert Kloos hier niet treffend
met klanken het luchtige, vluchtige van
zoo'n klein vogeltje, huppelend van tak
op tak, on? plots, luid-piepend, weg te
vliegen
Van veel kalmer rhythme is het vol-
1 gende vers, met dien eenigszins droeven
toon in het smachten naar rust en wat
liefde
akker. Vooral nu ge zoo weinig stalmest
hrbt, zijt ge in de gelegenheid de proef te
doen. Ge behoeft dus niet meer bang
te zijn, dat ge geen aardappeleu kunt zet
ten, zonder stalmester is nog Patentksli
te krijgen."
Guano bij Aardappelen.
Iu de streek mijne: woonplaats en in on
derscheidene deelen van ous land wordt vesl
guano, bepaaldelijk als aardappelbemesfing,
aangewend. Nu, daar is niets tegen. Inte
gendeelPeru-guano, de echte namelijk,
is een van ouds beproefde meststof, welks
ook bij aardappelen, evenals bij andere veld
en tuingewassen, goede resul'aten kan geven.
Toch wa9 er iets, dat mij steeds bij dat
gebruik hinderde. Het kwam mij voor. dat
de wijze van aanwending niet verstandig was'
en men nog betere uitkomsten zou kunnen
verkrijgen, wanneer de Peru-guano gewoon
werd uitgestrooid en ondergewerkt. Dit nu
doet men bij ons en in tndere streken niet,
of niet altijd. Men is gewoon bij eiken
poter wat mest te leggen, u eenende hiermee
het best, het meest doeltreffend te handelen,
door dien de jonge plant al dadelijk voedsel
vindt en aldus het serst en het meest hiervan
kan profiteeren.
Het eerstnu, dit is waar, maar ook het
meest Dit juist hebben wij altoos bptwijfeld.
Dit zou wel het geval zijn, wanneer de wor
tels der plant zich niet veel verder en dieper
dan de plaats, waar de poter is gelegd, uit
strekten dan zouden zij geleidelijk hl het
guano-voedsel kunnen opnemen.
Maar de zaak is anders, en daarom moet
er voor gerorgd worden, dat er in de gehcele
bouwlaag voor de wortels voedsel te vinden
zij, wat kan geschieden door den mest- hier
de guano- zooveel mogelijk gelijkmatig uit
te strooien en met de aarde te vermengen.
Zóó was onze redeneering, maar we voelden
ons hierin niet sterk genoeg om anderen te
overtuigen, en wenschten daarom gaarne door
een proef het bewijs te leveren.
Verleden zomer zijn we hierin geslaagd.
Van een aardappelveldje, zwaren zandgrond,
bemestte ik 2 Are gewoon, d. w. z. ik
strooide de Peru-guano uit en liet ze diep
in eggen; 2 Are bemestte ik, laat ik zeggen j
lepelsgewijze, en 2 Are maar dit
vertel ik later, over een paar weken, want
dit gold eeu andere proef. Per H. A. werd
gegeven 725 Kilo opgeloste Peru-guano,
zoodat eik perceel van 2 Are voor ongeveer
f 1.50 mest entving.
Aanvankelijk was er tnsschen de beide
perceelen geen verschil te zien, maar na
eenige weken wel degelijkop I waren de
planten forscher, krachtiger, met dikkeren
stengel. En bij het rooien openbaarde tich
het verschil ook zeer goed 1 leverde meer
groote dan II, het beschot aan poters was
ongeveer even groot. I gaf 6 52 H.L groote
en 1.40 H.L. potersII 5.80 en 1.48 H.L.
Per H A. gerekend was das de opbrengst
van I: 896 H.L. groote en 70 H.L. poters,
totaal 896 H.L,, van II: 290 en 74 H.L.
totaal 864 H.L. (De aarJappelsoort was de
bekende Eigenheimer, welke na genoeg geen
kleine leverde).
Lezer, wat dunkt u Is de uitslag niet
sprekend, en het meerdere voordeel van de
eerste bemestiugswijze niet vrij beteekenend?
Zonder eenige grootera uitgave en bij vrij
wat minder moeite, verkreeg men 32 mud
meer. Deu prijs der groote op f 2 (den
Ik weet niet wat ik zeggen aal,
Want in mij juicht er schalraeiond
Op, telkens weêr, na zachten val,
Een wonderbaar tal
Van liederen, ieder verblijend
Zingt er een vogel dan in mijne ziel,
Een vogel, gedachtvol fluitend
Eeu vogel zelf is mijne ziel,
Die, hoe zij ook viel.
Weer in liederen rees, opspuitend.
gij. vogel, o zeg, mijn hart,
Dat maar telkens is opvliegend
De lucht in, daar 't wordt afgesard
Door menschen, hard,
In de kleinste dingen bedriegend.
Zeg mijn hartje, wat woudt gij wel,
Dat maar vliegt aldóór in den ronde
Nog aldoor drijven 't zelfde spel,
Zoo vreemd, ach fel,
Zonder eenige zeek're konde
Mijn hart wou hebben een veilige steê.
Waar 't rustte, bewaakt door oogen,
Waar 't over als een hemel leê
Ja, als ik zoo deê,
Maar zij wil het nimmer gedoogen
Gedoogen wel, och, ja misschien,
Als zij maar niet wou mijden,
Als zij maar even vlak wou zien
Zoo, zonder bespien,
In mijn oogen die alles belijden.
Breed echter van klank en plastiek
is het volgende sonnet aan zijne Liefde,
met dien prachtigen aanhef»Ik heb u
ontzachlijk lief*