Tweede Blad Jan Pieterszoon Swrellnck. NUMMER 22 ZATERDAO 19 MAART 1921. 44e Jaargang. Met den kindertrnin naar W eeneD III. Iets over het school we en en het schoolmeestersanibt uit den ouden tijd. De Echo van het Zuiden. clooi' J. L. VAN KEMPEN. Waar zonder twijfel in de Nederlaudsclie muziekwereld dit jaar het feit zal herdacht worden, dat 300 jaren geleden de man, wiens naam het opschrift vermeldt, overleed, lijkt liet mij niet ondienstig, U wat nader met hem bekend te maken. Als een onzer grootste musici uit vroeger tijd is hij dit waard. Jan Sweelinek was, zooals we reeds weten, de zoon van Pieter Sweelinek. Deze was or ganist der Oude Kerk te Amsterdam. Het geboortejaar van onzen Jan Pieterszoon is iiiet met zekerheid bekend. Volgens sommi gen is het 1540, volgens anderen 1561. Straks wensch ik nog iets over deze twee jaartallen te zeggen. Evenmin bestaat er zekerheid over zijn geboorteplaats. Twee steden betwisten elkander de eer, hem tot haar burgers te mo gen rekenenDeventer en Amsterdam. Late re onderzoekingen hebben aan 't licht ge bracht, dat men. Deventer de voorkeur moet geven. En ten derden maleer bestaat onze kerheid over de schrijfwijze van zijn naam. Sweelinek zelf schreef dien op verschillende wijzen, nu zus, dan zoo. Ziehier de verschil lende schrijfwijzen, waarop zijn naam ge speld wordt: Sveling, Sweelinek, Sweeling, Swelinck. Sweling, Swelink, Swellinck, Sell Welig, Zweling. Wij houden ons bij de schrijfwijze Sweelinek, zijnde dit de laatste, uit de pen des meesters zelve gevloeid bij de onderteekening van de opdracht zijner psal men in 1014. Daartoe zijn wij volkomen ge rechtigd. Zijn eerste onderricht in de muziek ont ving hij hoogst waarschijnlijk van zijn va der. Toen evenwel bleek, wat voor talenten in den jongen scholen, en hij reeds op jeugdi gen leeftijd zooveel bekwaamheden op orgel en klavier aan den dag legde, besloot men, dit muzikaal talent te laten ontwikkelen door een bekwaam meester. Een uitmuntende gelegenheid bestoud daartoe te Venetië. Ita lië was toen de hoogeschool voor toonkunst. Het was dit geworden door de Hollanders Oypriaan Rore uit Mechelen en Willaert uit Brugge. Hunt scholieren, vooral Guiseppe Zarlino, hielden Italië's roem hoog. Van dezen Zarlino, die in 1565 te Venetië kapel meester was geworden en van den grooten organist en componist Andreas Gabrieli moet Sweelinek les gehad hebben in theorie en praktijk. Tn verband hiermee nog iets over Sweelinck's geboortejaar. Wij vinden hier aanleiding om 't jaar 1561 te verkie zen boven 1540. Sweelinek reisde op onge veer 17-jarigen leeftijd naar Venetië. Was hij in 1540 geboren, dan zou hij dus in 1557 of '58 naar Venetië geweest zijn, alzoo in een tijd, toen Zarlino nog geen kapelmeester was, en dus waarschijnlijk ook nog geen groote beroemdheid bezat. Om deze reden is 1561 als geboortejaar te verkiezen boven 1540, want in 1578 zal Zarlino wel op het toppunt zijner beroemdheid gestaan heb ben. Toen Sweelinek korten tijd later naar Holland terugkeerde, kostte het hem zeer weinig moeite, een plaats als organist te bekomen. Hij werd organist in de Oude Kerk te Amsterdam, op een jaargeld van 100, later 200, eindelijk zelfs 300, 400 gul den. Sweelinek had goed van de lessen zij ner leermeestes geprofiteerd. Spoedig ging er dan ook een roep van hem uit als de eerste organist van Holland. Door velen zijner tijdgenooten wordt hij dan ook zeer geprezen. Het zij mij vergund enkele aan halingen te doen. De Amsterdamsche geneesheer Wasse- naer zegt van hem, dat hij was „een wijd ..beroemde organist, die door zijn uitnemen- ..de kunst voor Prince der Musiciens mag „geacht worden, gelijk aan de werken „blijkt, die bij zijn leven zijn uitgegaan en ..die nog niet uitgegaan zijn. Hij was een „uitgenomen kunstenaar in 't orgelspelen, ..zoodat men zijns gelijk niet veel vond, „waardoor hij van de liefhebbers der Mu- „ziek, maar bijzonder van zijn medeburgers ..in groote waarde gehouden werd". Lustig, in zijn „Twaalf redeneeringen over nuttige muzikale onderwerpen" heeft het ook over Sweelinek„Daar is een tijd „geweest, voor ongeveer 200 jaren, dat men „den beroemden organist te Amsterdam, „Jan Pieter Sweelinek, die bij den kapel- meester Josef Zarlino te Venetië de coin- positie geleerd had, zelfs te Hamburg den „organistenmaker noemdevermits de beste „organisten aldaar hunne leergierige zoons „tot hem naar Amsterdam zonden, en er uit „zijn kweekhof verscheidene dappere mu- „ziekmeesters, ja kapelmeesters kwamen „voortspruiten". De predikant Baudartius schrijft in zijn „Historisch Verhaal": „Den 19 Octobris „st n. is binnen Amsterdam overleden Mr. ...Tan Pieterszoon Sweelinek, zeer kunstig „en vermaard organist, ja beroemd voor den „allerkloeksten en kundigsten organist „dezer eeuw; welken lof de kunstrijke or ganist en musicien Pedro Philippi, orga nist binnen Brussel, en alle anderen hem „gaarne geven, hem eerende als een Pliebus „of Apollo. De treflijke muziekstukken, „welke hij aan den dag gegeven heeft, in zonderheid de muziek over de wijzen der „Psalmen Davids, zooals dfe in de gerefor- „meerde kerken gezongen worden, geven „getuigenis van den zeer muzikaleu geest, „daar hij mede is begaafd geweest, gelijk „ook doen alle andere muziekstukken, bij „hem gecomponeerd en aan den dag gege- „ven. Deze Apollo heeft gehad een aard van „meest alle muzikantendat is te zeggen, „dat men de treflijke Musiciens niet lichte- „lijk aan het zingen of spelen kan brengen „maar als men ze daaraan gebracht heeft, „zoo kunnen ze kwalijk ophouden. Mij ge- „denkt, dat ik eens met eenige goede vrien- „den bij Mr. Jan Pieterszoon Sweelinek, „mijn goeden vriend, gegaan zijnde, met „nog andere goede vrienden, in de maand „van Mei, en hij aan het elavecimbel ge- „komen zijnde, hetzelve continueerde tot „omtrent middernacht, spelende onder aa nleren het liedeken: „Den lustelijken Mei „is nu in zijnen tijd", 't welk hij, zoo ik „goede memorie daarvan hebbe, wel op „vijfentwintigerlei wijze speelde, nu zus, „dan zoo. Als wij opstonden en ons afscheid „wilden nemen, zoo bad hij ons, wij zouden „doch dit stuk nog hooren, dan dat stuk, „niet kunnende ophouden, alzoo hij in een „zeer zoet humeur was, vermakende ook „zichzelven". En eindelijk eerde Vondel hem in een vierregelig grafschrift als volgt Op Meester Joan Pieter Sweelinek, Phoenix der Muziek, en Organist van Amsterdam. „Dit 's Sweelinck's sterflijk deel, ten troost ons nagebleven, ,,'t Onsterflijk houdt de maat bij God in 't eeuwig leven „Daar strekt hij. meer dan hier kon vatten ons gehoor „Een goddelijke galm in aller Englen oor. Het kan niet anders, of zijn beroemdheid breidde zich ook uit buiten de grenzen van ons land. In alle Duitsche plaatsen van eenig belang was zijn naam bekend en ge- eerd. Zooals reeds uit een der bovenstaande aanhalingen blijkt, had hij hier zelfs leer lingen, evenals in Holland, zooals natuur lijk van zelf spreekt. In de eerste plaats moet ik hier noemen Christina van Erp, llooft's eerste vrouw. Vandaar Hooft's vriendschapsbanden met Sweelinek. Dan weten we nog van een Rotterdammer, dien Sweelinek onderricht in orgelspel gaf. In de „Geschiedkundige Beschrijving van Rot terdam" door G. van Reyn lezen we „In Amsterdam schijnt toenmaals een be- „roemd orgelspeler gewoond te hebben „want in 1602 en 1603 vinden we een uit- „gave op last der Burgemeesteren, telkens „van f 25.aan den jongen organist, om „derwaarts te reizen en liet orgelspel te „leeren. Hier kan wel bijna niemand anders dan Sweelinek bedoeld worden. Evenwel zijn de leerlingen, die hij uit den vreemde tot zich trok, van meer beteekenis voor de muziek geweest dan de Ilollandsche. Ik noem hier Melchior Schild van Hannover, Paul Syfert van Danzig, Samuel Scheidt van Halle, Jacob Schultz of Praetorius en Ileinrich Schneidemann uit Hamburg. Let op het wonderlijk spel hunner namen's meesters naam een S, vormende liet middel punt van een ster met vijf stralen: Schild, Sijfert, Scheidt, Schultz en Scheidemann; alle namen eveneens beginnende met een S. Over elk een kort woord. 1°. Schild, componist en organist der George- en Jaeobskerk in Hannover, om streeks het midden der 17de eeuw, heeft zijn kunst te Amsterdam bij den beroemden Jan Pieterszoon Sweelinek geleerd en wel zoo, dat hij naar believen door zijn spel lachen of weenen kon te voorschijn roepen. 2°. Syfert, beroemd organist der 17de eeuwleerling van den grooten Sweelinek in Amsterdam. Wat praktijk betreft, werd hij tot de voortreffelijkste meesters van zijn tijd geteld. 3°. Scheidf, groot organist en componist te Ilalle, leerling van den grooten Sweelinek te Amsterdam. 4-. Schultz nam Sweelinck's zeden en manieren geheel over, die zeer aangenaam waren en eerwaardig; hield het lichaam zonder beweging en gaf aan het spelen den schijn, alsof het in 't geheel geen werk of moeite kostte. 5°. Hans Scheidemann organist te Ham burg zond juist terzelfder tijd zijn zoon naar Holland en zoo ontmoetten twee Ham burger leerlingen elkaar in Sweelinck's school, die wederzijds eergierig waren. Zij studeerden dien tengevolge als 't ware om 't ijverigst, waarin de meester veel behagen schepte. Bij hun thuiskomst brachten zij ieder een afbeelding huns meesters uit Hol land mede, welke zij hun levenlang, ieder in zijn beste vertrek, voor oogen moesten •hebben. Als bewijs, dat zijn medeburgers hem niet minder eerden dan zijn leerlingen en colle ga's, diene het volgende Eenige kooplieden der stad Amsterdam wilden Sweelinek een blijk geven van hun hoogachting en leenden toen van hem de som van 200 gulden. Deze zouden zij voor hem uitzetten, terwijl eventueele verliezen uit hun zak zouden worden bijgepast, de winsten daarentegen geheel op Sweelinck's naam zouden worden geschreven. Sweelinek, noch behoeftig noch rijk, aanvaardde dit geschenk, en vernam later, zeer tot zijn blijdschap, dat liet geringe bedrag &n 200 gulden door (giorspoedigen handel was aan gegroeid tot een kapitaal van 40.000 gulden, zoodat hij wel op een rustigen ouden dag kon rekenen. Langen tijd is men in 't onzekere geweest over het tijdstip van Sweelinck's dood. Zoo even zei ik 19 October 1621anderen bewe ren 9 October of 26 October. Zelfs werd het jaar 1622 als sterfjaar aangewezen. Hooft vermeldt in zijn brieven Sweelinek slechts eenmaal. Van den dood zijns vriends maakt hij in geen zijner brieven gewag. Nu be staat er echter een groote gaping in de vol ledige uitgaaf en wel van Augustus 1621 tot Februari 1622 in welk tijdvak juist Sweelinck's overlijden valt. Hier volge ech- ter de algeheele zekerheid. Uittreksel uit het Begraafboek der Oude Kerk, waar Sweelinek jarenlang organist was. 1621. Mester Jan Pietersen, orgelist der „Oude Kerk, wonende in de Koestraat, en „twee uren geluid met de groote klok, be- „graven 20 October 1621 in de Oude Kerk". Dit is in het kort de levensbeschrijving van onzen Jan Pieterszoon. Nu nog iets over de plaats, die hij inneemt in de muziekge schiedenis. Sweelinek is zeer beroemd geworden al heeft hij geen Salomé of Electra gecompo neerd; ook schreef hij geen mis met 16 pauken. Hij dankte deze beroemdheid dan ook niet aan de belangrijkheid zijner com- positie's of aan de verhevenheid zijner the ma's, dan wel aam de degelijkheid zijner methode in theorif en praktijk. Van zijn werken moeten we in de eerste plaats noemen zijn „Psalmen", Sweelinek is niet de eerste geweest, die de Psalmen muzikaal bewerkte. Verschillende anderen voor hem hadden zich reeds beijverd, deze op vierstemmige muziek te zetten en aldus voor de kerk geschikt te maken. Sweelinck's bewerking verschilt echter zeer veel van die der anderen. Hij hield zich niet stipt aan de gegeven psalmmelodie, doch vond in de verschillende versregels de motieven, die hij dan eontrapuntisch bewerkt door alle stemmen heen, nu eens de melodie eenigs- zins wijzigend, rhytmisch of melodisch, dan weer eens yarieërend of versierend. Dit is het vooral, wat hem zulk een voorname plaats doet bekleeden in de algemeene mu ziekgeschiedenis. Hij baande hier den weg, dien ook eenmaal Bach en Hiindel zouden bewandelen. Vooral Bach, de groote meester op 'r gebied van 't contrapunt, die aan de muziek een uitbeeldende kracht wist te ge ven als niemand na hem, dankt hier veel aan Sweelinek. (Bach was leerling van Joh. Ad. Reinken uit Deventerdeze had ter school gegaan bij Scheidemann, Sweelinck's leerling). Door inlassching van vrije tekst woorden naar de manier van het Itallaan- sche madrigal zijn Bach's Cantaten ont staan. Hoe vrij de Psalmen ook bewerkt zijn, toch dragen ze nog den ouden stempel, even als Sweelinck's andere „Heilige Gezangen". Hier en daar worden aecoorden en accoord- verbindingen gehoord, die ons verwend oor weigert voor goede muziek aan te nemen. Als voorbeeld diene deel III van „Regina Coeli". Als voorbeeld voor koraal variatie en harmoniseeriug geef ik „Mein junge I.e- ben hat ein End". Verder behooren tot Sweelinck's werken een aantal Fantasieën, Foceata's, Fuga's en Canon's. De tijd en het onderwerp laten niet toe, dat ik ook hierover iets meedeel. Waren de „Psalmen" geheel a capella, 4 tot 8-stemmig, ook instrumentale muziek heeft Sweelinek ons nagelaten. Hij heeft instrument en stem op 't nauwst met elkaar weten te verbinden. Tegelijk treedt' hij hier voor ons op als een der eerste Nederlandsche muzikale coloristen. Scherp luisterden deze het karakter, het timbre de muziekinstru menten af en merkten nauwkeurig de ge voelens op, die ze weergaven. Kwam het in hun werken te pas, dan nisten ze er een zoodanig gebruik van - te maken, dat hun compositie zeer in schoonheid won, en beter het gemoed van den componist deed uitko men. Het zangerig geluid der hobo, de liefe lijke toon der violen, de juichende fluitto nen, alle hadden iets aan de toehoorders te zeggen. Nieuwe combinatle's werden gevon den, die elk voor zich een geheel eigen in druk maakten. Door hetriifluisteren van het timbre der instrumenten kwam er een ele ment hi de muziek van welks bestaan men tot nu toe geen flauw vermoeden had. Deze instrumentatiekunst heeft toch, in tegenstelling «net andere schoone kunsten als bouw-, beeldhouw-, en schilderkunst, slechts een paar eeuwen noodig gehad, om tot een hoogte punt te komen als in Beet- hovens werken. De beker, die tot den rand gevuld is, pleegt over te schuimen. De Van Eyk's, de uitvinders der oliever ven, geven meer gloed en diepte aan de schilderstukken, die onder de handen der kunstenaren ontstonden. Antonio da Messi na neemt hun kunst mee naar Venetië en de Italianen weten het spoedig den Hollanders, hun leermeesters te verbeteren. Willaert brengt het tót een groote hoogte in de mu ziek. Hij trekt naar Venetië, en sticht daar de Venetianusche school, Hollandseh dus van oorsprong, doch waaraan de altijd blauwe hemel niet nalaat zijn cachet te geven. Ervaringen opdoen en mededeelen van eigen overvloed zijn altijd twee schoone karaktertrekken van het Nederlandsche volk geweest. Sweelinck's kunst wordt ook door zijn leerlingen medegenomen naar an dere landen, vooral naar Duitsehland. Doch Sweelinek kan niet de vadernaam der in- strumentatieknnst ontzegd worden. Reeds heeft zich bij U de vraag naar vo ren gedrongen, hoe het toch mogelijk is, dat een volk, zoo kalm, ik zou haast zeggen phlegmatiek van aard, omringd door een veelal somberen bewolkten, donkeren hemel, in schilderkunst en muziek een kleur en kleurschakeeriug weet te brengen als bijna geen ander volkDe wet der aanvulling zou zeggenMensehen, Wier buitenwereld som ber is, scheppen zichzelf een rijkgekleurde, heldere binnenwereld en deze straalt dan door hun geheele wezen heen. Doch deze aanvullingswet laat ons in den steek, als wij doen opmerken, dat de Friezen, die wat plaatselijke gesteldheid, in 't zelfde geval verkeeren als de Hollanders, in 't geheel geen schilders of toonkunstenaars geworden zijnen terwijl Italië's zuidelijke hemel het den Italianen toch niet aan licht en vroolijkheid liet ontbreken, zijn zij coloris ten van de grootste beteekenis geworden. Misschien is er ouder de lezers van dit blad iemand, die een aannemelijke verklaring weetik houd mij zeer aanbevolen Aan waardeering van Sweelinck's werk is in den laatsten tijd geen gebrek geweest. Toch worden zijn compositie's slechts zel den ten gehoore gebracht en dit verdienen ze geenszins. Portretten van hem bestaan er zeer wei nig. Dr. Kist heeft in 1851 getracht te komen tot de uitgaven van een statuette van Swee linek, te vervaardigen door den heer Geor ges, den beeldhouwer van het standbeeld van Koning Willem II op het Buitenhof te 's-Gravenhage. Gebrek aan belangstelling deed de poging mislukken. Ik ben hier aan 't einde gekomen. Uit de onsamenhangende berichten over Swee linck's leven en werk heb ik getracht, een eenigszins afgerond geheel te vormen. Ook heb ik gepoogd, U een kijk te geven op het belangrijke standpunt, dat onze groote com ponist in de muziekgeschiedenis heeft inge nomen. Als bij U maar de opmerking gevormd is, dat Nederland op 't gebied der toonkunst iets te zeggen heeft, dan reeds is mijn ar beid niet vergeefs geweest. Besoijen, Febr. 1921. WEENEN, 11 Maart 1921. Hoe langer men in Weenen vertoeft des te beter idee krijgt men van de uitgebreid heid der ellende die er geleden wordt. Trof mij reeds de eerste dagen van mijn verblijf het nijpend gebrek waarin alle door mij be zochte gezinnen verkeerden, hetgeen ik de laatste dagen aanschouwde, stelt dit alles nog in de schaduw en is gewoonweg onbe schrijfelijk. Ik bezocht dezer dagen o.a. een Jugendambt, dat is een gesticht waar de verwaarloosde kinderen worden onderge bracht. Dr. Lauter die aan het hoofd dezer instelling staat was zoo vriendelijk mij rond te leiden In de verschillende klassen, waai de kindereu juist aan het „ontbijt" zaten, ieder een stuk van dat grauwe Weenerbrood wat den kleinen echter goed scheen te sma ken. Bij onze binnenkomst staan allen van hunne plaatsen op en zingen een volksliedje. Bedroevend is het te zien hoe slecht de kin deren er uit zien, zoo goed als allen zijn ondervoed. Eenige kinderen worden voorge bracht die naar de verzekering der verpleeg ster alle 6 tot 7 jaar oud zijn, doch die men hoogstens 4 jaren zou toekennen zoo klein, zoo mager en bleek zien zij er uit. Melk vooral hadden deze kleinen zoo hard van noode, doch zij bekomen slechts hetgeen er van de voor de zuigelingen beschikbare melk overblijft. Toen ik dan ook van Dr. Lauter afscheid nam, gaf ik hem de verzekering dat de be zichtiging van deze instelling voor mij het droevigst en het best den toestand sch.etsend beeld was dat ik tot nu toe in Weenen zag. Hij beweerde echter, mij, indien ik zulks wenschte, nog een heel wat selirikkelijker beeld te kunnen toonen. Hij was zoo goed mij een geleide-dame mede te geven die mij in woningen van armen zou binnen leiden. Nu moet men dat „arm" niet verkeerd opvatten. In Weenen is bijna de gansche bevolking arm in den zin zooals men dat in Holland opvat. Maar wanneer ik hier van „armen" spreek dan bedoel ik daarmede die duizenden gezinnen die door den gruwe- lijken oorlog vaderloos zijn geworden of van hun kostwinner zijn beroofd, of waar van deze invalide is, die duizenden gezin nen van werklooze arbeiders, die duizenden gezinnen, waarvan de vader of moeder of meerdere kinderen, de meeste door gebrek aan het allernoodzakelijkste, op het ziekbed of in ziekenhuis zijn geworpen. De ellende die daar heersclit tart gewoon weg alle beschrijvingmen moet die „wo ningen" persoonlijk bezocht hebben om eenig denkbeeld daarvan te krijgen. Ik mag eigenlijk niet van „woningen" spreken, het zijn ellendige, vieze, donkere, stinkende krot ten. Wanneer men er binnenkomt kan men er in het begin niets onderscheiden zoo don ker is het er. De eerste familie die we be zoeken beschikt over 1 „kamer". Een enkel klein venster verspreidt een zeer karig licht en een eindje de kamer in ziet men niets meer. Er hangt een kwalijk riekende lucht, die veroorzaakt wordt doordat door de muren iets van de privaten der boven woningen doorsijpelt. Vooral in de kelder woningen die we bezochten waren de mu ren hiervan gansch vochtig. De vrouw des huizes, zelf een geraamte gelijk en trots haar 30 jaren geheel afgeleefd toont ons in een donkeren hoek een soort bed waarop een tweetal kinderen van respectievelijk 5 en 3 jaar ons met een paar holle oogen aan staren. De honger of liever de dood staat op hunne uitgemergelde gezichtjes te lezen, het is slechts wat vel over been. Het jong ste kan nog niet staan aangezien het alle versterkend voedsel mist. Zij zijn geheel buiten zich zelve als wij hun een kleine ver snapering in de hand stoppen. Daar de vader thans in het ziekenhuis ligt kan de moeder met de kinderen op dat vuile bed slapen, anders sliepen ze op den vochtigen grond. Twee kinderen zijn reeds aan de tering gestorven, hoelang zal het met de anderen nog duren? Mijn begeleidster is aan dergelijke tooneelen wellicht beter ge- gewend maar ik kan het niet langer aanzien. Buiten in het heerlijk zonnetje knap je weer gauw op, de vunzige lucht in die „woningen" bedwelmt je bijna. Doch dit was nog maar een begin van het lijden wat we te zien krijgen. De volgende woning die we binnen traden was zoo moge lijk nog enger, nog donkerder, het rook er nog viezer. Het eenige kamertje werd voor de helft in beslag genomen door een ledi kant waarop de moeder lag uitgstrekt. ge heel uitgeteerd. Ik vroeg me af hoe ze in zoo'n omgeving toch nog kon opknappen zonder verpleging, .zonder versterkende middelen. Haar man, een invalide, verdien de slechts 800 Kronen per maand (in mijn vorig artikeltje zette ik uiteen wat men daarvoor koopen kan). Het volgende gezin bestond uit vader, moeder en 8 kinderen. Twee kinderen waren ook reeds aan tuber culose gestorven, aan welke ziekte ook nog eenige der overige kinderen lijdende waren. De man was boekbinder, momenteel werke loos en verklaarde de wanhoop nabij te zijn nu hij zijn kinderen zoo moest zien verhon geren. In eene kamer moesten zij altijd door huizen, dat was de slaapaal, eetzaal, werkkamer en wasclikamer. Eenige meubels getuigden nog van vroegeren welstand en trots de groote armoede die er heerschte, zag er alles zeer zindelijk uit. Vader, moeder en drie kinderen sliepen op het groote bed, twee kinderen op de sofa, een paar op den grond en nog een kleintje in den wagen, (de kinderen waren allen tus- schen de 12 en 1 jaar). Een meisje zag er opvallend gezond uit in vergelijking met de overige. Op mijn vraag naar de reden daarvan vertelde ze me dat het kind geruimen tijd in Holland geweest was. Het meisje sprongen de tranen in de oogen als ze me vertelde van de goede pleegouders uit het gastvrije Holland. Eerst wanneer men zooiets ziet, kan men pas be seffen wat een goed werk men verricht door de opname van een kind, hoe velen zijn daardoor niet reeds van den dood ge red of aan de klauwen van het tuberculose- monster ontrukt. Maar kom we kunnen ons niet lang bij ieder adres ophouden, we heb ben voor dien dag nog zoovele dergelijke woningen te bezichtigen. Door een vunzige zeer ongelijken, gevaarlijken gang, lang en donker, gelijk een tunnel komen we weer bij een andere familie. Het is wederom een allerverschrikkelijkste ellende die we hier te zien krijgen. Van alle zijden grijnst ons het hongerspook tegen. De vrouw des huizes een weduwe, ligt op het ziekbed, zij lijdt aan longentuberculose. Haar man is eerst kort in het hospitaal gestorven. In den hoek der donkere kamer ontwaart men eenige kinderen, ontzettend mager, op een soort bed, (eenige vuile lompen, want gewasschen of versteld kan er nimmer iets worden, zoodat alles vervuilt. Een kindje van on geveer 1 jaar ligt in een smerig wiegje, het is zoo ondervoed dat het nog niet overeind kan zitten. Moet ik U nog meer van deze tafreeltjes schilderen? Denk niet dat zij uitzonderin gen zijn, zij zijn in Weenen bij duizenden. Nadat ik ongeveer een 15 tal van deze ge zinnen bezocht had (slechts een klein deel van het aantal dat wij ons voorgenomen hadden dien morgen te bezichtigen) vroeg ik mijn begeleidster er voor dien morgen maar mee uit te scheidenden volgenden dag zouden wij weder verder gaan. Wanneer men nog nimmer zooveel ellende tegelijk zag komt men er spoedig geheel van onder den indruk. Ieder volgend bezoek zette gewoonlijk het te voren geziene weer in de schaduw. Overal dezelfde onbeschrijflijke ellende, slechts één kamer, eenige zieken in huis of in het hospitaal, de meesten tuberculoos, verschillende huisgenooten reeds aan de el lende bezweken, overal dat grijnzende hon gerspook ziedaar in het kort waar het in hoofdzaak bij deze armen onder de armen op neerkomt. Konden de volksregeerders die over oor log en vrede te beschikken hebben eens zien wat een vérschrikkelijken nasleep deze met zich brengt, mogelijk bleef de menschheid van een herhaling bespaard. Kouden verder alle menschen ook uit ons vaderland eens hier die ellende aanschouwen, gewis kwam men dan, nog meer dan tot nu toe reeds ge daan werd, deze arme bevolking te hulp. Ik wil hier voorts nog met een enkel woord vermelden eenige z.g. luxe-artikelen die er sommige Weenerlui nog op na kun nen houden. Bij een nette familie op bezoek zijnde kreeg ik zoo'n luchtje van konijnenmest in de neus. Bij nader onderzoek bleek in de voorkamer achter het buffetkastje een llli- puttèrig konijnenkooitje te staan met een broodmager konijntje er in. Het was de trotscli van de familie en werd bewaakt of het een schat was. Dit is in Weenen ook wel aan te bevelen want van den honger doet men alles. Bij een andere familie was de moeder juist bezig een drietal kippen de trappen op te drijven. De kippen hadden dit naar aller waarschijnlijkheid reeds meer gedaan want ze tippelden heel rustig de circa 70 treden op die naar de 3e verdie ping leidde, waar ze ook gansch uit eigen beweging in een kleine kist onder de kast verdwenen. Een andetmaal zag ik een vrouw bezig een kip te hoeden op de binnen plaats alsof ze een heele kudde ganzen voor zich had. Een dame zag ik voor het raam met een kip op haar schoot die ze streelde als haar baby. Maar voor ditmaal genoeg van deze bijzonderheden die hier vrij al gemeen zijn. Een volgende maal heb ik weer wat anders. J. v. M. III. Io het begin det 17de eeuw leefde te Schapen in Noord-Holland een notaris, Dirck Adriaensz. Vaicoogh ge naamd, die vroeger schoolmeester op een Fdesch dorp was geweest. Die goede man gaf omstreeks 16 0 een boekje uit, getiteld>Een reghel der Duytsche schoolmeesters.* Duitsche moet hier voor Nederlandsche gelezen wordeD. Hij begreep welk een gewichtig persoon de schoolmeester is, in wiens hand toch voor een groot deel de toe komst van een volgend geslacht berust daarom moet hij, zegt Valcoogb, te goeder naam en faam bekend staan, volkomen verstand hebben om zijn officies te bedienen en op zijn zedelijk gedrag mag niets aan te merken vallen. Wat er verder van een schoolmeester grëlscht mag worden, leert Vaicoogh hem in de volgende regelen >Ten eersten moet ghij met geen [•hooverdy zijn beclat, »M nieiich en simpel gaeu in u habijt [ten cleedeo Met alle borgheren des plecks hou- [•dende vreden Geen drocckenschap beminnen coch [•overvloedig brassen Siadich in school te zitten op de [•kinderen te passen Met geen lichweerdlch volck handel [ten wandel bedrijven Wel gescblckt te zijn in Iesen en [»sch yven Weten te solfacereo, op noten do [•psalmen te singen, De cloc te «teiieo, datse de uren op [>haer tiid voortbringen, Die kerek zeyo en suyver van binnen [•houwen. •Secretelick sijn genseent te dienen [•met trouwen •Iostrumeoteo, brieven, requesten doen [•dichten Schrifturen doorgronden, om de men- [•schen te stichten. Hij moet •Zijn schrijf'uych op 'c lijf hebbende, als by gaen bi] der straten Met sijn predicandt dikwijls coove'se- rende •Veel goede exemplen sijn scholieren [•leereode Acht hebben op der kereken goeden goederen). Wat werd er al niet van zulk een man grëlscht Behalve zijn hoofdzaak, het onderwijs, wat kwam er in de kerk ai niet voor hem kijken Hij moest de klok lulden; de kerk sluiten.en ont sluiten de kerk en het kerkhof schoon houden voor en na de preek de psalmen zingende profecleën iezen 't water voor den doop, den wijn en 't brood voor 't Nachtmaal aandragen, benevens tafels, stoeleo, kroezen en wat daar verder bij noodig wasden predi kant roepen, als die wat lang wegbleef en hem binnenleidenhet armeozakje bewaren en aangeven schrijven wat de diakenen hem bevólen en dit geschrijf geheim houden de klok opwinden en geit k zetten de ladders ophangen de banken wegbergenvoor bet doop- en doodboek zorg dragenhonden en boeven uit de kerk jagen duiven en katuilen vangen en bij dit alles aan domicé en kerkeraad gehoorzaam zijn Ia het archief der heerlijkheid Loon- op-Zand vond ik onlangs een authentiek stukje een accoord tusschen een schoolmeester en zijne autoriteiten dat eenig licht werpt op den toestand van den Roomsch Katholieken onder wijzer uit de eerste helfc der 17de eeuw. Voor de aardigheid en volledigheids halve vinden het hier een plaats 'Inden naem ons Heeren amen. *Int jaer duysent ses hondert twee- en-twintig op ons heeren Hemelvaert «doch zoo ben lek Matthijs Dielis van «Olrschot, geassocieerd met Joncker «Floris van G'evenbroeck (de Heer van «Loon-op-Zand), gecompareert ten huyse «van Goyaert vao Duppen, stadthouder «tot Venloon (Loon-op-Zand), voor heer «Gerardt O ten, pastoor aldaer, Jan van «Delft, schouteth, Goyaert den stadt- «houwer voorschreven, Jan Wouter Clasen «de Bont, president, Dirck Raesen van

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1921 | | pagina 7