Tweede Blad
Jan Pieterszoon Swrellnck.
NUMMER 22
ZATERDAO 19 MAART 1921.
44e Jaargang.
Met den kindertrnin naar W eeneD
III.
Iets over het school we en en het
schoolmeestersanibt uit den
ouden tijd.
De Echo van het Zuiden.
clooi' J. L. VAN KEMPEN.
Waar zonder twijfel in de Nederlaudsclie
muziekwereld dit jaar het feit zal herdacht
worden, dat 300 jaren geleden de man, wiens
naam het opschrift vermeldt, overleed, lijkt
liet mij niet ondienstig, U wat nader met
hem bekend te maken. Als een onzer grootste
musici uit vroeger tijd is hij dit waard.
Jan Sweelinek was, zooals we reeds weten,
de zoon van Pieter Sweelinek. Deze was or
ganist der Oude Kerk te Amsterdam. Het
geboortejaar van onzen Jan Pieterszoon is
iiiet met zekerheid bekend. Volgens sommi
gen is het 1540, volgens anderen 1561. Straks
wensch ik nog iets over deze twee jaartallen
te zeggen. Evenmin bestaat er zekerheid over
zijn geboorteplaats. Twee steden betwisten
elkander de eer, hem tot haar burgers te mo
gen rekenenDeventer en Amsterdam. Late
re onderzoekingen hebben aan 't licht ge
bracht, dat men. Deventer de voorkeur moet
geven. En ten derden maleer bestaat onze
kerheid over de schrijfwijze van zijn naam.
Sweelinek zelf schreef dien op verschillende
wijzen, nu zus, dan zoo. Ziehier de verschil
lende schrijfwijzen, waarop zijn naam ge
speld wordt: Sveling, Sweelinek, Sweeling,
Swelinck. Sweling, Swelink, Swellinck,
Sell Welig, Zweling. Wij houden ons bij de
schrijfwijze Sweelinek, zijnde dit de laatste,
uit de pen des meesters zelve gevloeid bij de
onderteekening van de opdracht zijner psal
men in 1014. Daartoe zijn wij volkomen ge
rechtigd.
Zijn eerste onderricht in de muziek ont
ving hij hoogst waarschijnlijk van zijn va
der. Toen evenwel bleek, wat voor talenten
in den jongen scholen, en hij reeds op jeugdi
gen leeftijd zooveel bekwaamheden op orgel
en klavier aan den dag legde, besloot men,
dit muzikaal talent te laten ontwikkelen
door een bekwaam meester. Een uitmuntende
gelegenheid bestoud daartoe te Venetië. Ita
lië was toen de hoogeschool voor toonkunst.
Het was dit geworden door de Hollanders
Oypriaan Rore uit Mechelen en Willaert uit
Brugge. Hunt scholieren, vooral Guiseppe
Zarlino, hielden Italië's roem hoog. Van
dezen Zarlino, die in 1565 te Venetië kapel
meester was geworden en van den grooten
organist en componist Andreas Gabrieli
moet Sweelinek les gehad hebben in theorie
en praktijk. Tn verband hiermee nog iets
over Sweelinck's geboortejaar. Wij vinden
hier aanleiding om 't jaar 1561 te verkie
zen boven 1540. Sweelinek reisde op onge
veer 17-jarigen leeftijd naar Venetië. Was
hij in 1540 geboren, dan zou hij dus in 1557
of '58 naar Venetië geweest zijn, alzoo in
een tijd, toen Zarlino nog geen kapelmeester
was, en dus waarschijnlijk ook nog geen
groote beroemdheid bezat. Om deze reden
is 1561 als geboortejaar te verkiezen boven
1540, want in 1578 zal Zarlino wel op het
toppunt zijner beroemdheid gestaan heb
ben.
Toen Sweelinek korten tijd later naar
Holland terugkeerde, kostte het hem zeer
weinig moeite, een plaats als organist te
bekomen. Hij werd organist in de Oude
Kerk te Amsterdam, op een jaargeld van
100, later 200, eindelijk zelfs 300, 400 gul
den. Sweelinek had goed van de lessen zij
ner leermeestes geprofiteerd. Spoedig ging
er dan ook een roep van hem uit als de
eerste organist van Holland. Door velen
zijner tijdgenooten wordt hij dan ook zeer
geprezen. Het zij mij vergund enkele aan
halingen te doen.
De Amsterdamsche geneesheer Wasse-
naer zegt van hem, dat hij was „een wijd
..beroemde organist, die door zijn uitnemen-
..de kunst voor Prince der Musiciens mag
„geacht worden, gelijk aan de werken
„blijkt, die bij zijn leven zijn uitgegaan en
..die nog niet uitgegaan zijn. Hij was een
„uitgenomen kunstenaar in 't orgelspelen,
..zoodat men zijns gelijk niet veel vond,
„waardoor hij van de liefhebbers der Mu-
„ziek, maar bijzonder van zijn medeburgers
..in groote waarde gehouden werd".
Lustig, in zijn „Twaalf redeneeringen
over nuttige muzikale onderwerpen" heeft
het ook over Sweelinek„Daar is een tijd
„geweest, voor ongeveer 200 jaren, dat men
„den beroemden organist te Amsterdam,
„Jan Pieter Sweelinek, die bij den kapel-
meester Josef Zarlino te Venetië de coin-
positie geleerd had, zelfs te Hamburg den
„organistenmaker noemdevermits de beste
„organisten aldaar hunne leergierige zoons
„tot hem naar Amsterdam zonden, en er uit
„zijn kweekhof verscheidene dappere mu-
„ziekmeesters, ja kapelmeesters kwamen
„voortspruiten".
De predikant Baudartius schrijft in zijn
„Historisch Verhaal": „Den 19 Octobris
„st n. is binnen Amsterdam overleden Mr.
...Tan Pieterszoon Sweelinek, zeer kunstig
„en vermaard organist, ja beroemd voor den
„allerkloeksten en kundigsten organist
„dezer eeuw; welken lof de kunstrijke or
ganist en musicien Pedro Philippi, orga
nist binnen Brussel, en alle anderen hem
„gaarne geven, hem eerende als een Pliebus
„of Apollo. De treflijke muziekstukken,
„welke hij aan den dag gegeven heeft, in
zonderheid de muziek over de wijzen der
„Psalmen Davids, zooals dfe in de gerefor-
„meerde kerken gezongen worden, geven
„getuigenis van den zeer muzikaleu geest,
„daar hij mede is begaafd geweest, gelijk
„ook doen alle andere muziekstukken, bij
„hem gecomponeerd en aan den dag gege-
„ven. Deze Apollo heeft gehad een aard van
„meest alle muzikantendat is te zeggen,
„dat men de treflijke Musiciens niet lichte-
„lijk aan het zingen of spelen kan brengen
„maar als men ze daaraan gebracht heeft,
„zoo kunnen ze kwalijk ophouden. Mij ge-
„denkt, dat ik eens met eenige goede vrien-
„den bij Mr. Jan Pieterszoon Sweelinek,
„mijn goeden vriend, gegaan zijnde, met
„nog andere goede vrienden, in de maand
„van Mei, en hij aan het elavecimbel ge-
„komen zijnde, hetzelve continueerde tot
„omtrent middernacht, spelende onder aa
nleren het liedeken: „Den lustelijken Mei
„is nu in zijnen tijd", 't welk hij, zoo ik
„goede memorie daarvan hebbe, wel op
„vijfentwintigerlei wijze speelde, nu zus,
„dan zoo. Als wij opstonden en ons afscheid
„wilden nemen, zoo bad hij ons, wij zouden
„doch dit stuk nog hooren, dan dat stuk,
„niet kunnende ophouden, alzoo hij in een
„zeer zoet humeur was, vermakende ook
„zichzelven".
En eindelijk eerde Vondel hem in een
vierregelig grafschrift als volgt
Op Meester Joan Pieter Sweelinek,
Phoenix der Muziek, en Organist van
Amsterdam.
„Dit 's Sweelinck's sterflijk deel, ten troost
ons nagebleven,
,,'t Onsterflijk houdt de maat bij God
in 't eeuwig leven
„Daar strekt hij. meer dan hier kon
vatten ons gehoor
„Een goddelijke galm in aller Englen oor.
Het kan niet anders, of zijn beroemdheid
breidde zich ook uit buiten de grenzen van
ons land. In alle Duitsche plaatsen van
eenig belang was zijn naam bekend en ge-
eerd. Zooals reeds uit een der bovenstaande
aanhalingen blijkt, had hij hier zelfs leer
lingen, evenals in Holland, zooals natuur
lijk van zelf spreekt. In de eerste plaats
moet ik hier noemen Christina van Erp,
llooft's eerste vrouw. Vandaar Hooft's
vriendschapsbanden met Sweelinek. Dan
weten we nog van een Rotterdammer, dien
Sweelinek onderricht in orgelspel gaf. In
de „Geschiedkundige Beschrijving van Rot
terdam" door G. van Reyn lezen we
„In Amsterdam schijnt toenmaals een be-
„roemd orgelspeler gewoond te hebben
„want in 1602 en 1603 vinden we een uit-
„gave op last der Burgemeesteren, telkens
„van f 25.aan den jongen organist, om
„derwaarts te reizen en liet orgelspel te
„leeren. Hier kan wel bijna niemand anders
dan Sweelinek bedoeld worden.
Evenwel zijn de leerlingen, die hij uit den
vreemde tot zich trok, van meer beteekenis
voor de muziek geweest dan de Ilollandsche.
Ik noem hier Melchior Schild van Hannover,
Paul Syfert van Danzig, Samuel Scheidt
van Halle, Jacob Schultz of Praetorius en
Ileinrich Schneidemann uit Hamburg. Let
op het wonderlijk spel hunner namen's
meesters naam een S, vormende liet middel
punt van een ster met vijf stralen: Schild,
Sijfert, Scheidt, Schultz en Scheidemann;
alle namen eveneens beginnende met een S.
Over elk een kort woord.
1°. Schild, componist en organist der
George- en Jaeobskerk in Hannover, om
streeks het midden der 17de eeuw, heeft
zijn kunst te Amsterdam bij den beroemden
Jan Pieterszoon Sweelinek geleerd en wel
zoo, dat hij naar believen door zijn spel
lachen of weenen kon te voorschijn roepen.
2°. Syfert, beroemd organist der 17de
eeuwleerling van den grooten Sweelinek
in Amsterdam. Wat praktijk betreft, werd
hij tot de voortreffelijkste meesters van
zijn tijd geteld.
3°. Scheidf, groot organist en componist
te Ilalle, leerling van den grooten Sweelinek
te Amsterdam.
4-. Schultz nam Sweelinck's zeden en
manieren geheel over, die zeer aangenaam
waren en eerwaardig; hield het lichaam
zonder beweging en gaf aan het spelen den
schijn, alsof het in 't geheel geen werk of
moeite kostte.
5°. Hans Scheidemann organist te Ham
burg zond juist terzelfder tijd zijn zoon
naar Holland en zoo ontmoetten twee Ham
burger leerlingen elkaar in Sweelinck's
school, die wederzijds eergierig waren. Zij
studeerden dien tengevolge als 't ware om
't ijverigst, waarin de meester veel behagen
schepte. Bij hun thuiskomst brachten zij
ieder een afbeelding huns meesters uit Hol
land mede, welke zij hun levenlang, ieder
in zijn beste vertrek, voor oogen moesten
•hebben.
Als bewijs, dat zijn medeburgers hem niet
minder eerden dan zijn leerlingen en colle
ga's, diene het volgende
Eenige kooplieden der stad Amsterdam
wilden Sweelinek een blijk geven van hun
hoogachting en leenden toen van hem de
som van 200 gulden. Deze zouden zij voor
hem uitzetten, terwijl eventueele verliezen
uit hun zak zouden worden bijgepast, de
winsten daarentegen geheel op Sweelinck's
naam zouden worden geschreven. Sweelinek,
noch behoeftig noch rijk, aanvaardde dit
geschenk, en vernam later, zeer tot zijn
blijdschap, dat liet geringe bedrag &n 200
gulden door (giorspoedigen handel was aan
gegroeid tot een kapitaal van 40.000 gulden,
zoodat hij wel op een rustigen ouden dag
kon rekenen.
Langen tijd is men in 't onzekere geweest
over het tijdstip van Sweelinck's dood. Zoo
even zei ik 19 October 1621anderen bewe
ren 9 October of 26 October. Zelfs werd het
jaar 1622 als sterfjaar aangewezen. Hooft
vermeldt in zijn brieven Sweelinek slechts
eenmaal. Van den dood zijns vriends maakt
hij in geen zijner brieven gewag. Nu be
staat er echter een groote gaping in de vol
ledige uitgaaf en wel van Augustus 1621
tot Februari 1622 in welk tijdvak juist
Sweelinck's overlijden valt. Hier volge ech-
ter de algeheele zekerheid.
Uittreksel uit het Begraafboek der Oude
Kerk, waar Sweelinek jarenlang organist
was.
1621. Mester Jan Pietersen, orgelist der
„Oude Kerk, wonende in de Koestraat, en
„twee uren geluid met de groote klok, be-
„graven 20 October 1621 in de Oude Kerk".
Dit is in het kort de levensbeschrijving
van onzen Jan Pieterszoon. Nu nog iets over
de plaats, die hij inneemt in de muziekge
schiedenis.
Sweelinek is zeer beroemd geworden al
heeft hij geen Salomé of Electra gecompo
neerd; ook schreef hij geen mis met 16
pauken. Hij dankte deze beroemdheid dan
ook niet aan de belangrijkheid zijner com-
positie's of aan de verhevenheid zijner the
ma's, dan wel aam de degelijkheid zijner
methode in theorif en praktijk.
Van zijn werken moeten we in de eerste
plaats noemen zijn „Psalmen", Sweelinek
is niet de eerste geweest, die de Psalmen
muzikaal bewerkte. Verschillende anderen
voor hem hadden zich reeds beijverd, deze
op vierstemmige muziek te zetten en aldus
voor de kerk geschikt te maken. Sweelinck's
bewerking verschilt echter zeer veel van
die der anderen. Hij hield zich niet stipt
aan de gegeven psalmmelodie, doch vond in
de verschillende versregels de motieven, die
hij dan eontrapuntisch bewerkt door alle
stemmen heen, nu eens de melodie eenigs-
zins wijzigend, rhytmisch of melodisch, dan
weer eens yarieërend of versierend. Dit is
het vooral, wat hem zulk een voorname
plaats doet bekleeden in de algemeene mu
ziekgeschiedenis. Hij baande hier den weg,
dien ook eenmaal Bach en Hiindel zouden
bewandelen. Vooral Bach, de groote meester
op 'r gebied van 't contrapunt, die aan de
muziek een uitbeeldende kracht wist te ge
ven als niemand na hem, dankt hier veel
aan Sweelinek. (Bach was leerling van Joh.
Ad. Reinken uit Deventerdeze had ter
school gegaan bij Scheidemann, Sweelinck's
leerling). Door inlassching van vrije tekst
woorden naar de manier van het Itallaan-
sche madrigal zijn Bach's Cantaten ont
staan.
Hoe vrij de Psalmen ook bewerkt zijn,
toch dragen ze nog den ouden stempel, even
als Sweelinck's andere „Heilige Gezangen".
Hier en daar worden aecoorden en accoord-
verbindingen gehoord, die ons verwend oor
weigert voor goede muziek aan te nemen.
Als voorbeeld diene deel III van „Regina
Coeli". Als voorbeeld voor koraal variatie
en harmoniseeriug geef ik „Mein junge I.e-
ben hat ein End".
Verder behooren tot Sweelinck's werken
een aantal Fantasieën, Foceata's, Fuga's
en Canon's. De tijd en het onderwerp laten
niet toe, dat ik ook hierover iets meedeel.
Waren de „Psalmen" geheel a capella, 4
tot 8-stemmig, ook instrumentale muziek
heeft Sweelinek ons nagelaten. Hij heeft
instrument en stem op 't nauwst met elkaar
weten te verbinden. Tegelijk treedt' hij hier
voor ons op als een der eerste Nederlandsche
muzikale coloristen. Scherp luisterden deze
het karakter, het timbre de muziekinstru
menten af en merkten nauwkeurig de ge
voelens op, die ze weergaven. Kwam het in
hun werken te pas, dan nisten ze er een
zoodanig gebruik van - te maken, dat hun
compositie zeer in schoonheid won, en beter
het gemoed van den componist deed uitko
men. Het zangerig geluid der hobo, de liefe
lijke toon der violen, de juichende fluitto
nen, alle hadden iets aan de toehoorders te
zeggen. Nieuwe combinatle's werden gevon
den, die elk voor zich een geheel eigen in
druk maakten. Door hetriifluisteren van het
timbre der instrumenten kwam er een ele
ment hi de muziek van welks bestaan men
tot nu toe geen flauw vermoeden had.
Deze instrumentatiekunst heeft toch, in
tegenstelling «net andere schoone kunsten
als bouw-, beeldhouw-, en schilderkunst,
slechts een paar eeuwen noodig gehad, om
tot een hoogte punt te komen als in Beet-
hovens werken.
De beker, die tot den rand gevuld is,
pleegt over te schuimen.
De Van Eyk's, de uitvinders der oliever
ven, geven meer gloed en diepte aan de
schilderstukken, die onder de handen der
kunstenaren ontstonden. Antonio da Messi
na neemt hun kunst mee naar Venetië en de
Italianen weten het spoedig den Hollanders,
hun leermeesters te verbeteren. Willaert
brengt het tót een groote hoogte in de mu
ziek. Hij trekt naar Venetië, en sticht daar
de Venetianusche school, Hollandseh dus
van oorsprong, doch waaraan de altijd
blauwe hemel niet nalaat zijn cachet te
geven. Ervaringen opdoen en mededeelen
van eigen overvloed zijn altijd twee schoone
karaktertrekken van het Nederlandsche
volk geweest. Sweelinck's kunst wordt ook
door zijn leerlingen medegenomen naar an
dere landen, vooral naar Duitsehland. Doch
Sweelinek kan niet de vadernaam der in-
strumentatieknnst ontzegd worden.
Reeds heeft zich bij U de vraag naar vo
ren gedrongen, hoe het toch mogelijk is, dat
een volk, zoo kalm, ik zou haast zeggen
phlegmatiek van aard, omringd door een
veelal somberen bewolkten, donkeren hemel,
in schilderkunst en muziek een kleur en
kleurschakeeriug weet te brengen als bijna
geen ander volkDe wet der aanvulling zou
zeggenMensehen, Wier buitenwereld som
ber is, scheppen zichzelf een rijkgekleurde,
heldere binnenwereld en deze straalt dan
door hun geheele wezen heen. Doch deze
aanvullingswet laat ons in den steek, als
wij doen opmerken, dat de Friezen, die wat
plaatselijke gesteldheid, in 't zelfde geval
verkeeren als de Hollanders, in 't geheel
geen schilders of toonkunstenaars geworden
zijnen terwijl Italië's zuidelijke hemel
het den Italianen toch niet aan licht en
vroolijkheid liet ontbreken, zijn zij coloris
ten van de grootste beteekenis geworden.
Misschien is er ouder de lezers van dit blad
iemand, die een aannemelijke verklaring
weetik houd mij zeer aanbevolen
Aan waardeering van Sweelinck's werk
is in den laatsten tijd geen gebrek geweest.
Toch worden zijn compositie's slechts zel
den ten gehoore gebracht en dit verdienen
ze geenszins.
Portretten van hem bestaan er zeer wei
nig.
Dr. Kist heeft in 1851 getracht te komen
tot de uitgaven van een statuette van Swee
linek, te vervaardigen door den heer Geor
ges, den beeldhouwer van het standbeeld
van Koning Willem II op het Buitenhof te
's-Gravenhage. Gebrek aan belangstelling
deed de poging mislukken.
Ik ben hier aan 't einde gekomen. Uit de
onsamenhangende berichten over Swee
linck's leven en werk heb ik getracht, een
eenigszins afgerond geheel te vormen. Ook
heb ik gepoogd, U een kijk te geven op het
belangrijke standpunt, dat onze groote com
ponist in de muziekgeschiedenis heeft inge
nomen.
Als bij U maar de opmerking gevormd is,
dat Nederland op 't gebied der toonkunst
iets te zeggen heeft, dan reeds is mijn ar
beid niet vergeefs geweest.
Besoijen, Febr. 1921.
WEENEN, 11 Maart 1921.
Hoe langer men in Weenen vertoeft des
te beter idee krijgt men van de uitgebreid
heid der ellende die er geleden wordt. Trof
mij reeds de eerste dagen van mijn verblijf
het nijpend gebrek waarin alle door mij be
zochte gezinnen verkeerden, hetgeen ik de
laatste dagen aanschouwde, stelt dit alles
nog in de schaduw en is gewoonweg onbe
schrijfelijk. Ik bezocht dezer dagen o.a. een
Jugendambt, dat is een gesticht waar de
verwaarloosde kinderen worden onderge
bracht. Dr. Lauter die aan het hoofd dezer
instelling staat was zoo vriendelijk mij rond
te leiden In de verschillende klassen, waai
de kindereu juist aan het „ontbijt" zaten,
ieder een stuk van dat grauwe Weenerbrood
wat den kleinen echter goed scheen te sma
ken. Bij onze binnenkomst staan allen van
hunne plaatsen op en zingen een volksliedje.
Bedroevend is het te zien hoe slecht de kin
deren er uit zien, zoo goed als allen zijn
ondervoed. Eenige kinderen worden voorge
bracht die naar de verzekering der verpleeg
ster alle 6 tot 7 jaar oud zijn, doch die men
hoogstens 4 jaren zou toekennen zoo klein,
zoo mager en bleek zien zij er uit. Melk
vooral hadden deze kleinen zoo hard van
noode, doch zij bekomen slechts hetgeen er
van de voor de zuigelingen beschikbare
melk overblijft.
Toen ik dan ook van Dr. Lauter afscheid
nam, gaf ik hem de verzekering dat de be
zichtiging van deze instelling voor mij het
droevigst en het best den toestand sch.etsend
beeld was dat ik tot nu toe in Weenen zag.
Hij beweerde echter, mij, indien ik zulks
wenschte, nog een heel wat selirikkelijker
beeld te kunnen toonen. Hij was zoo goed
mij een geleide-dame mede te geven
die mij in woningen van armen zou binnen
leiden. Nu moet men dat „arm" niet verkeerd
opvatten. In Weenen is bijna de gansche
bevolking arm in den zin zooals men dat in
Holland opvat. Maar wanneer ik hier van
„armen" spreek dan bedoel ik daarmede
die duizenden gezinnen die door den gruwe-
lijken oorlog vaderloos zijn geworden of
van hun kostwinner zijn beroofd, of waar
van deze invalide is, die duizenden gezin
nen van werklooze arbeiders, die duizenden
gezinnen, waarvan de vader of moeder of
meerdere kinderen, de meeste door gebrek
aan het allernoodzakelijkste, op het ziekbed
of in ziekenhuis zijn geworpen.
De ellende die daar heersclit tart gewoon
weg alle beschrijvingmen moet die „wo
ningen" persoonlijk bezocht hebben om
eenig denkbeeld daarvan te krijgen. Ik mag
eigenlijk niet van „woningen" spreken, het
zijn ellendige, vieze, donkere, stinkende krot
ten. Wanneer men er binnenkomt kan men
er in het begin niets onderscheiden zoo don
ker is het er. De eerste familie die we be
zoeken beschikt over 1 „kamer". Een enkel
klein venster verspreidt een zeer karig
licht en een eindje de kamer in ziet men
niets meer. Er hangt een kwalijk riekende
lucht, die veroorzaakt wordt doordat door
de muren iets van de privaten der boven
woningen doorsijpelt. Vooral in de kelder
woningen die we bezochten waren de mu
ren hiervan gansch vochtig. De vrouw des
huizes, zelf een geraamte gelijk en trots
haar 30 jaren geheel afgeleefd toont ons
in een donkeren hoek een soort bed waarop
een tweetal kinderen van respectievelijk 5
en 3 jaar ons met een paar holle oogen aan
staren. De honger of liever de dood staat
op hunne uitgemergelde gezichtjes te lezen,
het is slechts wat vel over been. Het jong
ste kan nog niet staan aangezien het alle
versterkend voedsel mist. Zij zijn geheel
buiten zich zelve als wij hun een kleine ver
snapering in de hand stoppen.
Daar de vader thans in het ziekenhuis
ligt kan de moeder met de kinderen op dat
vuile bed slapen, anders sliepen ze op den
vochtigen grond. Twee kinderen zijn reeds
aan de tering gestorven, hoelang zal het met
de anderen nog duren? Mijn begeleidster is
aan dergelijke tooneelen wellicht beter ge-
gewend maar ik kan het niet langer
aanzien. Buiten in het heerlijk zonnetje
knap je weer gauw op, de vunzige lucht in
die „woningen" bedwelmt je bijna. Doch
dit was nog maar een begin van het lijden
wat we te zien krijgen. De volgende
woning die we binnen traden was zoo moge
lijk nog enger, nog donkerder, het rook er
nog viezer. Het eenige kamertje werd voor
de helft in beslag genomen door een ledi
kant waarop de moeder lag uitgstrekt. ge
heel uitgeteerd. Ik vroeg me af hoe ze in
zoo'n omgeving toch nog kon opknappen
zonder verpleging, .zonder versterkende
middelen. Haar man, een invalide, verdien
de slechts 800 Kronen per maand (in mijn
vorig artikeltje zette ik uiteen wat men
daarvoor koopen kan). Het volgende gezin
bestond uit vader, moeder en 8 kinderen.
Twee kinderen waren ook reeds aan tuber
culose gestorven, aan welke ziekte ook nog
eenige der overige kinderen lijdende waren.
De man was boekbinder, momenteel werke
loos en verklaarde de wanhoop nabij te zijn
nu hij zijn kinderen zoo moest zien verhon
geren. In eene kamer moesten zij altijd
door huizen, dat was de slaapaal, eetzaal,
werkkamer en wasclikamer. Eenige meubels
getuigden nog van vroegeren welstand en
trots de groote armoede die er heerschte, zag
er alles zeer zindelijk uit.
Vader, moeder en drie kinderen sliepen
op het groote bed, twee kinderen op de sofa,
een paar op den grond en nog een kleintje
in den wagen, (de kinderen waren allen tus-
schen de 12 en 1 jaar).
Een meisje zag er opvallend gezond uit
in vergelijking met de overige. Op mijn
vraag naar de reden daarvan vertelde ze
me dat het kind geruimen tijd in Holland
geweest was. Het meisje sprongen de tranen
in de oogen als ze me vertelde van de goede
pleegouders uit het gastvrije Holland. Eerst
wanneer men zooiets ziet, kan men pas be
seffen wat een goed werk men verricht
door de opname van een kind, hoe velen
zijn daardoor niet reeds van den dood ge
red of aan de klauwen van het tuberculose-
monster ontrukt. Maar kom we kunnen ons
niet lang bij ieder adres ophouden, we heb
ben voor dien dag nog zoovele dergelijke
woningen te bezichtigen. Door een vunzige
zeer ongelijken, gevaarlijken gang, lang en
donker, gelijk een tunnel komen we weer
bij een andere familie. Het is wederom een
allerverschrikkelijkste ellende die we hier
te zien krijgen. Van alle zijden grijnst ons
het hongerspook tegen. De vrouw des huizes
een weduwe, ligt op het ziekbed, zij lijdt
aan longentuberculose. Haar man is eerst
kort in het hospitaal gestorven. In den hoek
der donkere kamer ontwaart men eenige
kinderen, ontzettend mager, op een soort
bed, (eenige vuile lompen, want gewasschen
of versteld kan er nimmer iets worden,
zoodat alles vervuilt. Een kindje van on
geveer 1 jaar ligt in een smerig wiegje, het
is zoo ondervoed dat het nog niet overeind
kan zitten.
Moet ik U nog meer van deze tafreeltjes
schilderen? Denk niet dat zij uitzonderin
gen zijn, zij zijn in Weenen bij duizenden.
Nadat ik ongeveer een 15 tal van deze ge
zinnen bezocht had (slechts een klein deel
van het aantal dat wij ons voorgenomen
hadden dien morgen te bezichtigen) vroeg
ik mijn begeleidster er voor dien morgen
maar mee uit te scheidenden volgenden
dag zouden wij weder verder gaan.
Wanneer men nog nimmer zooveel ellende
tegelijk zag komt men er spoedig geheel
van onder den indruk.
Ieder volgend bezoek zette gewoonlijk
het te voren geziene weer in de schaduw.
Overal dezelfde onbeschrijflijke ellende,
slechts één kamer, eenige zieken in huis of
in het hospitaal, de meesten tuberculoos,
verschillende huisgenooten reeds aan de el
lende bezweken, overal dat grijnzende hon
gerspook ziedaar in het kort waar het in
hoofdzaak bij deze armen onder de armen
op neerkomt.
Konden de volksregeerders die over oor
log en vrede te beschikken hebben eens zien
wat een vérschrikkelijken nasleep deze met
zich brengt, mogelijk bleef de menschheid
van een herhaling bespaard. Kouden verder
alle menschen ook uit ons vaderland eens
hier die ellende aanschouwen, gewis kwam
men dan, nog meer dan tot nu toe reeds ge
daan werd, deze arme bevolking te hulp.
Ik wil hier voorts nog met een enkel
woord vermelden eenige z.g. luxe-artikelen
die er sommige Weenerlui nog op na kun
nen houden.
Bij een nette familie op bezoek zijnde
kreeg ik zoo'n luchtje van konijnenmest in
de neus. Bij nader onderzoek bleek in de
voorkamer achter het buffetkastje een llli-
puttèrig konijnenkooitje te staan met een
broodmager konijntje er in. Het was de
trotscli van de familie en werd bewaakt of
het een schat was. Dit is in Weenen ook
wel aan te bevelen want van den honger
doet men alles. Bij een andere familie was
de moeder juist bezig een drietal kippen de
trappen op te drijven. De kippen hadden
dit naar aller waarschijnlijkheid reeds
meer gedaan want ze tippelden heel rustig
de circa 70 treden op die naar de 3e verdie
ping leidde, waar ze ook gansch uit eigen
beweging in een kleine kist onder de kast
verdwenen. Een andetmaal zag ik een
vrouw bezig een kip te hoeden op de binnen
plaats alsof ze een heele kudde ganzen voor
zich had. Een dame zag ik voor het raam
met een kip op haar schoot die ze streelde
als haar baby. Maar voor ditmaal genoeg
van deze bijzonderheden die hier vrij al
gemeen zijn. Een volgende maal heb ik weer
wat anders.
J. v. M.
III.
Io het begin det 17de eeuw leefde
te Schapen in Noord-Holland een
notaris, Dirck Adriaensz. Vaicoogh ge
naamd, die vroeger schoolmeester op
een Fdesch dorp was geweest. Die
goede man gaf omstreeks 16 0 een
boekje uit, getiteld>Een reghel der
Duytsche schoolmeesters.* Duitsche
moet hier voor Nederlandsche gelezen
wordeD. Hij begreep welk een gewichtig
persoon de schoolmeester is, in wiens
hand toch voor een groot deel de toe
komst van een volgend geslacht berust
daarom moet hij, zegt Valcoogb, te
goeder naam en faam bekend staan,
volkomen verstand hebben om zijn
officies te bedienen en op zijn zedelijk
gedrag mag niets aan te merken vallen.
Wat er verder van een schoolmeester
grëlscht mag worden, leert Vaicoogh
hem in de volgende regelen
>Ten eersten moet ghij met geen
[•hooverdy zijn beclat,
»M nieiich en simpel gaeu in u habijt
[ten cleedeo
Met alle borgheren des plecks hou-
[•dende vreden
Geen drocckenschap beminnen coch
[•overvloedig brassen
Siadich in school te zitten op de
[•kinderen te passen
Met geen lichweerdlch volck handel
[ten wandel bedrijven
Wel gescblckt te zijn in Iesen en
[»sch yven
Weten te solfacereo, op noten do
[•psalmen te singen,
De cloc te «teiieo, datse de uren op
[>haer tiid voortbringen,
Die kerek zeyo en suyver van binnen
[•houwen.
•Secretelick sijn genseent te dienen
[•met trouwen
•Iostrumeoteo, brieven, requesten doen
[•dichten
Schrifturen doorgronden, om de men-
[•schen te stichten.
Hij moet
•Zijn schrijf'uych op 'c lijf hebbende,
als by gaen bi] der straten
Met sijn predicandt dikwijls coove'se-
rende
•Veel goede exemplen sijn scholieren
[•leereode
Acht hebben op der kereken goeden
goederen).
Wat werd er al niet van zulk een
man grëlscht Behalve zijn hoofdzaak,
het onderwijs, wat kwam er in de kerk
ai niet voor hem kijken Hij moest de
klok lulden; de kerk sluiten.en ont
sluiten de kerk en het kerkhof schoon
houden voor en na de preek de
psalmen zingende profecleën iezen
't water voor den doop, den wijn en
't brood voor 't Nachtmaal aandragen,
benevens tafels, stoeleo, kroezen en wat
daar verder bij noodig wasden predi
kant roepen, als die wat lang wegbleef
en hem binnenleidenhet armeozakje
bewaren en aangeven schrijven wat de
diakenen hem bevólen en dit geschrijf
geheim houden de klok opwinden en
geit k zetten de ladders ophangen de
banken wegbergenvoor bet doop- en
doodboek zorg dragenhonden en
boeven uit de kerk jagen duiven en
katuilen vangen en bij dit alles aan
domicé en kerkeraad gehoorzaam zijn
Ia het archief der heerlijkheid Loon-
op-Zand vond ik onlangs een authentiek
stukje een accoord tusschen een
schoolmeester en zijne autoriteiten
dat eenig licht werpt op den toestand
van den Roomsch Katholieken onder
wijzer uit de eerste helfc der 17de eeuw.
Voor de aardigheid en volledigheids
halve vinden het hier een plaats
'Inden naem ons Heeren amen.
*Int jaer duysent ses hondert twee-
en-twintig op ons heeren Hemelvaert
«doch zoo ben lek Matthijs Dielis van
«Olrschot, geassocieerd met Joncker
«Floris van G'evenbroeck (de Heer van
«Loon-op-Zand), gecompareert ten huyse
«van Goyaert vao Duppen, stadthouder
«tot Venloon (Loon-op-Zand), voor heer
«Gerardt O ten, pastoor aldaer, Jan van
«Delft, schouteth, Goyaert den stadt-
«houwer voorschreven, Jan Wouter Clasen
«de Bont, president, Dirck Raesen van